GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nog eens over „de mystiek".

In de Persschouw werd er vroeger reeds op gewezen, dat in onze kerkelijke pers de laatste maanden nog al eens wiat te doen is geweest over „de mystiek".

Gelijk bekend iSj zijin er ini onze kerken velen, die dat woord „mystidki" 'graag kwijlt wiEen. Het is huns inziens historisch zóó zwaar belast, en het duidt naar het oorspronkelijke gebruik een zoo door en door onzuivere zaak aan, dat ze, vreezend dat mèt bet woord ook allerlei onscbriftuurlijke gedac'hten en opvattingen zullen binnen dringen, dat woord niet meer willen gebruiken. Zij oordeelen, dat de fijne, gereformeerde termen als geloofsgemeenschap, gemeenschap met God, v e r b o r 'g e n omgang 'met God, 'bevinding, ervaring enz. de zaak zoo mboi en teekenend en zuiver aanduiden, dat ze het vreemde woord best kulnmen missen.

Bijl die discussie Ifcvpam weer allerlei - misverstand tot uiting. 'Er- werd van gesiproken, dat het gevaar van dorre verstandelijkheid dreigde. Vordachtmakingen ontbraken weer niet. Ook werd betoogd, dat we in dit verzet tegen het woord mystiek te doen zouden hebben mlet een nieuvngheid.

Zoo schreef Bs J. Douma vaini Britsum in een recensie van de rede van Prof. Dijk voor den Geref. Mannenbond o.a. dit:

Prof. Di(k bood met zijn referaat den hoofdschotel. En hij had den moed, een plaats op te eischen voor het gevoel in 'het godsdienstig leven. Hi] durft nog spreken over mystiek, ten spijt van de gewichtige ontdekking, dat mystiek afgeleid is van een heidensoh woord, door welke ontdekking velen den schrik schijnen beetgekregen te hebben. Gelukkig blijft prof. Dijk by zulke ontdekkingen evenwichtig. Hij zal zich getroost hebben met de wisheid der oude spreuk: woorden gelden door het gebruik.

Ik wil eerlijk zeggen, dat ik niet begrijp, dat er „moed" voor noodig is om „een plaats op 'te eisöhen voor het gevoel in het godsdienstig leven". Ik geloof iniet, dat er onder ons lieden zijin, zóó (krankzinnig, dat ze zich tegen- dat plaats-opeisohen zouden verzetten. Wie van harte aanvaardt, dat de religie het gansche mensohenleven omvat — en wie omitkent dat? — zou die het gevoel kunnen en - willen buitensluiten?

'Ook wordt hier 'de i'nidrulk, 'gewekt of het „een gewichtige ontdekking" is, dat „mystiek" afgeleid is van een heidensoh woord. Neen, dat is-heusch geen ontdekking geweest van hedendaagsohe jongeren. Het was in •onzen kring reeds iang vóór hen ontdeikt. Op den roem van oorspronkelijkheid kuninien zij- in 'dezen heelemaal geen aanspraak maken.

Om 'dat te bewij'zon wil ik hier overnemen een gedeelte van een artikel, - geschreven door Ds P. N. Kruyswi.ifc, toen in Vlissingen, nu in Hilversum. Het is verschemien in het „Geref. Theol. Tijdschrift", Oct. en Nov 1927.

Grondiger dan iemand in onzen krinig — althans gerekend naar wat gepubliceerd werd — heeft Ds Kruyswijk het verschijnsel der - mystiek onderzocht.

Na uitvoerig de gron-dverschijnselen vami de mystiek te hebben geteekend en die vanuit gereformeerd standpunt te hebben becritiseerd, schrijft Ds Kruyswijik (het vetgedrukte is van ondergeteekende):

Geen wonder dan, dat liet juist Luther en Calvijn waren, die in de Westersche Christenheid de mystiek hebben gestuit in haar triumfeerende baan. Calvijn — zijn naam leest men in de mystieke literatuur niet. Wel heeft deze Luther voor zich trachten te 'annexeeren; ik herinnerde reeds aan Söderblom's woord te dezer zake. IVlaar - zou Prof. Dijk het niet juister treffen? Als hij vraagt, wat Luther stand deed houden in de machtige zuiging der mystiek, dan somt hij tot antwoord drie factoren op: 1. zijn ethisch Gods begrip; 2. zijn uitgaan van de ervaring van zonde en genade; 3. zijn Gleichung van heilszekerheid en geloof.

In naam van het bijbelsch geloofsbegrip met al wat er mee samenhangt, moet de mystiek worden weerstaan.

