GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE ADVIEZEN

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Alle inzendingen, deze rubriek betreffende, aan Ds D. van Dijk, Akkerstraat 26, Groningen.)

Ben ik wedergeboren?

Iemand deed mij de volgende vraag: „Is het geoorloofd tegen de gemeente te zegg'en: Onderzoekt uzelf of gij het geloof bezit en voorts of ge wel dat geloof bezit, waaraan de wedergeboorte ten grondslag ligt, en als ge dan tot de ontdekking komt, dat ge de wedergeboorte mist, o bidt dan God of Hij u de wedergeboorte schenken wil."

Het komt mij voor, 'dat er waarlijk niet veel woorden behoeven te worden gebruikt om duidelijk Ie maken, dat een dergelijke 'wijze van re-deneeren zeker niet door den beugel kan.

Denkt het u maar eens in.

Iemand begint met zichzelf te onderzoeken of hij gelooft. Hij komt tot de overtuiging: „ja, ik geloof".

Nu zou hij verder moeten gaan en vragen: „is dat een geloof, dat de wedergeboorte ten grondslag beeft? "

Waaraan zal hij dat moeten weten?

„Aan bepaalde kenmerken; b.v. droefheid over de zonde, verlangen naar God en dergelijke", zegt men.

Goed, maar stel nu, dat bij deze dingen lnij zich bevindt. Dan moet bij immers nog weer verder. Dan zal bij weer moeten onderzoeken of die droef' beid over de zonde, dat verlangen naar God opikomen uit de wedergeboorte, dan of zij roerselen zijn van bet natuurlijk hart.

En zoo zou bij eindeloos moeten doorgaan en zekerheid zou bij nooit vinden.

Een tweede bezwaar tegen deze manier van doen is, dat daardoor 'de verantwoordelijkhew vöór' óns"ongeloof van onszelf wordt afgenomen en op God wordt gelegd.

Het loopt immers hierop uit, dat een mensch tenslotte zegt: „ja, ik wil wel gelooven, maar ik jjan niet, want ik ben nog niet wedergeboren; en jie wedergeboorte kan ikzelf niet grijpen, die moet God mij geven."

In de derde plaats: Heel deze methode is onlogisch. Men brengt hier de wedergeboorte in het spel.

Men gaat er van uit: „ik heb hier te doen fflct een mensch, die nog dood is door de 'misdaden en de zonden". En tegen dien mensch, dien men ziet als een doode, zegt men: „; bid, . of God 11 wil levend maken".

Maar is bidden om wedergeboorte dan zelf niet een daad des levens?

Hoe zou men moeten spreken tegen iemand; die zegt: „Ja, ik geloof nog niet, want ik ben nog niet wedergeboren; maar ik bid wel of God mij wil wederbaren ? "

Wanneer men dan consequent wilde zijn zou men moeten zeggen: „Dan is uw gebed ook niet een waarachtig gebed, want een niet-wedergeboren mensch kan niet echt bidden".

Wie op deze manier te werk gaat raakt gevangen in zijn eigen garen; hij loopt aan alle kanten vast.

• En waar komt dat vandaan?

Alleen hiervan, dat men zidi niet houdt aan de eenvoudigheid van het Woord Gods.

Men begint eerst, op echt scholastieke v^jze, het leven der genade uit elkaar te halen en traclit dan daarop zijn zorg voor de zielen te bouwen.

Maar dat lukt niet. De Sdlirift doet dat nooit en nergens. Laat men nu eens één plaats uit de Schrift aanwijzen, waar op diezelfde wijze geredeneerd wordt.

De Schrift komt eenvoudig tot ons met den eisch des geloofs en der gehoorzaamheid.

Zeker, de Schrift leert ons ook, dat wij van nature onbekwaam zijn tot het geloof, dat God ons het leven moet geven. Maar nooit maakt de Sdirift daarvan een element in de prediking van het Evangelie, in den oproep tot geloof en bekeering.

Dat kan trouwens ook niet, want dte wedergeboorte is een zaak, die God aangaat; en daar zal Hij wel voor zorgen.

Wij hebben te doen met wat van ons gevraagd wordt: „geloof en bekeering".

