GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE ADVIEZEN

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Alle inzendingen, deze rubriek betreffende, aan Ds D. van Dijk, Akkerstraat 2& , Groningen.)

Niet heelemaal Juist.

IV.

In ons vorig artikel hebben wij gezegd, dat, wanneer Calvijn leert, dat wij^ dooir de beschouwing onzer goede werken, in het geloof woirden versterkt, hij daa'rmee niet bedoelt, wat Prof. Ridderbos daaruit concludeert.

Calvijn bedoelt niet, dat, wie twijfelt aan zijn kindschap, door de beschouwing zijner goede werken, tot zekerheid aangaande zijn kindschap gebracht wordt.

Maar dit wil hij ons leeren, dat een kind Gods, door de beschouwing zijner goede werken een klaarder inzicht krijgt in de grootheid van Gods goedheid; de horizon des geloofs wordt d'aaïidoor niimer, de groep des geloofs wijder. Dat blijkt mi. heel klaar uit de woorden van Calvijn zelf.

'Hij zegt: „Maar aangezien zij aan de vruchten der wedergeboorte het bewijs ontleenen, dat de Heilige Geest in hen woont, versterken z ij zich niet weinig hiertoe, dat z ij i n a 11 e n o o d z a k e- 1 ij ke gevallen de hulp Gods mogen verwachten, daar zij in zoo gr o o te zaak ondervinden, dat Hij hun Vader is".

Daar hebt ge het nu.

Daar is een mensch, die door het geloof alleen heeft aangenomen, dat hij een kind Gods is.

De benauwdheid komt in zijn leven.

Nu begint hij zichzelf te beschouwen, altijd in het geloof.

Daar ^andt hij, met het oog des geloofs, de teekenen van het nieuwe leven.

En nu zegt hij: „wel, kijk, die God, die mij gaf het nieuwe leven, het leven der weidergeboort-e, zou die mij ook niet voor het aardsche leven. in alle omstandigheden, geven wat ik noodigheb".

Uit het meerdere besluit hij tot het mindere. Zoo komt de rust des geloofs over hem, ondelr alle omstandigheden, waarin het leven hem brengt.

Maar nog eens, in deze zelfbeschouwing, is hij telkens, geloovig, uitgegaan van het feit, dat hij, door genade, Gods kind is.

Dat kan ook niet anders.

Ik zeg nog eens, wat al uit den treure gezegd is, hoe kan- een mensch, die niet staat in het geloof, ooit zijn werken onderkennen als vruchten van wedergeljoorte.

Alleen, wanneer ik door het. geloof heb aangenomen, dat ik Gods kind ben, eerst dan kan ik er zeker van wezen, dat mijn werken zijn openbaringen van mijn kindschap.

Waarom tracht Prof. Ridderbos nu eens niet ernstig de bezwaren, die tegen zijn beschouwing door ons en anderen zoo' vaak zijn ingebracht, te weerleggen.

Laat Prof. Ridderbos nu toch eens duidelijk inaken hoe een mensch, die op een oogenblik niet gelooft, d'at hij een kind van God is, er tocli zeker van kan zijn, dat zijn werken uitingen van dat landschap zijn.

Ik heb grootclijks respect voor Prof. Ridderbos en ik waardeer de zachtheid, waarmee hij strijdt, maar dit acht ik een groot bezwaar in zijn poleimiek over het puntje, waarover het hier gaat, dat hij te weinig aandacht schenkt aan wat door anderen, met wie hij het niet eens is, ten liewijzo van hun beschouwingen is bijgebracht.

'Nu b.v. weer in zijn laatste artikel, in het Garef. Theol. Tijdschrift, over de dissertatie van Dr Jager van Voorthuizen.

En nu denk ik vooral weer aan het Schriftbewijs. Allicht zal Dr Jager zelf nog wel eens opi dit artikel terug komen.

Maai- ik wil toch graag in diit verbiand wijzen, op do manier, waarop Prof. Ridderbos te werk gaat met betrekking tot het Schriftbewijs.

Hij zegt: „Naar mijn overtuiging is de meening, dat voor het verkrijgen en genieten van de zekerheid des heils het letten op de openbaringen van het door God gewerkte nieuwe leven van wezenlijke bcteekenis is, diep in de Schrift geworteld. Ik denk aan een plaats als 1 Joh. 2:3 „en hieraan kennen wij, dat wij Hem gekend hebben, zoo wij Zijne geboden bewaren"; aan het: „wij'-weten, dat wij overgegaan zijn uit den dood in het leven, dewijl wij de broeders liefhebben".

Maar zal Prof. Ridderbos dergelijke Schriftuurplaatsen mogen gebruiken om te bewijzen dat een twijfelende ziel door de beschouwing zijner werken lot zekerheid gebracht kan woerden, dan moet hij aantoonen, dat het in het verband om dat probleem gaat en dan moet hij lateji zien, , dat zij, , die zoo'n tekst anders exegetiseeren, het mis hebben.

En dat doet hij niet.

Het gaat in de pericoop, door Prof. Ridderbos aangehaald, beelemaal niet over twijfelende zielen.

Hot gaat over menschen, die de zonde aan de hand houden en toch zeggen, dat zij kinderen Gods zijn.

Zulke menschen zijn leugenaars, zegt Johannes, want iemand, die waarlijk Idnd van God is, zal bij zichzelven het nieuwe leven, dat God hem geschonken heeft, hierin openbaar zien worden, dat hij leeft naar Gods geboden.

Johannes denkt hier aan menschen, die gelooven en die, staande in dat geloof, het nieuwe leven in hun werken herkennen. Heel die probleemstelling: „ben ik wel een kind van God? Daarvan moet ik uit het beschouwen mijner werken zekerheid trachten te kr ij gen"; heel die probleemstelling is den apostel ten eenenmale vreemd.

Dat de Schrift verband legt tusschen de goede werken en het heil des Heeren (zooals Prof. 'Ridderbos zegt), wie ontkent dat?

Maar het bewijs, dat de Schrift tusschen die beide dit verband legt, dat men, in dagen van ilwijfel, uit het één tot bet ander zou kunnen ooncludeeren, dat bewijs geeft Prof. Ridderbos niet en hij negeert m.i. alles wat daartqgen door ons en anderen telkens is aangevoerd.

Zoo komen wij niet verder.

Zoo loopen wij gevaar, dat Prof. Ridderbos' persoon en positie aan zijn beweringen een gewicht geeft, waarop zij, naar hun airgumentatie, geen reclit hebben.

Ik zeg nog eens, laat Prof. Ridderbos nu toch eens trachten, exegetisch (hij kan dat zoo goed) te laten zien, dat inderdaad de Schrift weet van een probleemstelling als deze: „iemand twijfelt aan zijn Idndschap; hoe kan hij daarvan verlost worden; wel, daartoe kan hem dienen het beschouwen zijner goede werken".

Daarnaar zal ik met dankbaarheid luisteren.

Laat hij, in 't algemeen, de argumenten, die iu de laatste jaren in dezen strijd gebruikt zijn, eens grondig onder de oogen zien en trachten te ontzenuwen.

Daar hebben wij behoefte aaii. Ik wacht daar nog steeds op.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 1939

De Reformatie | 8 Pagina's