Ds Kruyswijk stelt ook de vraag of men de onderscheiding vajnj V a I s c h e en w a r e mystiek van Gereformeerd standipunt kan 'handhaven. Hij' doet het als volgt:

Van Gereformeerd standpunt bezien moet de vraag naar de juistheid dier onderscheiding beslist worden naar die andere vraag: wilt ge bij het woord mystiek denken aan het historisch gegeven, dat met dien naam genaamd wordt — of wilt ge, met terzijdestelling der historie het oude woord een nieuwen zin geven, n.l. teere godsvrucht, die naar Gods gemeenschap jaagt. Onbesllstheid in deze laatste vraag brengt natuurlijkerwijze verwarring mee. Geelt een onzuivere positie tegenover de historische mystiek. En is daarom in een zóó belangrijke zaak bijzonder te betreuren. Onbeslistheid in deze vraag voert tot de meening: dat wat van de „groote mystieken" de diepste kern van het hooger genadeleven was, het evenzoo voor ons nog zou behooren te zijn, waarbij men zich alleen te hoeden heeft voor extra-vagantiën als quietisme, pantheïsme, enz. Vanuit dezen gedachtengang is b.v. geschreven, dat toch zoo rijpe werk van Zahn, de Einführung in die Christliche mystik, en evenzoo de brochure van Prof. Dr W. J. Aalders: de waarde der mystiek voor ons geloofsleven. En toch, zoo kan dunkt mij op Schrifuurlijk standpunt de stand van 223 zaken niet beschouwd worden. De aanwijzing der bezwaren onder IIA moge het hebben verduidelijkt. Ik herinner aan de samenvatting van Prof. Bavinck^). Eerst wordt daar afgezonderd van de mystiek alle magie, mantiek, spiritisme, theosofie (ook Görres behandelt dergelijke phenomena in zijn groote werk). Evenzoo geschiedt met al datgene, wat wel gebruik maakt van de krachten van religie en openbaring, maar voert tot extasen, visioenen en pantheïsme. Dat heet alles mysticisme. En zelfs- tegen wat dan overblijft, brengt de dogmatiek zoo hier en daar ernstige bezwaren in.

Zoo dunkt mij ook het standpunt van Voetius, die veel waardeert in de Roomsche „practizijns", o.a. Ruysbroeck, maar tegelijk geestelijk en ernstig waarschuwt").

Och zonder bezwaren tegen de „groote mystiek" is wel niemand (zijzelve ook niet, krachtens veelvuldige retractiones bij verschillende mystici!). IMaar niet altijd wordt de onzuiverheid daar gezien, waar ze m.i. juist ligt: in de mystieke kern zelf. Wie dit voorbij ziet en tegelijk wil blijven onderscheiden tuS' schen schrUtuurliike en onschriftnurlijke mystiek loopt gevaar, heel het historisch verschijnsel metterdaad af te wijzen, de naam te behouden, en die over te dragen op iets anders, n.L op het dieper godvruchtig leven der gemeenschap met God. Wat voor de mystiek zelt was: een lager stadium, waarin nog veel heerlijks ontbeerd wordt, dat toch genoten kon worden. Die loopt gevaar, te vergeten, dat mystiek is een bijzondere vorm, en in haar diepste kern en hoogste streven een onbijbelsche vorm van godsdienstig leveoi

Dr A. Kuyper zoekt het onderscheid tusschen mystiek en mysticisme, voornamelijk in het practisch al of niet vasthouden aan het „fllioque"^). Wanneer de historische mystiek evenwel in de hoogere stadia komt, hoort men van den Middelaar als bemiddelaar der Godsgemeenschap door den Geest zooveel niet meer. Bijzonder in de God-schouwing is van Christus' werk geen sprake meer.

Dat is: Dr Kuyper's onderscheiding snijdt het hoogste streven der „groote mystiek" als onschriftuurlijk af. Niet een bijzaak, maar het einddoel. Hetzelfde geldt van wat Dr Kuyper opmerkt over het onmiddellijke der gemeenschap met God*): het raakt het wezen zelf der historische mystiek.

Een zelfde wij'ze van doen signaleert Ds Kruyswijk dan in Zahn. Ook bij hem afwijzing vaini en critielk op allerlei trekken 'die tot het wezenlijke der mystiek hooren, om; de mystiek in de öhristelijke religie te kunnen behouden. Hiji maakt een gradueel verschil van wat naar het wezen een esseloitieel verschil is tusschen mystiek en „gewone" vroomiheid: Zoo alleen kan hijl „de mystidk" blüven aanvaarden en met Prof. W. J. Aalders' oordeel over de mystiek staat het evenzoo:

Als ik het in bescheidenheid, gelijk tegen een groote als Dr Kuyper, zoo ook in weer een ander opzicht tegen een man als Prof. Aalders mag opmerken: hij heelt over de mystiek der historie een wel zeer „breed" oordeel. Eigenlijk is heel de fraaie brochure bovengenoemd, daarvan een bewijs. Als hij het evenwicht verstoord ziet roept hij uit: „tenslotte hebben wij „niet te vragen, naar wat de mystiek op een ont- „redderde wereld en in gebrekkige menschen bereikt, „maar wat zij krachtens haar theologischen opzet be- „doelt"^). Terwijl toch, zoodra men aan dien theologischen opzet toekomt, de bezwaren zich opstapelen. Ook Prof. Aalders noemt het Godschouwend leven een leven jenseits van strijd en zorg, ook van goed en kwaad! En hij moet wel besluiten met Vanghans raad: Wees een mysticus, maar wees niet, wat negen van de tien mystieken geweest zijn"^). Tenslotte wil ook Prof. Aalders concludeeren, dat de mystiek slechts één scheiding maakt, tusschen kinderen Gods en die het niet zijn, terwijl de twee bundels „Groote mystieken" van zijn eigen hand zoo hier en daar wel anders getuigen: van het aristocratisch sentiment der mystiek.

Ook D'r Geelkerken - deed in een referaat, - gehouden op de 'Geref. Predikantenconferentie in 1924, evenzoo:

Het komt mij eindelijk voor, dat het ook bij Dr Geelkerken zoo staat. Zijn referaat is ook daarom hier zoo bruikbaar, daar naar het gedrukte verslag der bespreking principieel verzet bijna niet geboden is, zoodat het referaat mag gelden als weergave van vrij algemeen heerschende gedachten. Dr Geelkerken wil naar de apart verschenen „Vier Referaten enz." afkeuren, dat de mystiek waande een onmiddellijke gemeenschap met God te oefenen, hij wil afkeuren den methodischen weg, waarlangs zij deze gemeenschapscefening trachtte te bereiken — dat alles noemen mysticisme, waarmee het wezen der historische mystiek verworpen is als onbijbelsch. En wat dan als „ware mystiek" overblijft, hetgeen daarna (afgezien van de benaming als mystiek) kort en treffend wordt omschreven op dezelfde bladzijde, „mag in echte, christelijke religie niet ontbreken". Zoo v/orden ook hier de groote mystici drijvers van valsch mysticisme, zoo wordt ook hier het historisch gebruik van het wooid ontkracht, en het innig Christelijk gemoedsleven foutief benoemd met een naam, dien het niet noodig heeft.

Is het dan alleen een kwestie van woorden? Immers neen. Hoe licht sluipt niet mèt het woord iets van de zaak naar binnen. Klare onderscheiding is hier wel zeker eisch. De historische mystiek is door de Schrift in haar hoofdtrekken geoordeeld. Zelfs wat soms gaarne „mystieke teksten" worden genoemd, hebben met haar niet van doen. Dr Geelkerken spreekt van uitdrukkingen als: Gods verborgen omgang, nabij God zijn, het opheffen der ziel tot Hem, het verschijnen voor Zijn aangezicht, het wandelen met God,

het bij Hem wonen. Ook van teksten als Psalm 23, vooral vers 4, Psalm 25, vooral vers 14. Psalm 42 vooral het begin. Psalm 73 slot, Psalm 139:7—12, 18. Evenzoo van het Johannes-evangelie en den Zendbrief van Johannes, van verschillende gedeelten van Paulus' brieven...

Zoodra een exegeet als b.v. Prof. Greqdanns aan het werk gaat, verdwijnt nit Paulus' heerlijk innige taal alle verwantschap met het mystieke in den historischen zin.

Soortgelijke opmerkingen zijn te maken over de Johanneïsche geschriften. De uitlegging van Dr C. Bouma. Het Evangelie naar Johannes doet hier denzelfden dienst. Men zie b.v. zijn vrij beknopte, maar duidelijke exegese van Johannes.

Zoo komt het mij voor, dat we het woord mystiek zullen moeten gebruiken in zijn historischen zin. Niet voor het fijnste aroma van den dienst van God door Jezus. Wij hebben daarvoor een ander woord: geloof, waarvan Heiier ons zoo juist zegt: „Dit geloofsvertrouwen wordt niet als de extatische weelde der mystiek „jenseits van het wakend bewustzijn beleefd; het „heeft niet tot voorwaarde ontlediging en opheffing „van het natuurlijk zieleleven; het wordt veeleer „immer, zelfs midden in het dagelijksch leven, zonder „eenige kunstmatige opwekking van het gevoelsleven „ervaren".

Er is geen gebod van God, tot wat de mystiek voorschrijft. En daarom doen wij daarvan met blijmoedigheid afstand, ons keerende naar het Schriftuurlijk leven, zoo God het ons vergunt. Wij hebben woorden, die ons hierbij niet voeren op een dwaalspoor.

