GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

'Waar is de scheidbrief? Jes. 50 : 1—3.

Waar is de scheidbrief?

/ • • Het zal de aandacht hebben getrokken, dat in d Amsterdamsche vergadering, die onlangs van hervormde "ijde belegd is, om over de doleantie te spreken, weer het bekende motief naar voren is gebracht van den „Scheidbrief", dien de Heere „nog niet" aan de „moeder" Oer sprekers van dien avond, de Ned. Herv. Kerk gegeven heeft. Blijkbaar heeft de redenaar wat ik in „Ons Aller Moeder" daarover schreef öf niet gelezen óf ijdelheid "avonden. Laat ons, nu ik van verscheiden kant brieven "ver deze hervormde doleantiebespreking, en speciaal "ver dat „scheidbrief"-motief ontving, eens luisteren "aar de stem van wijlen Ds J. C. Sikkel. „Troost mijn olk" I—XLVIII; één onzer lezeressen schreef op verzoek van haren heer-gemaal-medelezer het citaat over:

Het 'Verbond des Heeren vertroost zijn Kerk, maar vermaant haar ook. En altoos weer moeten die vermaning en die vertroosting door Zijn Woord haar WMden toegebracht.

De Heere handhaaft Zijn Verbond. Hij breekt het met^ Hij spreekt tot Zijn Gemeente niet buiten Zijn Verend om, maar altoos uit dat Verbond. En waar de Kinderen, die in dat Verbond geboren zijn, Hem ver laten en verwerpen, daar oordeelt Hij ze naar dat , „™°"< i. Hij verwijt hun dat Verbond. In het heden rot bekeering roepende.

jjp°"t heelt Hij Zijn Bondsvolk weggezonden. Nooit eit Hij tot één der kinderen Zijns 'Volks gezegd: „Zoek Mij tevergeefs!"

j, * " heelt het Schriftwoord, waarbij we hier stiljljT? ' misbruikt, om onkundigen te misleiden, alsof liik '^^""^ "*^^ ^''' '^^^ ^^ banden, waarin eenig kerkede f, '"^*'^^* geraken kan, ooit worden losgemaakt; goddp? '^ ^^" leugenleeraars en valsche leer, aan de aeiooze vermenging van de waarheid en de leugen. van Christus en Belial. Men heeft alle scheiding en reformatie aan de Kerk van Christus met dit Schriftwoord willen verbieden, omdat, waar de Heere geen scheidbrief gegeven heeft, ook wij dat niet mogen doen.

Maar de Heere heeft aan Satan en aan alle ongerechtigheid reeds in het paradijs den scheidbrief gegeven. Hij heeft in Noachs ark den scheidbrief gegeven aan de goddelooze wereld.

En in de uitleiding van Abraham, in de instelling van het Sacrament, in de verlossing uit Egypte, in den dood van Christus, in de roeping tot de Gemeente, in de wedergeboorte door den H. Geest, heelt Hij altoos weer den scheidbrief vernieuwd en bevestigd, waarmee Hij, al wat niet uit God is, ten doode verwijst. Het Verbond en het Verbondsteeken zijn een altijd doorgaande scheidbrief, die uitgevoerd moet worden door al Gods volk. Zoo werden wij door den Heiligen Doop vermaand en verplicht tot een nieuwe gehoorzaamheid, dat wij den Heere, onzen Verbondsgod, getrouw 1 zouden zijn. Hem zouden aanhangen en liefhebben, en daartoe de wereld zouden verlaten, onze oude natuur dooden, om in een nieuw godzalig leven te wandelen. Dit scheidingsverbond, en dit scheidingsteeken verplichten tot scheiding, tot den strijd tegen de zonde, de wereld, den duivel en zijn rijk.

Wie is toch de Moeder, van welke wij niet scheiden mogen?

Het is Jeruzalem: het ware Jeruzalem; dat eertijds een schaduw had op aarde, maar thans niet meer. Onze Moeder is het Jeruzalem, dat boven is; dat vrij is. Het is de Gemeente, die aan den Christus gegeven is; die Hem toebehoort; en die slechts gehouden is, om als Gemeente naar Zijn Woord te hooren en te leven.

Tot elke macht, die aan het kerkelijk instituut andere banden zoekt aan te leggen, en alzoo de Gemeente in zonde en wereld wil afleiden, heeft Gods Bondsvolk te spreken: „henen uit!"

