GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hierna Jezus zeide : „Mij dorst!" Johannes 19:28.

Het Lam Gods gaat dorstend tan dood.

Natuurlijk, Jezus' dorst, zuiver lichamelijk bezien, is ontzettend geweest.

Heel dien hangen nacht, dien helschen dag heeft geen druppel lafenis Zijn verdorde lippen, Zijn droge keel verkwikt.

Hij ondervindt wat Hij eens vertolkte van den rijken man in de bekende gelijkenis: Ik lijd smarten in deze vlam... o, dat er toch iemand kwam om 't uiterste van zijn vinger te doopen in het water, en Mijn tong te verkoelen... hoort, hoe heesch, hoe verschroeid Zijn stem klinkt: „Mij dorst!"

Wij, Westerlingen, weten niet wat dorst is — woestijnreizigers uit oude tijden hebben 't wel geweten: als de watervoorraad op is, als de zon uur na uur blaakt, als het gloeiend-witte zand die hitte terugkaalsl, als de oogen stekend gloeien, de tongen als leer worden, als de vingers klauwend woelen, zich brandend aan 't zand, om een waterader Ie vinden... maar alles tevergeefs — zie, dan is de dorst een tweesnijdend zwaard^ dat tergend-langzaam de weefsels van het lichaam verscheurt.

— Dien dorst heeft ook onze Middelaar doorstaan, Hij, Die de bevoegdheid had, de wolken te gebieden, en alle waterbronnen der aarde daartoe — Hij, Die uit den kruispaal, waaraan Hij hing, water kon slaan!

— — — Jezus' dorsten is echter ook het dorsten van den Christus.

De Middelaar dorst hier niet maar als mensch onder de menschen — als kruiseling onder de kruiselingen —- doch als het Lam Gods, als DE MENSCH — de tweede Adam.

Zijn dorsten is maar niet een gesteldheid van het lichaam alleen, doch ook een arbeid van Zijn ziel. In deze bittere klacht schuilt een Middelaarsdaad.

Dacht ge, dat Hij deze vreeselijke dorstfoltering niet eerder gevoeld had? Reeds uren brandde dil dorsten verschroeiend in Zijn keel, Zijn aderen, Zijn lichaam... wat? Zijn ZIEL! Want in dezen fysischen dorst neemt Hij den psychischen dorst aller zondaren op Zich, voor wie Hij Zich liet nagelen aan het kruis.

Dat is een eeuwige dorst.

Eenmaal had God DEN MENSCH geschapen met een heerlijk dorsten in zijn hart: heilig was Adams dorst naar den levenden God, en ongebroken werd die levensbegeerte verzadigd, want in het Paradijs ging de Heere met den mensch om als met Zijn vriend.

Toen kwam de zonde. De dorst bleef — maar werd een dorsten naar allerlei dingen, los van God. Een dorsten naar mooie, edele dingen — maar los van God. Een dorsten naar lage, leelijke dingen — zeker los van God. En daarom nimmer verzadiging. En daarom een pijnlijk dorsten. Ja, sindsdien is er bij eiken mensch, bij jongen en ouden, bij loszinnigen en zoekenden, een dorstend jagen naar geluk, naar vrede, naai- rust — maar niets biedt afdoende lessching, en... in het sterven kromt zich de mensch in ongeleschten dorst.

— — — O, uu gaat hel Lam Gods sterven... hoor, hoe Het brullend klaagt: „Mij dorst!" En die schreiende roep was onze eeuwigheidskreet geweest — die ontzettende dorst, een dorsten van hel lichaam, waarachter het veel wranger dorsten der ziel staat, had ons in eeuwigheid verleerd.

Zoo zien we, dat dit dorsten een onderdeel is van Zijn lijden — en dat ook dit vijfde krviiswoorcl ons de plaatsvervanging van Christus' werk predikt.

Want gelijk in Zijn vonnis onze vrijspraak ligt, in Zijn dood ons leven, in Zijn vloek onze zegening —- zoo ligt in Zijn versmachten onze lafenis. Immers — om onzentwil gaat het Lam Gods dorstend ten doode.

Wie dit gelooft — wie het dorsten heeft leeren kennen naar vergeving en gerechtigheid — die kan niet anders dan aanbidden, om de wondere liefde, door dil kruiswoord heen trillend.

Nooit had immers de Heiland den beker der verlossing aan de Zijnen kunnen reiken, als Hij niet Zelf in zuivere gehoorzaamheid dien anderen beker had aangeval en geledigd — dien drinkbeker van het lijden, welke Hem, saamgeprest in enkele uren, den eeuwigen dorst, naar lichaam en ziel, verduren doel.

Zoo moest het Lam Gods dorstend ten dood gaan, opdat de beker van het Nieuwe Testament in Zijn bloed nimmer in de gemeente zou ontbreken, en gereikt worden aan ieder, die Hem als Zaligmaker heeft leeren kennen en belijden — totdat...

totdat Hij komt, en Hij met al de Zijnen den nieuwen wijn zal drinken in het Koninkrijk van Zijn Vader, den wijn, die verzadiging van hemelvreugde geeft!

Waarlijk, wij zullen niet meer dorsten, want het Lam zal ons weiden, en ons een Leidsman zijn tot levende fonteinexi der wateren!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 april 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 april 1938

De Reformatie | 8 Pagina's