GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE ADVIEZEN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Alle inzendingen, deze rubriek betreffende, aan Ds D. van Dijk, Akkerstraat 26, Groningen.)

Mag men spreken van „Teksten krjiBen"?

II.

a Brakel heeft tenslotte nog een tekst, waarop hij laat rusten zijn leer omtrent een onmiddellijke inspraak van den Heiligen Geest; n.l. Johannes 14:21, 23: Ik zal hem liefhebben, en Ik zal Mijzelven aan hem openbaren. Wij zullen tot hem komen en zullen woning b ij hem maken.

In de eerste plaats hebben wij ook hier weer te doen met de vraag: „wat beteekent dit woord'"? Ongetwijfeld wijst dit woord des Heilands vooruit naar den jongsten dag, waarin Christus, in heerlijkheid verschijnende, Zich aan de Zijnen zal vertoonen; den dag, waarin de hemel op de aarde zal dalen; den dag, .waarin vervuld zal "'worden het Woord uit Openbaringen: „De tabernakel Gods is bij de menschen". En nu geniet de gemeente der Nieuwe Bedeeling den voorsmaak van deze heerlijkheid, door de inwoning des Heiligen Geestes. Ook daarop doelt deze tekst uit Johannes 14.

Maar — en daarover gaat het hier juist — hier wordt in het minst niet gezegd, dat dat wonen Gods bij Zijn volk, in deze Bedeeling, zich zal manifesleeren door onmiddellijke inspraak.

Dat er gemeenschapsoefening is tusschen God den Heere en Zijn volk, een innige, teedere gemeenschap, daarover is geen verschil. Het verschil loopt alléén over de vraag: op welke wijze deze gemeenschap wordt geoefend.

En nu komt het mij voor, dat de Geest hierbij niet zóó t© werk gaat, dat Hij mij direct, onmiddellijk, zóó maar een tekst geeft. En waarom geloof ik niet, dat zulks gebeurt?

Ik wil trachten dat duidelijk te maken.

God spreekt tot ons in Zijn Woord, in de Heilige Schrift.

Met dat spreken Gods in Zijn Woord, correspondeert een Geesteswerking in ons, waardoor wij dat Woord der Schrift, als Gods Woord zien en aanvaarden.

Zullen wij nu de sprake des Geestes in het Woord hooren en verstaan, dan is daarvoor noodig, dat wij ons met dat Woord bezighouden.

Dat is onze taak; wij moeten luisteren naar dat Woord, biddende of de Geest ons daarbij het Woord wil laten verstaan en aanvaarden. H è t middel, waardoor de Geest ons in dat Woord wil toespreken, is de ambtelijke bediening van dat Woord, de prediking.

Wie dus den troost des Woords wil genieten, moet beginnen met zich over dat Woord te buigen, tot de prediking te komen met een biddend hart; doet hij dat, dan kan hij er zeker van zijn, dat de Geest hem door dat Woord zal toespreken, zooals hij dat noodig heeft.

Stel nu dat het waar was, wat men zegt vaa dat teksten krijgen, wat zou daarin liggen opgesloten?

Dit, dat de Heilige Geest, met voorbijgang van mijn eigen Schriflonderzoek, met voorbijgang van de ambtelijke bediening des Woords, zóó maar mij een tekst op het hart bond.

Maar dat komt hier op neer, dat de Geest de Waarheid, die Hij reeds éénmaal openbaarde aan Zijn apostelen en profeten, nog eens weer aan mij persoonlijk openbaarde.

De Geest doet geen onnoodig werk.

Door zelf de Schrift te onderzoeken, door ons trouw te stellen onder de ambtelijke bediening, kunnen wij kennen al de beloften die wij noodig hebben; door na te denken over wat wij op die wijze uit de Schrift weten, zullen wij ook de beloften des Woords kunnen gebruiken en genieten.

Zou dan de Geest ons eigen Schriftonderzoek, ons komen tot de ambtelijke bediening, ons biddend, geloovig bezig zijn met wat wij uit de Schrift weten, negeerende, ons zoo maar een tekst in het hart werpen?

Zou de Geest daardoor Zelf feitelijk op nonactiviteit stellen de middelen, die Hij in deze Bedeeling gegeven heeft tot de genieting van den schat der openbaring?