Die eisch heb ik te prediken; dat heb ik den menschen te zeggen: „Gelooft in den Heere Jezus Christus; en als gij dat niet doet, dan komt gij om; dan gaat gij onder; gelooft in den Heere Jezus Christus, op grond van Gods belofte en wandelt in de wegen des Heeren".

Eerst als iemand gelooft, zal ik het hem moeten zeggen: „Het is niet uit u, het is Gods gave; allÊëfi doordat'Hij ü hef leven gaf, hebt gij kunnêii gelooven; Hem komt de eere toe."

Maar in de opwekking tot geloof en bekeering kan ik, mag ik niet invlechten de prediking: „maar denkt er om, om te kunnen gelooven, moet gij eerst wedergeboren zijn en als gij dat niet zijt, moet ge eerst God bidden of Hij u wil wederbaren."

Wie dat doet, wil wijzer zijn dan God en hij komt er ook niet, want van zijn eigen standpunt gezien is het even dwaas tegen den onwedergeborene te zeggen: „Gij moet bidden om wedergeboorte", als: „gij moet gelooven".

„Gelooft het Evangelie"; dat is de boodschap, die ik heb te brengen; „wandelt in den weg des Verbonds".

En als iemand dan zegt: „ja, maar daar is zooveel in mij, dat zich tegen dat geloof verzet"; dan antwoord ik: „broeder, zuster, dat is ook zoo; maar strijd tegen dat ongeloof, tegen de onbekeerlijkheid uws harten. God biddende of Hij u, door Zijn Woord en Geest in dien strijd wil helpen".

Maar, nog eens, het is fout, den mensch, eer gij hem stelt den pertinenten eisch des geloofs, op te wekken om te bidden om wedergeboorte.

Dat is een indragen van menschelijke wijsheid in d'O eenvoudigheid des Evangelies, waarvan nooit anders dan kwaad komen kan.

Ik weet wel, dat er altijd in de gemeente zijn, die dat graag willen hooren.

Om de een of andere reden willen zij! niet tot geloof komen. En nu willen ze wel Mdden om wedergeboorte, want dan kunnen ze, zoolang God, naar hun meening, hen nog niet de wederbarende genade heeft geschonken, in hun ongeloof voortgaan.

Maar laten wij toch toezien, dat wij zulken niet UI hel gevlei komen.

Men meent wel eens, dat de prediking, die eenvoudig. Schriftuurlijk stelt den eisch des geloofs, het den menschen gemalikelijk maakt en het gevaar meebrengt, dat iemand met een ingebeelden hemel ter hel zou gaan.

Maar dat is een groote dwaling.

Stel dat iemand, die onder zoo'n prediking verkeerd heelt in het oordeel zou worden vörooir'- *eld; zou hij ooit een verontscliuldiging kunnen aanvoeren ?

Immers neen. Hij zou moeten erkennen, dat de ^cg hem was gewezen, maar dat hij dien niet had

•Willen bewandelen. ten prediking daarentegen, waarin tegen den «ngeloovige gezegd wordt: „Bid om de wederge- 'Oorte, opdat gij moogt kunnen gelooven", zulk een prediking zou er een mensch toe kunnen btnengen. dat hij zegt: „ja, Heerey maar ik was ook niet wedergeboren, ik kon ook niet gelooven".

Ik hoop van harte, dat zulk een prediking: „als gij niet wedergeboren zijt, bid dan om wedergeboorte" in onze kerken eens vooral plaats make^ overal, voor de Schriftuurlijke prediking van den eisch des geloofs en der bekeering, van Verbondsgehoorzaamheid.

Daar zal zegen op zijn te wachten.

Als wij zóó doen, dan mogen wij er op rekenen, dat God van Zijn zijde, naar Zijn belofte, zal doen wat Hij doen moet, den dooden zondaar levend maken. Dat is Zijn werk, daar zal Hij wel voor zorgen; daar behoeven wij ons niet ia te mengen.

Daarmee hebben wij slechts in zooverre te l-ekenen, dat wij, staande in het geloof, Gode de eere geven: „'tis al uit U."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 mei 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 mei 1939

De Reformatie | 8 Pagina's