Slechts het 'Verbond naar het Woord mag zij niet verloochenen, noch verbreken.

Dat Verbond mag zij niet schenden.

Zij moet geheel naar dat Verbond leven en daarnaar haar gestalte zoeken.

Alleen overeenkomstig dat Verbond, hetwelk immers den kring trekt, waarin de Heere Zijn Jeruzalem op aarde openbaar maakt, moet zij het Woord hooren, belijden, doen bedienen en beleven.

In dien Verbondskring, — in dat Verbondsbeginsel, hebben wij de Moeder te zien; aan haar als onze Moeder getrouw te zijn; voor haar ons leven als Kerk van Christus te doen strekken.

Tegen alle Verbondsverloochening gaat daarom bij alle ellende der Kerk des Heeren Woord dreigend uit. En die Verbondsverloochening zal de uitgeworpen kinderen des Koninkrijks in de eeuwige pijn doen tandenknarsen.

Zoo komt dan ook het Woord Gods bij de Gemeente altoos uit dat Verbond en voor dat Verbond op.

Zij glijdt af, zinkt weg, schijnt onder te gaan. De levendigheid van haar leven wijkt. De genieting uit den schat des Verbonds wordt haar vreemd. Haar oog verduistert; zij mist de koestering, den gloed en den glans, den rijkdom en de weelde van het liclit. Het Woord schijnt als te versteenen; het rimpelt in; het verschrompelt voor haar blik; het wordt dor en oud. De kracht des Geestes in de be diening des Woords wordt niet gekend. De gaven des Geestes in de toerusting der Dienaren blijven weg. In de gemeenschap der geloovigen is het geeuwerig arm. Tot de bezieling der Kerk schijnt het Woord onbekwaam. Het lichaam dreigt uiteen te vallen. Slechts in kleiner kring vindt men eenige voeling. De stroom, die aller leven moet uitbrengen, is een dorre vallei geworden. Slechts hier en daar, hooger op sijpelt een straaltje of blijft een plasje over. Het •yVoord Gods wordt daarvoor pasklaar gemaakt. Het wordt voor een ongrijpbaar volkje Gods, uit losse vromen op te tellen, gebruikt. Dat is te zeggen, — niet het Woord, de Schrift, gelijk die slechts in Abraham's Tent, in Christus' Gemeente, als he Woord des Koninkrijks spreekt. Maar een tekstje, een woordje: als een sappige bes aan de dorre takken der Schrift stukgedrukt voor dien man en die vrouw en die vromen, tot lafenis in hun woestijntoestand. En voorts worden de blaren dor en wel, afgeplukt en in den wind gestrooid, om den ontaarden, genadeloozen hoop in het aangezicht te waaien met de grauwe mistwolk, die rampzaligheid profeteert over de dooden, — zonder onderscheiding.

Zoo sukkelt het volk voort, en zoo verpuint de Kerk al meer. Voor haar goed figuur alleen, voor haar uitwendige behoeften en belangen, voor den gewilden vorm, nog een uitwendige gestalte vasthoudend; — een zaakje met een zakje; — met knappe sprekers misschien; en een paar menschen met geld: misschien een weeshuis en een armhuis als hoogste bezitting. Maar zonder te leven in en uit den schat des

Verbonds. Zonder de weelde der Moeder. Zonder het Jeruzalem, dat boven is, te realiseeren op aarde.

Dat geeft dan de Kerk zelfs op. Ze trekt er den schouder voor op, al houdt ze den kinderdoop nog aan. In de preek hoort gij er niet van. Blijkbaar is zelfs voor do dienaren des Woords dat Verbond niet de realiteit van het Woord.

Het Verbond staat voor hen niet in de Schrift en de Schrift staat niet in het Verbond.

De Moeder is weg.

En het volk gevoelt er zich als verlucht bij. Het herademt, als er weer een preek voor de losse levende loslevende Godskinderen komt, — zonder het Verbond, — zonder Moeder.

O land! land! hoor des Heeren Woord: „Waar is de scheidbrief van uw Moeder, waarmee Ik haar weggezonden heb? "

Tot onze schuld moeten wij komen. Allereerst zij, die den Heere mogen kennen en liefhebben. Zij zijn schuldig, zeer schuldig. Wij, begenadigden, wij en onze vaderen.

Om des Verbonds wille.

