GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over de „Rationalisatie-werkloosheid”.

Dat de rationalisatie, zooals die vooral in de laatste jaren toegepast is, werkloosheid veroiorzaakt heeft, wordt door niemand ontkend. Tal van industrieën hebben arbeiders uitgestooten. Zoo bijvoorbeeld de kunstzij de-industrie, waar (tengevolge der rationalisatie) het aantal arbeiders in vrij korten tijd tot op een derde van de „oorspronkelijke bezetting" gedaald' is, ondanks sterke vergrooting der productie. Zoo zijn er veel meer voorbeelden te noemen. Inderdaad het feit der uitstooting kan niet ontkend worden. Over de beteekenis daarvan loopen de meeningen echter uiteen.

Sommigen wijzen erop, dat zonder rationalisatie de werkloosheid (in ons land) nog grooter geweest zou zijn. De fabrieken hadden hun poorten moeten shiilen; a 11 e arbeiders zouden ontslag hebben gekregen. Prof. Josephus Jitta heeft onlangs nog deze redeneering gebruikt om de gimstige werking van arbeidsbesparende maatregelen üi de kunstzij de-industrie aan te toonen. Ooli hier kunnen vele andere voorbeelden genoemd worden. De meeste industrieën, die voor export werken, — en zij hebben over het algemeen de sterkste arbeidersbezetting — konden zich slechts door aanzienlijke kostprijsverlaging handhaven.

Het feit, dat een land als het onze slechts door scherpe rationalisatie op de wereldmarkt kan blijven concurreeren, verandert echter aan de bezwaren, die tegen de tegenwoordig toegepaste methodes gelden, maar weinig. Niemand die de momenteele noodzakelijkheid van hooge tarieven en andere protectionistische maatregelen, erkent, is daarom reeds een principieel verdediger van dat systeem. Integendeel: men kan, ondanks die erkenning, van meening zijn, dat het stelsel op den duur groote schade zal veroorzaken. Zoo kan men ook, al wordt toegegeven dat voor het oogenblik rationalisatie de eenige uitweg is, de moderne technische ontwikkeling nadeelig achten voor het oeconomisch leven als geheel. Al was het alleen maar, omdat zij het internationale ruilverkeer belemmert, omdat mede door haar werking de wereld in een groot aantal min of meer „zelfgenoegzame" gebieden is verdeeld.

Nemen we nog eens als voorbeeld de kunstzijdemdustrie. Ongetwijfeld geeft zij aan vele handen werk, dwingen haar technische presaties bewondering af, heeft zij ook de ontwikkeUng van andere industrieën bevorderd (zoo die van de verfstoffen). Haar voortgang schijnt één groote zegetocht. Maar ...". in tot oordeelen bevoegde kringen vraagt men zich bezorgd af of deze evolutie den afzet van katoen niet zeer ongunstig beïnvloedt of spoedig zal beïnvloeden, of zij niet ellende in die gebieden zal veroorzaken, welke geheel van de katoenprodüctie of de katoenverwerking afhangen. Armoede, die voor het oeconomische leven der geheele wereld kwade gevolgen zal hebben. Die zorg is inderdaad gerechtvaardigd.

En tevens wordt de vraag gesteld — niet zonder reden — of het aanzienlijk toegenomen verbruik van kunstzij des to f f en voor den tusschenhandel en voor den consument wel altijd voordeel beteekende. Niet alleen om de (zeker in het verleden bestaande) kwaliteitsverschillen met de natuurlijke textielgrondstoffen, ook vanwege de overmatige expansie der vraag. Snelle veroudering (tengevolge van slijtage en van psychische reacties) van dit materiaal heeft soms groote schade berokkend. Een nauwkeurige analyse van verschillende takken van industrie, die tot grooten bloei zijn giekomen, ontdekt altijd nadeelig werkende factoren: sterke groei hier, maar vermindering van bedrijvigheid elders; kapitaalvermeerdering hier; kapitaalvernietiging op andere terreinen.

Het is heel gemakkelijk alleen aan de „credltzijde" aandacht te schenken, te wijzen op de „vermeerdering van werkgelegenheid", op de „toename der bedrijvigheid", enzoovoorts. Tegenover deze voordeel en staan echter in den regel ook groote nadeelen. Daarvan geeft de tegenwoordige tijd tal van bewijzen. De werkloosheid in menig land is het directe gevolg van bedrijvigheid elders.

