OPVOEDING EN ONDERWIJS
Achterblijvers.
Op de Algemeene Vergadering van de Vereeniging voor Christelijke Onderwijzers en Onderwijzeressen, straks in de Pinksterweek in Den Haag te houden, komt het vraagstuk van de zittenblijvers aan de orde. Vooral ook de ouders hebben bij deze kwestie groot belang. Het door een der inleiders reeds gepubliceerde referaat (van den heer A. van Andel) beziet de zaak van de praktische zijde en wettigt liet vermoeden, dat er naar een bekijken van alle kanten zal worden gestreefd.
Heel vaak wordt in onderwijskringen de meening gehuldigd, dat het achterblijven aan de kinderen ligt en velen zijn het eens met Dr Lunmg Prak, die van oordeel is, dat men er in moet berusten, dat 1/5 van de leerlingen moet blijven, zitten. Dat wil dus zeggen, dat in een klas van 40 kinderen er 8 mogen blijven zitten.
Me dunkt, we moeten er ons even rekenschap van geven, wat dat wel beteekent. De onderwijzer heeft de eischen zoo gesteld, dat i/s er niet aan kan voldoen. Voor een groot aantal kinderen beteekent dat een vreeselijke teleurstelling, een ontmoediging, vooral na de inspanning van aJle krachten. Ook voor de ouders is de zorg, die uit dat zittenblijven voortvloeit, niet gering. En daarom moet de vraag gesteld worden, of dit kwaad niet kan worden ingeperkt. Allereerst komt hier de leus van de „onderwijsvernieuwing" al in het gevlei, die naar beperking streeft en differentiëering bedoelt. Het eene kind kan dan verder komen dan het andere, zonder dat een minder begaafd nog behoeft te blijven zitten.
't Spreekt vanzelf, dat de gang niet zoO' langzaam kan worden genomen, dat allen mee kunnen. Maar wanneer gemiddeld 1 van de 5 moet blijven zitten, dan deugt er iets niet. De gewone lagere school moet zich aanpassen aan de eigenschappen van het kind en mag zich door niets en door niemand laten opjagen. Bij scholen die opleiden voor bepaalde examens heeft men aan gestelde eischen te voldoen, maar de lagere school moet het kind gereed maken voor het latere leven in de praktijk, mag geen haast vertoonen, maar moet een natuurlijken gang van zaken bevorderen. Ik wU niet ver geten, dat de tegenwoordige groote klassen het wel eens onmogelijk maken, elk kind individueel te verzorgen, zoodat daardoor ook wel eens enkele slachtoffers vallen, die moeten blijven zitten, m.aai: in 20 0/0 mag de school m.i. niet berusten.
Van zeer veel belang is ook, dat de ouders er mee op de hoogte komen, welke oorzaken er voor het achterblijven van de kinderen moeten worden aangenomen. Ik noem dan eerst: te weinig slaap. Dat schijnt in de stad erger te zijn dan op het platteland, ofschoon ook hier vooral met de invoering van den zomertijd de slaaptijd voor de kinderen vaak wat kort wordt. Het leven is daar 's morgens al weer vroeg op gang. Veel wisseling van scholen is voor de kinderen ook noodlottig. In dit opzicht zou het wel zeer gewenscht zijn, dat er op de verschillende scholen wat meer eenheid van leerplan was. Het verhuizen van den oenen hoek van de stad naar den anderen en de daarmee gepaard gaande verwisseling van school, kost menig kind een jaar, . Dit alleen al moet de ouders met schoolkinderen er toe brengen, zoo weir^g mogelijk te verhuizen. Er doen zich toch al oorzaken genoeg voor. We denken hier aan zwakke gezondheid en ziekte, waardoor vele kinderen achterblijven, aan zenuwachtigheid en dat zijn alle oorzaken, waarmee men geduldig rekening heeft te houden. Alle forceeren is dan fout.
't Komt ook wel voor, dat luiheid de oorzaak van het achterblijven is of onnauwkeurigheid. Dan wordt er veel tact en taaiheid van den onderwijzer gevraagd, om dergelijk kwaad te verhelpen, zonder dat het kind een hekel krijgt aan het onderwijs of den onderwijzer, 't Laatste komt ook voor. De ouders zeggen dan: „Bij den vorigen onderwijzer ging het best, maar met den nieuwen meester kan de jongen maar niet opschieten." Wordt zoo'n patiënt dan onhandelbaar of moedeloos, dan is een keer blijven zitten niet zelden het gevolg.
Ook de onderwijzer maakt veel narigheid door met de zittenblijvers. Hoe traag begint een kind, dat nu weer van voren af moet, in een klas met andere kinderen. Vooral gevoelige kinderen lijden hierdoor zeer. Neen, als het even kan, moeten ze. over. 'Vooral wanneer de kinderen veel ouder worden dan de kameraden, waarmee ze in de klas zitten, worden de bezwaren groot De heer Van Andel zegt:
„Een heel ander gevolg kan wezen, dat een 14-jarige lummel in een klas van 10-jarigen zit: een last voor den onderwijzer, een gevaar voor de klasgenooten. Hieraan vooral moet men aandacht geven: een bij uitstek praclisch gegeven. Zoo'n jongen is te groot voor de klas, te „wijs", te sterk, speelt voor held buiten de school en gi-oeit in de ondeugd, die hij bewust of onbewust kweekt. Voor de leerstof geen interesse en liindert daardoor andere goedwillende leerlingen. Bij conflicten, die niet kunnen uitblijven, neemt „m'nheer" een brutale, uitdagende houding aan; de klassegeest is in gevaar; het schoolhouden wordt voor den onderwijzer een weerkeerende ergernis; voor alle leerlingen verdwijnt er wat moois uit hun leven, want een normaal kind haat zulk een exemplaar in de klas."
Nietwaar, het is een gelukkige gedachte geweest van het Hoofdbestuur van onze „Groote", deze kwestie eens aan de orde te stellen. Eiken dag zitten ongeveer een millioen kinderen in Nederland in hun verschillende klassen ingedeeld. En daar wordt dan gestreefd die kinderen allen even ver te brengen. En de eene school concurreert tegen do andere. En de ouders prijzen de scholen, waar de kinderen zooveel lecren. En anderen klagen; „Neen, zoover zijn onze kinderen lang niet!" En de verschillende aanleg dan, en hun verschillend leertempo, en het verschil in concentratie op de stof en langdurige ziekte, en gemis aan aansluiting van de eene school bij de andere, en verhuizingen?
Laten we hopen, dat velen van onze onderwijzers de vergadering in Den Haag bijwonen. Ze komen daar te staan voor de vragen uit hun praktijk van eiken dag. Men kan niet zeggen, dat het met ons onderwijs een sleurgangetje gaat.
In weerwil van den druk der tijden wordt er met ernst gestreefd naar verbetering, naar beperking, naar aanpassing. Er is een geluklcige bezinnuig. Van harte hoop ik, dat daardoor menig kind in de toekomst zal worden bewaard voor het schokkende „blijven-zitten"..
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 mei 1940
De Reformatie | 8 Pagina's