GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vloed komt op.

„De Rotterdammer" van 9 Maart 1938 vertelt van een samenkomst te Arnhem in Musis Sacrum. We lezen :

Het was een geweldige mensohenmassa, die zich gisteraivond in de concertzaal van Musis Sacrum verdrong. Niet alleen de ooncertzaaü, doch ook de foyer was tot de laatste plaats hezet. Ongeveer 1500 menschen.

De boodschap van de Oxfordgroep: „Als de mensch luistert, spreekt God; als de mensch gehoorzaamt, handelt God" werd gebracht.

Op 'het podium van de zaal bevond zich een gezelschap van mannen en vrouwen, 'hoog- en laaggeplaatsten, geletterde- en ongeletterde mensehen, die zich aan de Oxfordgroep hadden gegeven en nu, naar hun getuigenis, vrede en blijdschap gevonden hebben in het zich overgeven a'an God en het luisteren naar Zijn gebod.

't Was een getuigenisavond, gehouden aan de hand ivan 'het by de groep uitgegeven tijdschrift „De vloed komt op".

Men liet zien wat deze boodschap te beteekenen heeft voor geheel 'het leven, zoowel nationaal als internationaal. Verdwijnen moet uit het leven zelfzucht, (vooroordeel, angst, boogmoed, hebzucht en haat en er moet geleefd worden krachtens de vier absolute normen die Buchman 'heeft aangegeven: eerlijkheid, onbaatzuchtigheid, reinheid en liefde.

Daarvan getuigden achtereenvolgens: Dr J. "v. Walrè de Bordes te Utrecht, secretaris van een volkenbondsinstantie; mevr. Meyer, zakenvrouw te Arnhem; mevr. Verloop, huisvrouw te Wolfheze; mevr. Ohr. J. d' Acona te Velp; Prof. Dr Dorgelo, hoogleeraar in de Natuurkunde te Delft; de heer H. R. Baron v. Heedkeren v. Keil te De Steeg; Jhr E. N. IV. Lennep te Vorden; Dr Bendien, leeraar aan een H.B.S. te Arnhem; Ds J. H. Silleviis Smitt, Geref. predikant te Semarang; Ir Blankenberg, directeur eener chemische fabriek te IJmuiden, met eenige leden van zijn personeel; mevr. Hartgens en haar dienstbode te Oosterbeek en de heer v. d. Boog, grossier te Arnhem.

Allen getuigden van de gi-oote beteekenis, die de Oxfordgroep in hun leven 'heeft gehad. Zij zien de oplossing van alle problemen theologisch, politiek of sociaal in de boodschap van de groep.

Het geheel stond onder leiding van den heer A. Wiersinga te Arnhem,

Het is (jammer, te lezen, dat dn dezelfde stad, waai* de Gereformeerde kerkeraad uitvoerig over deze dingen gehandeld heeft, en dat niet zonder' zegen, thans weer een Gereformeerd preditant is opgetreden in dit gezelschap met zijn humanistische „bewerking" van het evangelie.

Oranjegarde.

Onze lezers herinneren zich, wat ik twee weken geleden schreef over een opmerking van 'het „Geref. Jongelingsblad" inzake een spreekbeurt voor de Oranjegarde.

Het blad citeert wat ik dienaangaande opmerkte, en schrijft dan :

Neen Professor — niet op zijwegen! Wat u hier zegt is mij' niet erg duidelijk, maat 't gaat alleen over uw optreden voor de Oranje-Garde. Al .dat andere moet U er niet bij 'halen. Mijn vader 'heeft me indertijd een wijze les meegegeven in 'het leven en die luidde aldus:

De modder op bet kleed van een ander kan nooit de zeep zijn, waarmee je je eigen kleed schoon wasoht. We hebben 't niet over Prof. Waterink en ook niet over Ds van der Vliet. We 'hebben 't over het optreden van Prof. Schilder voor de Oranje- Garde en wij kunnen ons niet begrijpen, dat iemand, die met zooveel vuur strijdt om toch vooral ons 'Gere-

formeerde leven principieel-zuiver te houden, gaat spreken ivoor een organisatie, die een zoo vagen grondslag teeft. Dfeiarover gaat 'het hier, en daarover alleen.

Het blad vergist zich, wanneer het meent, dat ik me op zijwegen begeef. Het heeft de stoute stelling aangedurfd, dat mijn rede, waarvan de tekst letterlijk in ons blad opgenomen is, zou strijden met mijn eigen standpunt.

Ik meen, dat het er volkomen mee klopt. Nu moet het „Geref. Jongelingsblad" niet zichzelf of anderen in verzoeking brengen door alleen maar op détails buiten den inhoud der rede om in te gaan, maar eerst mijn standpunt omschrijiven. Van een poging daartoe heb ik tot nog toe bitter weinig gemerkt. Wel heb ik het duidelijk omschreven, ook in de debatten inzake Oalvinistenbond en Buchmanbeweging. Met ik begeef mij dus op zijwegen, maar het „Oeref. Jongelingsblad" vermijdt den 'hoofdweg, wanneer bet niet eerst vertelt, wat dan m iJ'n standpunt is. Zoodra dat gebeurd is, wil ik met genoegen, onder wederzijdsohe overname van artikelen, toelichten; maar ïk weiger, een. ddbatje mij te laten opdringen over een incidenteel geval, zonder dat eerst de hoofdzaak is aangeraakt.