Vroom en vrij willen wij zijn, getroost worden en 191 gezalfd. Met Jeruzalem in puin. Zonder Stad Gods voor onze kinderen. Terwijl het Verbond Gods onzerzijds verscheurd onder onze voeten ligt. Terwijl de Dienst des Woords het Verbond verzaakt. Terwijl de Schrift geplunderd wordt voor het willekeurige leven, gelijk weleer de Tempel, beroofd van haar goud. 'Wij brengen heel den schat van het heiligdom naar den lommerd, om weer een Zondag door te komen met een lekkeren hap.

Intusschen heeft de Heere zoo niet gedaan! Hij heeft Zijn volk dag en nacht tot Zijn Verbond geroepen. Heel de Schrift door. Alle eeuwen door. Maar dat hoorde men niet. Daarvoor was geen antwoord. En als het gehoord werd, — ach, hoe licht gaf zelfs de ontwaakte voor een zoeten beker, voor een lief woord in een mooien vorm, voor een gevoelig oogenblik, het beginsel van Gods Kerk, de Moeder, den Verbondseisch bij het Woord weer prijs!

Maar is dan ook dat Verbondsbeginsel wel te handhaven?

Is het wel bruikbaar als onverbiddelijk beginsel bij den Dienst des Woords? Zou het dan wel tot bekeering komen met de jongelui? Zouden de vromen dan wel tot hun recht komen? Zou het volk nog wel vatbaar zijn, om zoo van de stichtelijke oogenblikken, stemmingen en woordjes tot de Schrift in Verbondmatigen zin gebracht te worden? Het volk kent de Schrift niet. Het kent de historie niet. Het leeft geheel los van Eva en Abraham. De vromen zijn pas begonnen bij hun bekeering. Voor dien tijd was er voor hen niets. Ze hadden geen Moeder. En sinds hun bekeering zijn ze ieder een apart kind Gods, met wien de Heere naar hun denken alleen onderhandelt.

Zij kennen geen leven in de Verbondslinie. En een leeraar moet toch in hoofdzaak ook laten uitkomen, dat hij ook zoo ligt; daar kennis aan heeft; hij moet hen daarin dienen. Dan komt er nog wat van. Anders niets!

O land, land! O volk Gods!

Ja, zóó wordt uw scheiding zonde. Zoo verloochent ge de Moeder, die de Heere niet weggezonden heeft.

Zoo hoont ge den Heere, die het alleen weet en Wiens weg alleen de rechte is.

Is Z ij n hand verkort? Is er in Hem geen kracht?

Ja bij uw geestelijk zaakje kunt gij alles uitrekenen, en, als gij samenrekent, houdt gij nog over!

Maar bij het Verbond uws Gods komt gij allen te kort en doen uw ongerechtigheden u vergaan.

Daar echter is de Heere God, de Verbondsgod, de almachtige Verlosser.

H ij maakt door Zijn schelding uw zee en rivieren droog, dat uw visch in verrotting stinkt. Hij maakt uw hemel zwart en werpt u in bange boete neer.

Maar H ij ook maakt Zijn Verbond heerlijk.

Hij leidt Zijn Bondsvolk uit als een Bruid, die haar versiersel draagt.

Een Moeder, wier kinderen leven.

N. G. J. van Schouwenburg over de Buchmanbewegmg.

„De Nederlander", die tegenwoordig tegenover de gereformeerden veel teekenen van onevenwichtigheid vertoont, en daarom in theologicis ietwat uit den koers geslagen is, ontvangt soms inzendingen of bijdragen, die tot nuchterder oordeel opwekken. Zoo schrijft N. G J. van Schouwenburg in dit blad onder het opschrift: „De Groepsbeweging en de Kerk":

Ik moet mij' allereerst verzetten tegen het trekken van een parallel van de groepsbeweging met het réveil. In de eerste bevinden zich in hoofdzaak menschen, die nimmer actief aan eenig kerkelijk leven hebben deelgenomen en bij. voorbaat — en niet uit eigen ervaring — zeggen, dat de kerk „het" hun niet kan schenken. Terwij'l de mannen van het réveil uit eigen ervaring spraken, indien zij hun meening te kennen gaven, dat er in de kerk niet voldoende „leven" was. Daarom waren zij gerechtigd tot critiek, en is het gros van hen, die de groepsbeweging volgen, dit niet.

