GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Weder Oudejaarsavond.

De bekende wijsgeer Windelband tieeft in zijn „Praludiën" van zijn standpunt uit als mooi qualificeerbare opmerkingen gewijd aan het ttiema „sub specie aeternltatis": onder eeuwiglieidsaspect. Maar liij was zelf de eerste om ons te waarsctiuwen, dat tiet een groot onderscheid maakt, of men de dingen beziet onder het aspect der eeuwigheid, dan wel onder dat van een of ander eeuwigheids begrip.

Wij, die op dat onderscheid al veel eerder dan hij het vermocht te doen opmerlczaam gemaakt zijn door de Schrift, zullen dan ook wèl doen dit onderscheid in het oog te vatten. Wij moeten maar niet op een voetstulcje gaan staan, dat we zelf gebouwd, en voorts naar zijn afmetingen binnen de veilige zone gehouden hebben, en vanwaar we dan in den trant van de (overigens verdichte) hoofd-„Persóon" in Erasmus' „Lof der Zotheid" de lieden inviteeren, om onze geestelijke revuestukjes onder het motto „sub specie aetemitatis" aan te hooren. We kunnen dat niet. Van de eeuwigheid hebben wij maximaal zooveel, of eigenlijk maar zóó weinig verstand, als de Schrift ons te hebben vergund heeft; en van wat ze ons in dezen vergund heeft, hebben we ons zelf de helft nog niet geduldig laten aanzeggen. Ook liomt er bij het verwerken van de openbaringsstof dan nog „veel vleesch en wereld".

Dies kunnen wij bij het heengaan van het bewogen jaar niets anders, niets beters, niets minder doen dan de Schrift te openen, en ons door haar te laten leeren, dat onze God dezelfde is gebleven, en dat Hij in Zijn komen tot den dag der dagen, waarop wij naar artikel 37 der belijdenis zeggen te hopen, wederom zonder één enkele vergissing of onzekerheid van kracht tot kracht is voortgegaan.

Daarom zullen wij niet vreezen, al veranderde de aarde haar plaats. Tot nu toe beeft ze alleen maar, en vertoont ze hier en daar wat roode vlelijes, sporen van menschenbloed. Maar de Heere maakt die gauw onkenbaar. Opdat wij niet bij versche indrukken, maar bij de levende verkondiging van Zijn Woord zouden leven.

Een overzicht van het „kerlielijke jaar" vinden onze lezers elders in dit nummer. Overzichten schrijven is een moeilijke Icunst; maar een inzicht te hebben is totaal onmogelijk, tenzij dan dat het ons heel gemaklcelijk gemaakt is door het Woord des Heeren en door het geloof.

In dat geloof nemen wij voor waar en zeker aan, dat de Christus, die als Koning van de eeuwen ons hiertoe geleid heeft, het welbehagen van den Vader gelukkig lieeft doen komen. We hebben veel bonte dingen gezien, en van nog veel meer gehoord. Voor het eerst sinds eeuwen hebben nederlandsche burgers tegen het eind van één der weken van de laatste maanden van dit jaar in sommige plaatsen in het Oosten van ons land hun onontbeerlijkste goederen in een bundeltje gepakt, om een snel heenkomen te zoeken naar veiliger oord. Al kwamen ze spoedig terug, ze zijn don indruk nog niet kwijt. Geruchten omtrent verraderswerk namen hier en daar zelfs vasten vorm aan, en spionnen zijn zeker langs ons heengeloopen. Het zwaard en de zijden draad! En langzaam maar zeker, zien we onze inkomsten minder worden; de mobilisatie verslindt millioenen, alleen maar om den indringer te herinneren, dat wij onzen bodem willen openhouden voor plantingen van eigen hand.