Ik noodig dus nog dit blad uit, mijn standpunt te omechrijven. Wordt dit niet gedaan, dan is polemiek over dit één e geval even onvruchtbaar als een vergelijking zou zijn tusschen mijn spreekbeurt voor de Oranjegarde en de spreekbeurten b.v. van den Bondsvoorzitter of andere bondsfiguren voor allerlei vereenigingen. Het „Geref. Jongelingsblad" moet zakelijk polemiseeren, en geen da capo geven van het onrecht, dat het in polemieken wel eens meer gepleegd heeft, odk tegenover de Oranje-garde.

De K.M.A. en de Zondagsheiliging.

„De Standaard" schrijft :

Het jaarlijksch assaut van het Gadettencorps der Kon. Militaire Academie was voor dit jaar vastgesteld op Vrijdag 18, Zaterdag 19 en Zondag 20 Maart a.s. Het was een traditie, dat de laatste dag van dit feest op Zondag viel.

Voor de vaststelling van dit programma is echter de goedkeuring van den Minister noodig. Minister van Dijk heeft thans zijn goedkeuring aan dit programma onthouden, in iverband waarmede het feest thans Donderdag 17 en Vrijdag 18 Maart zal plaats vinden.

Op den Zondag waren een deel der wedstrijden en een soiré-dansante vastgesteld.

Hoewel het ingrijpen van Minister Van Dijk veel ontstemming heeft gewekt, zal van andere zijide dit optreden zeker 'hartelijk toegejuicht worden.

Eén onzer lezers merkt naar aanleiding hiervan op :

Dit stukje (bijgaand) heb ik uit „De Standaard" geknipt! 't Illustreert wel, dat (al is er ook een Geref. Officierenvereeniging naar ik meen, althans een Ghr.), 't zeer noodig is, dat Geref. jongelui zich geven voor 'de officiers-opleiding ! De Gereformeerden zagen toch vaaik' daar hun roeping, waar nood was...

Wij daiiien on2sen lezer zeer, en zijn het met zijn grondgedachte ivolkomen eens.

De motie-Roermond—Venlo.

„Credo" heeft nog wel niet de motie gepubliceerd, doch inzóóverre er op gereageerd, dat Dr van Es' opmerkingen, onzen lezers in haar geheel bekend, voor een deel werden doorgegeven. Hoe de redacteur van het blad over de broeders denkt, moge blijken uit zijn vraag:

Waar zouden we heengaaji, wanneer men elkander met moties trachtte te bestoken?

„Men".

„Moties".

„Trachtte".

Op een vergadering moet gevraagd zijn: „Wie zit er achter? " Dat er menschen zijn, die door niemand achter de schermen bewerkt zijn, schijnt niet meer in rekening te komen. Intusschen weet men van mij reeds, dat ik zelf van heel de zaak absoluut onkundig was. Wij mogen nu zeker ook aannemen, dat Prof. Hepp er tegen is als we elkaar met kerkelijke processen gaan bestoken.

Ds Rietberg schrijft in „De Wachter":

Eerst deze vraag: is deze motie wel aan het goede adres?

Ja, zij is aan het goede adres! De Directeuren van de V.U. hebben ongeveer een jaar geleden een verklaring afgelegd. Nadien hebben we over dat onderwerp noch van die Directeuren noch ook van de Curatoren der V.U. iets gehoord.

Daarom is het heel goed te begrijpen, dat er nu zulk een motie komt, die vraagt: mijne heeren, wat is het resultaat van uw bemoeiingen in dezen?

Er zijn menschen, die meenen, dat deze motie niet gepubliceerd had moeten worden. Maar waarom toch niet? De Directeuren hebben hun verklaring ook gepubliceerd. Zou dan niet bekend gemaakt mogen worden een motie, die naar aanleiding van deze publieke verklaring zegt: wij wilden wel resultaten zien. Tegen de publicatie bestaat m.i. geen enkel bezwaar. Integendeel, het moet toegejuicht worden, dat men zich publiek uitspreekt.

Een tweede vraag is: verwacht ge resultaat van deze motie? Och, wat zal ik daarop antwoorden? Het is heel moeilijk te zeggen of er resultaat zal zijn. Wel hoop ik het van harte. In deze zaak ligt m.i. voor de Directeuren en voor de Curatoren van de V.U. een zeer ernstige taak. Zoo als het tot nu toe gegaan is, mag het toch niet doorgaan.