In de tweede plaats wordt diliwijls betoogd, dat rationalisatie in verschillende fabrieken tot een zoo sterke toename der prodücüe geleid heeft, dat de kwade gevolgen (ontslag van arbeiders) niet alleen verdwenen zijn, maar dat op den duur het totale aantal werknemers zelfs toenam. En men wijst o.a. op de industrieën, die zich met de fabricage van verkeers- en transportmiddelen bezighouden: de automobielindustrie bijvoorbeeld.

De rationalisatie en mechaiaisatie, aldus het betoog, had hier een zeer sterke kostprijsverlaging tengevolge, maakte de vervaardiging van den modernen, goedkoopen wagen pas mogelijk. Daardoor konden zich velen een auto aanschaffen, die zich voorheen het genot daarvan moesten ontzeggen. Door de aldus enorm toenemende vraag heefi dö automobielindustrie zich op gTootsche wijze ontwikkeld, gaf zij het aanzien aan tal van nevenindustrieën, kortom: schiep zij overal werkgelegenheid.

Ook deze redeneering is op zichzelf genomen juist. Men kan, den bedoelden tak van bedrijf bestudeerend, zich slechts verbazen. De erücele honderden arbeiders van voorheen groeiden tot honderdduizenden. Maar men lette ook hier op het complexe karakter dezer ontwikkeling.

De rationalisatie is niet de eenige oorzaak van den bloei der automobielindustrie. Zij profiteerde in hooge mate van den goudstroom, die langs allerlei kanalen uit de bronnen der tropische gewesten naar de beschaafde landen vloeide. Maar bovendien verminderde zij relatief (en soms absoluut) de consumptie van andere goederen. Wie, aangetrokken door den lageren prijs, zich een wagen aanschafte, moest dikwijls op andere uitgaven bezuinigen. Ook hier heeft de abnormaal toenemende vraag tot inkrimping der bedrijvigheid elders geleid. Tenslotte kan het beschikbare geld immers maar eenmaal worden uitgegeven. En zeker heeft vaak kapitaalvernietiging plaats gehad. De snelle wisseling der modellen; een aanlokkelijk afbetalingssysteem met zijn kwade consequenties, maakten de auto dikwijls veel duurder dan 't bedrag van den aankoopsprijs aangaf. Daardoor beleefde zelfs de auto-industrie nu en dan donkere tijden. Misschien zullen de schaduwzijden der bedoelde expansie in de toekomst nog duidelijker zichtbaar worden, b.v. in Duitschland. De „goedkoope volkswagen" zal ongetwijfeld aftrek vinden; de middelen, die toegepast worden om den afzet te bevorderen, zullen hun uitwerking wel niet missen. Maar de arbeider, die zich dien wagen aanschaft, zal zijn 900 mark niet dubbel kunnen uitgeven; zijn verbruik van verschillende andere goederen of zijn cultureele uitgaven zullen zeker afnemen.

In de derde plaats hooren we het oordeel uitspreken, dat de tengevolge van rationalisatie en mechanisatie ontslagen arbeiders in andere takken van bedrijf werk zullen krijgen, omdat „kostprijs-

verlagmg vergrooting der koopkracht beteekent". Er vindt compensatie plaats, de werkgelegenheid wordt niet verminderd, maar verschoven of zelfs uitgebreid.

Ook dit oordeel wordt door talrijke ervaringen in 't verleden gesteund. Men denke maar aan de zooeven genoemde indtistrie. De theoretische redeneeringen, die het bedoelde oordeel ondersteunen, zijn zeer aantrekkelijk. Nemen we een voorbeeld: Gesteld tengevolge van rationaUsaüe wordt dte kostprijs der kleecüng met dertig procent verminderd. Wat wil dat zeggen? Op iedere tien gulden, die tot dusverre voor kleeding uitgegeven werd, komen nu di'ie gulden „vrij". Men kan nu óf meer kleeren koqpeu voor hetzelfde geld, óf voor die „drie gulden" zich andere goederen aanschaffen; bijvoorbeeld huishoudelijke artikelen. Dat heeft dus toename der productie tengevolge; er kunnen weer lal van arbeiders aan het werk worden gesteld; misschien zijn dat de In het kleedingbedrijf oorspronkelijk ontslagen arbeiders, misschien zijn dat anderen; de „rationalisatie-werkloosheid" wordt in ieder geval verminderd.