Men zegt: „gij moet den Geest in Zijn werking vrijlaten".

Natuurlijk; maar de Geest heeft Zichzelf toch gebonden aan het Woord?

En wanneer men nu aanneemt, dat de Geest zóó maar een tekst in mijn hart werpt, dan maakt men den Geest, tegen Zijn eigen ordening in, los van het Woord.

Want of nu die woorden, die ik krijg, ook in den Bijbel slaan, — als het waar was, dat de Geest mij die zoo in het hart wierp — dan heeft Hij Zich daardoor toch losgemaakt van de Sclirift, wijl Hij negeert de normale middelen, waardoor ik van dien Schriftinhoud kemiis krijg; inzonderheid van de ambtelijke bediening des Woords.

Tenzij men mij dan ook uit de Schrift zelf kan aantoonen, dat de Geest Zelf ons daar toezegt, dat Hij op zulk een wijze het Woord wil bedienen, kan ik niet aanvaarden, dat de Geest Gods volk zou willen troosten door hen, op de door mij niet aanvaarde wijze, teksten te geven.

Het is niet noodig, en het gaat in tegen het feit, dat de Geest Zich bindt aan de Schrift, de Schrift, die mij toespreekt wanneer ik zelf die geloovig, biddend onderzoek en, vooral, onder de ambtelijke bediening des Woords.

Natuurlijk is hier niet mee ontkend, dat de Geest op een oogenblik, als ik naar het lezen van het Woord, of naar de prediking des Woords luister, mij aan een bepaalde belofte (of dreiging) die ik dan hoor, vat geeft.

Een broeder schreef .mij b.v., dat hij eens, in groote dorheid en droefheid verkeerende, hoorde voorlezen Jesaja 43 en dat hij daardoor bijzonder getroost werd.

Een ander schreef, dat hij onder een preek over „Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt", door dien tekst gegrepen werd.

Waarom zou dat niet kunnen? Dat is de heel gewone weg, waarlangs de Geest ons toespreekt. Ook kan het gebeuren, dat iemand in groote droefheid, in zijn hart nadenkt over den schat des Woords, dien hij zich in den loop der tijden heeft verzameld en dat hij daar vindt een Woord, dat, door de werking des Geestes, hem balsem in de wonden giet.

Maar daarover gaat het niet.

Wat ik niet aanvaarden kan, dat is, dat de Geest zóó, direct, mij een bepaalden tekst geeft.

Dat wordt in Gods Woord niet geleerd en gaat in tegen de huishouding van den Heiligen Geest.

Ds de Kruijk heeft in „Om Sions Wil" zijn lezers opgeroepen om mij hun bevindingen in dezen te schrijven. Hij meent, dat, als ik hoor wat vele kinderen Gods in dezen ondervonden hebben, ik daardoor wel van zienswijze zal veranderen. Hij zegt: „Want de ondervinding heeft toch nog wel eenige beteekenis voor onze zienswijze in de leiding des Heiligen Geestes".

Ik kreeg reeds onderscheidene brieven. Ik zal daaruit wel eens iets publiceeren. In één daarvan wordt ook zoo sterk nadruk gelegd op de waai-de der onderrinding.

Maar de ondervinding heeft alleen dan waarde ter vaststelling van de waarheid, wanneer die ondervinding haar legitimeering vindt in het Woord, — en dat ontbreekt hier.

Ik kom nog even terug op wat Ds de Kruijk vertelt van zichzelf. Op achttien jarigen leeftijd kwam hij voor liet eerst tot zekerheid des geloofs, doordat tot hem kwamen de woorden: „Daarom, omdat Ik u liefgehad heb met een eeuwige liefde".

Ds de Kruijk verklaart dit nu aldus: „En dan is dit krijgen van een tekst voor mij niet anders dan de toepassing van Gods Woord door Gods Geest in het zondaarshart. En wat is die toepassing dan? Niets anders dan het openen van het hart voor dat Woord, dat op een oogenblik in al zijn klaarheid en heerlijkheid en volheid van Gods genade voor mijn geloofsbewustzijn staat.

En niet alleen staat dan dat ééne woord, maar heel de Schrift als de openbaring van Gods genade in Christus voor mijn geloofsbewustzijn als tot mij persoonlijk gesproken."