Het is, sinds Seinpost, niet voorgekomen, dat hoogleeraren van de V.U. zoo scherp in het publiek medehoogleeraren van dezelfde inrichting van afwijking beschuldigd hebben, als dit gedaan wordt door Prof. Hepp in zijn brochures en door Prof. Kuyper in „De Heraut". Uit de bespreking, die ons blad gal, weten onze lezers wel welke termen door genoemde hoogleeraren gebruikt zijn. O ja, zij hebben geen namen genoemd, maar uit de citaten, die gegeven werden, bleek zeer duidelijk wie zij op het oog hadden. Wel heeft Prof. Kuyper in verband met de vierde brochure van Prof. Hepp gejuicht, dat het ditmaal geen hoogleeraren van de V.U. betrof en dat er in Amsterdam geen binnenlandsche oorlog was. Maar er zal wel niemand geweest zijn, die dit geloofd heeft. Toen het Prof. Kuyper duidelijk gemaakt was, dat hij zich radicaal vergiste, en dat ook de vierde brochure wel terdege 2 hoogleeraren van de V.U. raakt, heeft hij hierop met niet één woord gereageerd en zijn jubelzang niet herroepen.

Nu mag toch gevraagd worden: laat men dit aan de zijde van de V.U. zóó doorgaan?

Uit de verklaring, die in Mei 1937 door de Directeuren is afgelegd, blijkt, dat men in dien kring wel begrepen heeft, zich aan deze zaak niet te kunnen onttrekken. Zooals in die verklaring staat is „de volle aandacht" op de zaak gevestigd. En dat terecht. Het is toch in het welbegrepen belang van de V.U., dat de zaak ernstig onder de oogen gezien wordt.

Het is één van beiden: de hoogleeraren Hepp en Kuyper hebben gelijk in de beschuldigingen, die zij inbrengen tegen de Professoren Vollenhoven en Dooyeweerd, óf zij hebben ongelijk.

Dit zullen Directeuren en Curatoren toch moeten onderzoeken. Zij kunnen niet zeggen: het gaat over wetenschappelijke kwesties, die buiten onze bevoegdheid liggen. Evenmin kunnen zij zeggen: het raakt de zuiverheid in de leer, en dat is een zaak voor de kerken. Neen, want het betreft bet onderwijs, dat aan de V.U. gegeven wordt door twee hoogleeraren, waarvan twee andere hoogleeraren ons vertellen, met zeer krasse termen, dat het van Schrift en belijdenis afwijkt.

Aan dit dilemma kunnen de instanties van de V.U. zich niet onttrekken. Dat zij in Mei 1937 hun verklaring gepubliceerd .hebben, bewijst, dat zij het ook niet willen. Maar aan die eene verklaring hebben wij niet genoeg. Het moet verder gaan.

Als de hoogleeraren Hepp en Kuyper gelijk hebben, komt toch de zeer nuchtere vraag naar voren: mogen dan de hoogleeraren Vollenhoven en Dooyeweerd doorgaan hun verkeerde, afwijkende leeringen te doceeren en te propageeren?

Maar als de eerstgenoemde hoogleeraren nu eens geheel of gedeeltelijk ongelijk hebben, moet er dan niet een eerherstel plaats vinden?

Ieder zal toestemmen, dat er voor deze vragen alle reden is.

Het is mij onbegrijpelijk, dat wij sinds Mei 1937 niets meer van Directeuren en Curatoren gehoord hebben.

Ook is dit mij onbegrijpelijk, dat geen eind gemaakt kon worden aan de brochures van Prof. Hepp.

Deze doen de V.U. groote schade.

Kunnen dan Directeuren en Curatoren niet ingrijpen?

Is er geen instantie, die tot de hoogleeraren Hepp en Kuyper kan zeggen: op deze wijze moogt gij niet doorgaan?

„Pro Ecclesia" (Ds I. de Wolff) oordeelt (verwijzende naar ons eerste artikel over de bekende motie):

In dit tweede deel van zijn beschouwing betrekt de schrijver tevens enkele publieke misstanden in de kerken. Prof. Schilder spreekt hier openlijk uit wat men in besloten kringen onder het volk ook beluisteren kan.

In het eerste onderdeel, dat aan deze zaak der kerken gewijd is, ziet men schematisch voorgesteld door het noemen van namen en functies — om het nu maar eens heel populair te zeggen — boe teveel de baantjes in de banden van weinigen zijn, hetgeen tot moeilijkheden leiden kan. Maar laten we dan niet vergeten, dat dit een symptoom is van wat ook bij mindere vergaderingen reeds gevonden wordt.

Tenslotte:

Als men de zaken van Gods Koninkrijk niet meer openlijk als ambtsdragers in één college eerlijk bespreken kan, doch eigen kerkrechtelijke meening of dogmatisch inzicht door diplomatiek spel er dóór wil krijgen, zijn we al wel heel ver op den weg der deformatie. Dit zijn dingen, die wel eens besproken mogen worden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 maart 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 maart 1938

De Reformatie | 8 Pagina's