Er geschiedt echter nog meer: de fabrieken, die rationalisalie-maatregelen nemen, brengen geld „aan het rollen"; zij moeten installaties koopen; daardoor neemt de bedrijvigheid in machineindustrieën toe; de metaahnarkt profiteert van de toenemende grondstoffenvraag; de tusschenhandel verdient: het feit, dat de kleedingindustrie kapitaal investeert, geld uitgeeft, bevordert de werkgelegenheid. Hier is het het bedrijf zelf, dat de pomp der geldcirculatie voedt. Inactief kapitaal wordt geactiveerd.

Zoo eenvoudig de theoretische redeneering is, zoo gecompliceerd is echter de werkelijkheid. Allerlei bedenkingen rijzen. Voor het vrijgekomen geld zullen misschien goederen gekocht worden, voor welker vervaardiging maar zeer weinig arbeiders noodig zijn. Misschien kunnen de fabrieken zonder dat zij één arbeider meer in dienst nemen hun productie vergrooten. Ook dat is tenslotte een voordeel, maar de werkgelegenheid wordt niettemin (althans den eersten tijd) op die wijze niet bevorderd.

Er is echter nog meer.

Een belangrijk deel van het vrijgekomen geld, en zeker van het kapitaal, dat de industrie investeert, gaat naar het buitenland. Daar vinden arbeiders werk. De textielindustrie in ons land, die moderne weefgetouwen kocht, heeft aan talrijke Duitsche of Amerikaansche machine-arbeiders werk bezorgd, terwijl honderden hier (noodgedwongen) werden ontslagen. En vloeide dat geld nu maar terug, doordat het buitenland onze stapelproducten of afgewerkte artikelen in grootere hoeveelheden ging afnemen. Maar iedereen weet hoe de werkelijkheid is. Al het mogelijke moet worden gedaan om den uitvoer op het tegenwoordige „peil te houden".

Vandaal' den roep om industrialisatie. Zoo zouden belangrijke bedragen, wordt gezegd, die thans naar het buitenland vloeien en dus aan onze arbeiders niet (of voor een gering deel) ten goede komen, „behouden" blijven. Maar ook wanneer zelfs de schoonste plannen zouden slagen, zouden de moeilijkheden niet uit den weg genomen zijn. Immers industrialisatie eischt grooteren import van grondstoffen: weer vloeit een belangrijke hoeveelheid geld naar het buitenland. En tegenover de vermindering van den invoer van afgewerkte artikelen, zou waarschijnlijlc ook een vermindering van uitvoer komen te staan.

De compensatietheorie zou slechts in een volmaakt afgesloten, „autarldsch" gebied gelden. Een gebied, waar bovendien de geldcirculatie nauwkeurig geregeld en beheerscht kon worden. Waar ook de massa van het geld door de circulatiesnelheid niet beïnvloed werd. Waar iedereen precies handelde, zooals de leiding het voorschreef. Kortom, in een fictieve samenleving. Want zelfs de landen, welke het krachtigst naar autarkie streven, voldoen niet aan alle genoemde voorwaarden. Zij zou waarschijnlijk ook gelden in een samenleving, waarin het ruilverkeer op geen enkele wijze belemmerd werd; waarin ieder land zich ten volle kon ontplooien. Maar ook zulk een samenleving is denkbeeldig.

Aan haar is in den tegenwoordigen tijd geen grooter waarde toe te kennen dan aan de koopkrachttheorieën, waarmede het volk nu en dan blij gemaakt wordt.

Ondanks dèvervaringen van het verleden.

B. t. B.

Friesland—Z. velde in 1938 (als kerkelijke vergadering) het puur w e t e n s c li a p p e 1 ij k e oordeel, dat „de beste canonici" het net zóó wilden, als zij deed. Maar „De Heraut", van toenmaals, liet „de beste canonici" precies andersom concludceren. Met het beroep op de practijk staat het weer niet anders. En dan zouden wij moeten zwijgen; om de zaak over te laten aan hen, die vandaag zoö, maar gister anders oordeelden? Maar wij staan in do vrijheid; slechts zie ieder toe, dat hij ze niet gebruikte tot eigenwlUige werken, die van het vleesch zijn.