Intusschen ontdelvt de kerk met smart, dat deze hand voor eigen plantingen al minder van die zaden zich bedient, waaruit de „plantingen des HEEREN" op kunnen komen, opdat Hij verheerlijkt worde. Nederland gaat er niet op vooruit, 't Was in vroeger dagen misschien meer gebrek aan stijlgevoel, alsmede de achteruitgang van de beteekenis der „volkskerk" in de volksverbeelding, die er aansprakelijk voor waren, dat in het „Christelijk" Nederland de groote kerken en kathedralen buiten de belangrijke knooppunten van het stadsverkeer kwamen te liggen; wie in Neurenberg, Weenen, Berlijn, Parijs, Londen de kathedralen midden in het groote verkeer zag blijven staan, die kan niet anders dan met een gevoel van onbehaaglijkheid de Groote Kerk van Rotterdam ter zijde, en de Nieuwe Kerk van Amsterdam (om van de Oude maar heelemaal te zwijgen) bepaald op zij geduwd zien staan. Maar erger dan dit alles is ons geestelijk verlies: de ontkerstening van Nederland neemt toe. De profetische en apocalyptische perspectieven, die de Schrift ons opent, geven ons geen enkelen grond, om in dien toestand verbetering op korten dan wel langen termijn, anders dan „incidenteel" on plaatselijk te verwachten. Opwekkingsmiddelen als Buchman dacht te kunnen praesenteeren, hebben aan dezen kijk op de mogelijkheden van ons volksleven niets veranderd; eerder kan men zeggen, dat hun effect achteraf dit inzicht tójjielijk- bevestigd heeft Wij zullen goed doen, bij de lezing van het Schriftwoord, C volgens hetwelk de inwoners der wereld gerechtigheid leeron als de oordeelen des Heeren op de aarde zijn, ons te herinneren, dat van het woord „leeren" meer dan één exegese mogelijk is.

En v.'ij zelf „leeren" ook op meer dan één manier. Ook in het jaar, dat achter ons ligt. Wij leeren, o zeker, óók in den besten zin des woords, want de Geest van God heeft onze kerken niet verlaten, noch zich daarin onbetuigd gelaten. Maar er zijn symptomen, die er op wijzen, dat bij meer dan één het „leeren" niet meer is dan „ondervinden". Alle zaad, óók dat der „algemeene openbaring" of „openbaarheid" Gods, deelt in het lot van het zaad des Woords: het lean in goede aarde vallen, maar ook bezijden van den akker, en op rotsachtigen bodem, en onder de doornen, die trouwens welig opschieten. De routine, die we in het on-concrete klagen verkregen hebben, is wel het klaarste bewijs, dat het sein op onveilig staat. Dat de catechismus, als hij met het gebed eindigt, zich bewust is, niet met het voornaamste deel der „Lamentationes" der ontmanden (waarvan we een Icerkelijk document bezitten), doch met het voornaamste stuk der dankbaarheid der strijders Gods, onze aandacht tot haar hoogtepunt te voeren, dat vindt misschien in onze oudejaarsavondmeditaties te zwakke parallellen. Ook wij komen in verzoeking, tusschen het gebed van den oudejaarsavond èn dat van den nieuwjaarsochtend een stijlverschil aan te brengen: het eerste is dan een opstaan, tegen het eind, uit de somberheid, het tweede een vervallen, wederom tegen het slot, uit de manmoedigheid van den verschen aanloop in de nauw verholen klacht over het wel wat al te korte uitzicht op den weg. Maar onze gebeden behooren trouw te blijven aan den stijl van het „Onze Vader": déze aanspraak aan 't begin, déze volgorde in de begeerten, de doxologie aan 't slot en een amen, saamvattend, en onvoorwaardelijk er boven op.

De God van alle genade late, óók daartoe, Zijn aangezicht over ons lichten; Hij zegene en behoede ons, en geve ons Zijnen nog steeds voorhanden vrede.

Veitaling Nieuwe Testament.

Van de dadelijk na verschijning door ons aangekondigde vertaling van het Nieuwe Testament, uitgave van het Ned. Bijbelgenootschap, verscheen vorige week een. tweede uitgave, ditmaal in „zakformaat". Ook deze kondigen we gaarne aan. En v.'e herhalen onze opmerking van destijds: we hebben hier weliswaar een resultaat van compromis, maar het is in zijn genre dan ook één van de beste soort geweest. Wel vernam ik onderscheiden klachten van bijbellezers, die aan de oude vertrouwde Statenvertaling gewend zijn, en maar niet gewennen kunnen aan de nieuwe redactie van de hun zoo gemeenzame plaatsen, of aan de vervanging van bepaalde woorden, 't Is alles volkomen begrijpelijk. JMezelf kost het onder het voorlezen hier en daar moeite, niet in de wending der Statenvertaling terug te vallen. Niettemin dient m.i. rondweg erkend, dat — ik spreek nü alleen over liet gebruik der nedei'landsche taal — de nieuwe overzetting over heel de linie frisch is, maar ook gedi'agen, beschaafd, nergens archaïstisch, maar nog veel minder ook maar ergens gedurfd-modern, of gewild of onnatuurlijk of ruw. Na enkele weken van gebruik kan ik een woord van bewondering op dit punt niet terughouden.