Even verder zegt hij „O p welke wijze de Heilige Geest in het zondaarshart het aanvaarden van de Verbondsbelofte werkt, kan ik niet beoordeelen, maar dat Hij het ook wel doet door een jong mensch de belofte zoo krachtig tot zijn ziel te laten uitgaan, dat hij niet anders kan, dan met blijdschap uitjubelen: „het is ook voor mij!" dat was mijn ondervinding op mijn achttien jarigen leefüjd."

Ds de Kruijk meent, dat dit niet anders is, dan wat van een Verbondskind gevraagd wordt. En als ik, die zoo sterk aandring op verbondsaanvaarding, hem nu maak, zooals hij zegt, „tot een mysticist", dan ontgaat hem hierin alle logica.

Maar laten wij nu de zaak eens goed bekijken.

Ds de Kruijk kreeg dien tekst: „Daarom, omdat ik u liefgehad heb met een eeuwige liefde".

Zou Ds de Kruijk nu eens wülen zeggen, wie daar in dien tekst voor zijn bewustzijn met-die U bedoeld wordt?

Uit zijn schrijven kan ik niet anders opmaken, dan dat hij daaronder zichzelf verstond. „Daarom, dat Ik u, De Kruijk, heb liefgehad".

Daardoor werd in zijn ziel geboren de zekerheid: „Het is ook voor mij", en zoo kwam hij tot de aanvaarding van het Verbond.

Maar zoo is Gods weg niet.

God verzekert mij niet eerst dat het heil ook voor mij is om mij daardoor te brengen tot verbondsaanvaarding.

Ik moet eerst het verbond aanvaarden en daardoor komen tot de zekerheid dat al de verbondsweldaden ook voor mij zijn.

De weg is niet deze, dat God mij eerst op het hart bindt, dat ik tot Gods gekenden behoor en dat ik daardoor tot de aanvaarding der beloften kom.

Neen, eerst eenvoudig het Verbond omhelzen en dat doende zie ik nu door het geloof, dat ik persoonlijk een gekende des Heeren ben.

Nu wordt het Verbond mij gepredikt door Woord en Sacrament en zoolang ik dat niet aanvaard, mag ik niet verwachten, dat de Heilige Geest mij nu eens persoonlijk, op buitengewone wijze, tot de zekerheid van mijn persoonlijk heil zou leiden.

Men kan dat noemen, zooals Ds de Kruijk, verbondsaanvaarding ; maar in wezen is dat verbondsmiskenning, wijl het het individueele vooraf laat gaan.

En ik geloof niet, dat de Geest dat doet.

Ds de Kruijk heeft voor zijn zienswijze ook geen enkel Schriftbewijs aangevoerd.

De Schrift weet alleen van het lezen, het onderzoeken, van de prediking des Woords, van het Verbond Gods en — van het eenvoudig buigen daarvoor.

Daarom geloof ik niet, dat wij, in wat Ds de Kruijk beschrijft, te doen hebben met een tot geloofszekerheid leidende werkzaamheid des Heiligen Greestes.

Ik beschouw een dergelijk ding als een ziellamdig gebeuren, dat vrucht is van een bepaalden innerlijken strijd, van gedachten en overleggingen, die tenslotte dit tot resultaat hadden.

Maar — dat wij hier te doen hebben met een directe inspraak des Geestes, waardoor Hij Ds de Kruijk deze woorden op het hart bond, dat aanvaard ik niet; in de eerste plaats niet, omdat ik niet geloof dat de Geest een woord, dat in de prediking zoo vaak lot iemand kwam, nog eens zoo tot iemand zou brengen en in de tweede plaats, niet, omdat de wijze, waarop tengevolge van het krijgen.van dezen tekst, de zekerheid in de ziel geboren werd, niet is de weg der Schriften.

Ik kan mij begrijpen, dal Ds de Kruijk het niet prettig vindt, dat over deze ervaring van hem zoo gesproken wordt.

Maar hij heeft zijn persoonlijke ervai'ing zelf in het geding gebracht.

Een volgenden keer hoop ik uit onderscheidene brieven te laten zien, tot vvelke dingen men komt, als men eenmaal op dezen weg gaat.

D. V. D.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 april 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 april 1938

De Reformatie | 8 Pagina's