i. Ja, maar zegt Ds v. d. W., (zoowel tot „De Heraut", hopen we, als tot „De Reformatie"): als er wat recht te zetten valt, laat dat dan niet in de pers bepleit worden, maar laat de aangelegenheid door de personen in kwestie zelf „in den kerkelijken weg" aan de orde gesteld worden. Ik stel daar dit tegenover:

lo. Zelfs een theoloog als Ds v. d. W. spreekt hier nog „hypothetisch"; en dat nadat zooveel en zóó uitvoerig (b.v. door Prof. Greijdanus) geargumenteerd is. Hoeveel te meer moet men dan niet hen, wier weg toch al moeilijk is, en die meerendeels geen theoloog zijn, helpen in het zien van de kerkrechtelijke kwesties, opdat zij niet hypothetisch, doch verzekerd kunnen komen met hun instemming óf met hun klacht? Ook de klager moet zich door de gemeenschap gedragen weten, althans, zooveel het aan hem ligt, dit b e g e e- r.en. En de gemeenschap moet bewust zijn zaak tot de hare maken; dat is, meen ik, het abc der kerkelijke tucht, als zij „de gemeente" opwekt, te bidden voor een getuchtigde. Arm volk, dat hier scheidt wat God verbonden heeft.

2o. „De Heraut" heeft destijds ook vrijmoedigheid genomen om te zeggen, hoe h.i. de kerkelijke behandeling had móeten verloopen niet alleen, doch nog verder zou dienen te loopen, ook wat de vaststelling der redenen voor het zoeken van den kerkelijken weg betreft (2158). 3o. Destijds werd publicatie vanwege de kerkelijke vergaderingen gegeven, en^ waar ze eerst tekort geschoten was, werd omstandiger publicatie van kerkrechtelijke ovei-wegingen alsnog officieel gegeven, achteraf. In „De Heraut" van 1 Juni 1919 sprak de classis Middelburg haar „leedwezen" er over uit, „dat zij niet aanstonds zoodanige maatregelen trof, dat de vorm van het besluit der classis ook volledig bevatte de juiste toedracht van de behandeling der zaak" (2158, vgl. andere bladen). Maar tegenwoordig wordt precies den anderen kant uit gestuurd in Friesland; en als wij dan naar de practijk van vroeger terug verlangen, heet dat gebrek aan wijsheid? Kom, komJ

4o. De part. syn. van Zeeland, handelende over het conflict tusschen kerkeraad en classis Middelburg destijds, gaf uitvoerig de kerkrechtelijke gi-onden aan, v/aarom zij meende, dat de classis NIET had mogen schorsen; er komt zelfs een „aanhangsel" bij. Hoe schrille tegenstelling met Friesland—Zuid's synode, die niets publiceert, en die niet „opnieuw" recht doet, al tornt zij — voor wie scherp leest — aan de gronden der classicale daad-van-schorsing.

5o. Ten overvloede kwam dan nog Prof. Dr H. H. Kuyper die particuliere synode van Zeeland in 1919 ook aog'weer-critiseeren: Hij schreef; ••-•• •• '• .rgjf'-rj^"'~

„Zooals men ziet, is ook de Provinciale Synode van oordeel geweest, dat de Classis Middelburg formeel niet juist heeft gehandeld en heeft zij daarom bij de Classis er op aangedi'ongen, op haar besluit terug te komen. Bevreemdend is het alleen, dat de Provinciale Synode desniettegenstaande van oordeel was, dat Ds Netelenbos en de kerkeraad van Middelburg toch verplicht waren geweest, zich aan dat besluit der Classis te onderwerpen, hoewel zij tegen dat besluit zeer ernstige bezwaren had, zelfs nog verder gaat en verklaart, dat het schorsingsbesluit voor den kerkeraad en Ds Netelenbos geldig blijft, totdat de Classis het zal hebben teruggenomen. Gesteld dus, dat de Classis bij haar besluit bleef volhouden (volharden? K. S.), dan zou de kerkeraad gehouden zijn, dit besluit uit te voeren, niettegenstaande de Prov. Synode dit besluit op formeele gronden onjuist heeft verklaard. Het recht van appèl op een meerdere vergadering zou zoodoende geheel waardeloos worden. De Synode heeft blijkbaar vergeten, dat volgens Art. XXXVI onzer Kerkenorde de particuliere synode hetzelfde zeggenschap heeft over de Classes als de Classis over den kerkeraad. Een Classis, die zelf aan de besluiten der particuliere synode zich niet onderwerpen zou, kan moeilijk eischen, dat de kerkeraad zich wel onderwerpen zou aan hare besluiten. Er schuilt hier een hiërarchisch addertje onder het gras, waartegen we, hoe zeer het ons leed doet, moeten protesteeren" (2162).