En laten zij, die de oude klanken noode missen, minstens deze twee dingen wel bedenken: in de eerste plaats, dat het Woord Gods het waard is, of liever, er een goddelijk recht op heeft, dat we het de beste vertaling bezorgen, die ons maar mogelijk is, en dat we de rijke winst van eeuwenlange studie dqr grondtalen niet mógen ongebruikt laten; en in de tweede plaats, dat wij geen recht hebben, Gods Woord aan anderen te presenteeren in een taal, die hun niet meer „ligt": o u d - nederlandsch. Gods Woord den anderen een ergernis en een dwaasheid! roept daar iemand? Ik antwoord: zeker. Maar het kan als zoodanig eerst dan werken, als het in hoorbare taal tot de menschen gebracht wordt. Als Paulus in Jeruzalem, oud-hebreeuwsch of in Athene oud- grieksch gesproken had, dan had Gods Woord daar geen werking als van een „ergernis" en een „dwaasheid" geoefend. En den zégen, dien God er aan verbonden heeft, dien heeft Hij ons beloofd, zoolang wij in hun eigen taal de menschen er mee aanspreken. Het Nieuwe Testament zelf is geschreven niet in deftig, maar in „gemeenzaam" Grieksch.

We moeten evangeliseeren — maar dan den afstand niet vergrooten tusschen den mensch-van-heden on het Woord van God. Niet wij mogen dien afstand bepalen. Dat mag de Auteur der Schrift alleen.

Wij bevelen dus kennisneming met deze nieuwe vertaling hartelijk aan.

En voorts: in eerste linie onze eigen kommentaren, en onze eigen „Korte Verklaring" met nieuwe

\ertaling! K. S.

Geschillen.

Tegen het einde van het jaar denkt meer dan één ook aan de geschillen, die op ons kerkelijk erf de aandacht spanden. Al hebben maar zeer weinigen een zuivere voorstelling omtrent hun wezenlijke beteekenis zich kunnen vormen, zoodat de eigenlijke cardo quaestionis velen ontgaat, toch hebben ze voor den afloop een meer dan theoretische, en zeker een andere dan academische belangstelling.

Het is bekend, dat er enkele opgeruimd zijn. Over de détails is niet veel gepubliceerd, en dat hoeft ook niet. Zoolang het over zaken van persoonlijk, of alleen maar individueel belang gaat, moet ieder weten, hoe lang hij aan een ander eischen stellen wil, en hoever ze gaan. De consciëntie worde daarin vrij gelaten, ook van de zijde dergenen, die uit begrijpelijk rechtsgevoel of evenwichtsbesef zich soms afvragen, of niet al te vlot soms in een doornenhaag de breede schaar gezet is. We merken dit even op, in terugslag niet alleen op enkele lirieven, die wij ontvingen, maar ook op een opmerking, die bij wijze van verzuchting (en dan een onvoorzichtige en ietwat ondankbare) gemaakt is van een Zuidhollandschen kansel, indien wij wèl geïnformeerd zijn.

Intusschen neme niemand in die vlotte en snelle schaar van daareven aanleiding voor de vrees, dat eenzelfde methode onzerzijds zal worden voorgestaan voor wat de bekende meeningsgeschillen op dogmatisch en wetenschappelijk gebied betreft. Voor een klein gedeelte raken ze kwesties, die ondergeteekende zelf rechtstreeks interesseerden, voor een grooter een gebied, waarop anderen bij voorkeur zich bewogen. Maar in het ééne zoowel als in het andere geval is een duidelijk antwoord noodig op deze vraag, of de ingebrachte, en zeer ernstige beschuldigingen, hout sneden, ja dan neen.

Dat antwoord kan niet door één persoon gegeven worden. Het zal, indien het in 19i0 komt, van synodewege moeten komen, En een vergadering kan zulk een antwoord óp méér dan één manier géven. Zij kan het in ronde. woorden doen, door wat ze zegt. Zij kan het ook geven, door wat ze verzwijgt.

Hoe de loop der dingen in dezen wezen zal, kan niemand profeteeren. Maar wel kunnen we voor wat ons zelf betreft, een belofte afleggen. Ze is deze: we hopen, hetzij door exegese van een eventueele gemeenschappelijke, hetzij door eigen uitspraak, te zeggen, wat na ongeveer vier jaren is blijven staan van het „erger dan vóór-Assen", dat ons nog niet uit den zin wil, of mag. Onze kerken hebben daar recht op; ze mogen ook niet met minder tevreden zijn. In zaken van personen is de methode van toegeven, en van „een-spons-er-overheen" meermalen gewenscht en van God geboden. Niet alzoo in aangelegenheden van leer en leerontwikkeling.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 december 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 december 1939

De Reformatie | 8 Pagina's