Zeker, het woord mystiek heeft in Gereformeerden kring burgerrecht verkregen. Maar het heeft bij ons een beteekenis, die het in andere kringen niet heeft. Afzondering, isoleering, tot zelfs in de taal toe, is niet zeer wenschelijk, vooral, wanneer daarmee gemakkelijk gepaard gaat een beïnvloeding vanuit een verkeerden hoek.

Om zulke redenen dunkt het mij wenschelijk, niet te spreken van „gezonde mystiek"; doch van verborgen leven met God, van vroomheid des harten, van gemeenschap met God.

Niet zal het aanbevelenswaardig zijn, daarbij bijzonder den nadruk te leggen op het gevoel. Hoe meer de eenheid van het geestesleven en de samenhangder-onderscheiden-zielsfuncties-in-elke-zielsactie vastgehouden wordt, des te beter is het.

Dit 'bezonnen woord moge toia ruim elf jaar nog weer eens overwogen worden. Het zal zeker dienen tot het helderder zien van de eigenlijke kwestie en zoo de eenheid van inzicht bevorderen.

Over deze kwestie wil ik graag nog een andere stem doen hooren. Een uit het grijs verleden. De stem van Vader Brakel. Niemand zal hem een verachting vaini het 'bevindelijlke leven toedichten, of een minachting van „het leven des gevoels". Welnu, ook Brakel sprak zich uit over „de mystiek".

Het is te vinden in zijn „Redelyke Godtsdienst"; Caïdttel XLIII, Waersohouwende Bestieriinigs tegen de Piëtisten, Quiëtisten, en diergelyke afdwalende tot een natuerlyke en geesteloosen Godtsdienst, onder de gedaente van Geestelykheyt. Ik citeer uit den twintigsten druk!

Men leze:

Onder het blinde Pausdom, welks Godtsdienst niet veel van het Heydendom verschilt, zyn ten alle tyden geweest, die den lichamelyken Schepsel-dienst verwierpen en veel geschreven hebben van een inwendigen Godtsdienst, dien sy soo hoogh in den top opvyselden, als het natuerlyk verstandt vermochte; dese noemt men Mystyke schrijvers, dat is v e r- borgene, om dat het gemeen tot die beschouwinge niet quam, en die verheffinge des geestes voor haer was verborgen. Vele heden ten dage hebben veel op met het woordt XSystyk, als of daer in groote geestelykheyt stak.

Onder deze mystieken wil a Bralkel nog niet eens Tauler en Thomas a Kempis rekenen. Voor hen heeft hij niog waardeering, al weten zij weinig te zeggen van Ohristus als het rantsoen en de gerechtigheid en hoe die door het waarachtig geloof rechtvaardigheid, en het aanschouwen van Gods heerlijikheid in zDJn aaimgezictit achenkt en hoe uit Hem en in de gemeenschap met Hém de ware heiligheid kan betracht worden.

Neen de mystiek (zonder nadere bepaling als valsch, heidensch oi.d.) is wat anders. Hoor maar:

Na de tyden der Reformatie zyn vele verder van de waerheyt afgedwaelt, als het Pausdom selve, waer uyt sy uytgegaen waren, en zyn vele oude ketteryen met een nieuw kleedt opgepronkt voor den dagh gekomen, die yeder haren aenhangh hebben; soo is 'took gegaen met de practyke: allerleye phantasie van holle herssenen, natuerlyke speculation, bedriegeryen des Satans, droomen, geestdryveryen gaen op den naem van Mystyk door. Dese zyn soo verscheyden in bevattingen, soo verre van de ware praktyke van Godtsaligheyt, soo in het Pausdom, als buyten het selve, dat het my en den Leser verdrietigh soude zyn maer yets daervan te schryven ofte te lesen.

'k Geloof dat deze uitspraken daarom van groote beteekenis zijn, omdat ze er op wijzen, dat het woord mystiek zelfs in Brakel's kringen niet in eere was. Anders zou hiji er zeiker zoo niet over geschreven hebben. Em het was toen een tijd van geducht subjectivisme! Het zou zeker de moeite loonen na te gaan, wanneer het in het gereformeerd sipraafcgebruik is binnengedrongen.


1) Dogmatiek, III 2 p. 601/2.

2) Geestelijke Verlatingen, uitgave van „Filippus", 1908.

3) De Heraut, no. 1169, Cf. zijn: Drie kleine Vossen.

4) De Heraut, no. 1171.

5) a. w., p. 17.

6) a. w., p. 33.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 april 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 april 1939

De Reformatie | 8 Pagina's