6o. Men had destijds ook „De Heraut" kunnen verwijten, dat ze — ik gebruik de woorden van Ds v. d. W. — „eer vermeerdering van onrust dan herstel van onrecht" wekte. Maar destijds is mede door den toenmaligen arbeid van , De Heraut" onrecht hersteld, en daardoor de goede „rust" (n.l. in het aanvaarden van wat werkelijk tenslotte met Ds N. geschieden moest), bevorderd. Laat Ds v. d. W. niet meenen, dat een pleit voor herstel van onrecht, als de gronden van zulk een pleit deugdelijk zijn, en zijn manier geoorloofd is, buiten de beloften Gods staat, ook wat de beloften voor de „ware" rust betreft. Valsche rust, die als aan onmondigen opgelegd wordt, is te haten.

7o. Ds V. d. W. vergelijkt tenslotte, voor wat den wijsheidsgraad betreft. Dr W. A. v. Es' artikel in de plaatselijke kerkbode met het mijne in „De Reformatie". Een teere kwestie, die vergelijking, als één der vergelekenen er op in wil gaan. Maar ik waag het er op. Ik geloof niet, dat het ditmaal erg moeilijk is. De beroering over „Assen" was omtrent 1926 grooter dan die over „Drachten" in 1938. Niettemin heeft Dr W. A. v. Es toenmaals uitvoerig een van de synode afwijkend kerkrechtelijk standpunt ingenomen, en daarover breed geschreven. Aan den anderen kant heeft nog onlangs Dr V. Es, toen Dr v. Lonkhuyzen had geklaagd, dat een classis met onbevredigend resultaat bij de classis Drachten geïnformeerd had naar de kerkrechtelijke behandeling der zaak-Drachten, en ik had opgemerkt, dat *!'* > , vrij ernstig" me leek, hierop gereageerd met de opmerking, dat het heelemaal niet „vrij ernstig" be­ hoefde te lieeten; was de classis soms verplicht, de gronden mee te deelen? Och neen, zou ik antwoorden, formeel vei'plicht was ze het niet. Maar hoe, als het dan zoo moet, „personen, die daaraan behoefte gevoelen", de kwestie aanhangig kunnen stellen, is mij een raadsel; een synode heeft geen vragenbus; men moet steeds met concrete bezwaren komen. Als nu zelfs een classis geen bevredigend antwoord krijgt, dan zal „uiteraard" een persoon het nog minder krijgen, tenminste, als hij niet van classiswege om advies gevraagd is. Men zegt dus wel: laat protesteeren, wie wil, maar de détails worden meteen verzwegen, het materiaal komt niet publiek. Dit blijf ik „ernstig" vinden. Voor de zooveelste maal vraag ik: is de kerkorde geen zaak, die alle kerken raakt? Protesteeren bij de generale synode? Maar is Ds v. d. W. er zeker van, dat dit zelfs aan de allereerst in aanmerking komende personen gemakkelijk gemaakt wordt? Een hiërarchische adder (om met de vroegere „Heraut" te spreken), schuilt al lang niet meer onder het gras, maar kwam er een heel eind boven uit, en werd sinds gekoesterd. De classis en de part. syn. hebben het dier laten leven. Nu is het een feit, dat beginselen doorwerken. Goede, maar ook kwade. Het zou b.v. volstrekt geen wonder zijn, indien, nu men eenmaal op het hiërarchisch pad gekomen is, de bemoeiingen met het kerkeraadswerk te Drachten nog verder gingen, dan reeds bleek. Het zou me niet venvonderen, als b.v. de vergaderingen van den kerkeraad te Drachten, „smalle", „breede" of ook beide, werden bijgewoond door een classicale commissie. Men behoeft niet te vragen, of, in zulk een situatie, aanhangigstelling der zaak bij de generale synode vanwege den kerkeraad, of een deel er van, ook vergemakkelijkt zou worden. Uit Friesland wordt daartoe opgewekt, maar vandaar wordt de betreding van den kerkelijken weg juist ook weer bemoeilijkt, door het zwijgen n.l. over de kerkrechtelijke gronden voor de gevolgde procedure.

j. Daarom blijf ik van meening, dat ons blad goed gedaan heeft, de zaak te bespreken voor het front van wie verplicht zijn de kerkenordening als aller zaak te zien. De dagen van Ds Netelenbos waren beter dan de onze, zoowel wat de erkenning van het recht van pèrsadviezen betreft, als wat aangaat de verantwoording van officiëele zijde, tegenover het meelevende volk. Ds V. d. W. heeft op enkele puntjes van mijn artikeltje gereageerd, en is hiermee beantwoord. Wat hij voorts van mijn artikelen niet aangeraakt heeft, blijft natuurlijk eveneens van kracht, ook al werd het hier niet opgehaald.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 september 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 september 1938

De Reformatie | 8 Pagina's