Overigens hebben de mannen van het Réveil de rechte positie van de kerk niet kunnen bepalen. Want het „ambt der geloovigen" kenden ze niet in zijn consequenties. De auteur vervolgt (hij bestrijdt een ander):

Ik kan niet profeteeren, wat er over honderd jaren zal zijn! Ik ben het met den schrijver eens, dat de persoonlijke antipathieën van kerkelijke pausjes en godjes dan wel verdwenen zullen zijn. Maar dan moet er aanstonds aan toegevoegd worden, dat dit ook het geval zal zojn met de pausjes en godjes uit de Buchman-beweging, die vinden, dat zij eigen kerkje moeten spelen, als b.v. in Amsterdam. Terwijl de Kerk van Christus nooit zal ondergaan, of zy zich bevindt in het restant van een opwekkingsbeweging, of in het restant van een uitwendige kerk.

Ten slotte: En ik kan mij, voorstellen, dat een predikant, die in stille trouw zijn herderlijk werk vervult en niet vlucht uit zijn ambt — waaruit moge blijken, dat hij het waarlijk van God ontvangen heeft — het moeilijk moet hebben, als hij van een collega leest, dat „hij nu eens geen preek zal houden" en dat dat dan door dertien honderd menschen voor bèt ware wordt aangezien. Zou God, voor wien de eeuwen zijn als dagen, iets om het getal geven? Voorzoover telkenmale in de Oxfordbeweging dit getal naar voren wordt gebracht, is het telkenmale niet anders dan precies dezelfde menschelüke ijdelheid, die parten speelt. En dan is er wat dit betreft, nog niet veel verbeterd onder de menschen.

Tenslotte: de schrijver moet het nu niet zoo erg vinden, dat de verhalen, als de kritikaster deed, gedaan worden. Want heel wat boeken en boekjes van Oxford- .mensohen bevatten nu eenmaal van deze dwaze en onbelangrijke verhalen en op heel wat house-parties zijn, naar bericht werd, vreemde vertooningen gehou-

192 den, die allerminst iets met opwekking hebben uit te staan.

Maar waar het om ging: men kan nooit een opwekkingsbeweging, die slechts in andere, en dikwijls precies dezelfde verschijning komt, als zoovele van haar voorgangsters, stellen tegenover de Kerk van Christus, die er eeuwen geweest is en tot het laatste der dagen er zal zijn.

Psalmberijming Ds Gunst.

Ds J. W. Gunst vervolgt zijn psalmberijming in „Leidsche Kb." Hier volgen de beide eerste coupletten van Psalm 19:

1. Der heem'len wond're stem Verkondigt de eer van Hem Die alle dingen riep; Het diepe blauw omhoog, Gespannen als een boog, Vertelt, dat God het schiep. De dag stort aan den dag Een sprake uit, die ontzag Voor 't werk van God komt vragen. De nacht spreekt tot den nacht: Zoo wordt Gods eeuw'ge kracht En wijsheid voorgedragen.

2. Geheel de wereld door Richt zich een luist'rend oor Naar 'tschoone scheppingslied. Dat zich van uur tot uur In 't rijk van Gods natuur Aan gansch de menschheid biedt; , Al spelt dit lied geen woord, 't Klinkt toch van oord tot oord Zoo duidelijk en krachtig, Dat het verstaanbaar gaat Tot alle volk en staat, Naar 't plan van God Almachtig.

Onze lezers vrijzen we op de uitlegkundige verbetering inzake „geen spraak en geen woorden". Ds Gunst geeft zelf daarop deze toelichting:

Couplet 2, regel 7: Noordtzij: Geen spraak is het, geen woorden zijn het; Valeton-Obbink, in een noot: De bedoeling schijnt te zijn, dat de hemelen in taal zonder woorden Gods lof verkondigen; Leidsche Vertaling: zonder spraak en zonder woorden; Baethgen: Nicht eine Botschaft und nicht Worte deren Schall unhörbar Ware.

Woorden spellen, Ina Boudier-Bakker in Aan den Overkant: zich zóó opdrong aan 't oog, dat zij altijd eindigen moest met er allerlei woorden uit te gaan spellen.

Regel 11 en 12: Gunkel in Ausgewahlte Psalmen: Keine Sprache, keine Worte — Nicht vernommen wird ihre Stimcme, und doch, in alle Lande geht aus ihr Schwall, bis ans Ende der Erde ihre Reden! Rom. 10 : 18: Hebben zij het niet gehoord? Ja toch, hun gelvud is over de geheele aarde uitgegaan, en hunne woorden tot de einden der aarde.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 februari 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 februari 1936

De Reformatie | 8 Pagina's