GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER BRIEVEN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Het valt waarlijk moeilijk te begrijpen, om welke reden de menschen van onze dagen het recht hebben te spreken van een nieuwe wereld, die er is en van een nog nieuwere, die komen zal. Wat is er nu werkelijk voor nieuws?

Op welk terrein dan ook?

Zie ik naar ons staatsieven, dan zou dit het nieuwe kunnen zijn, dat wij, terwijl de overheden ons steeds weer voorhouden, dat ons volk ten zeerste verarmd is, er officieel nimmer zoo weelderig werd geleefd als thans. Het lijkt op het doen van een bankroetier, die in de dagen, dat zijn val dreigt, door bijzondere weelde zijn crediet nog een weinig tijds tracht op te houden.

Burgemeesters en Wethouders wandelden voorheen naar hun werk; thans rijden zij in een auto. Ik geloof niet, dat er ooit een tijd is geweest dat ministers op staatskosten over zulke mooie wagens de beschikking hadden, dan nu het geval is. Er wordt, ik kan mij nu beroepen op den ministerpresident, met geld gesmeten.

Het aantal ambtenaren groeit met den dag. Ik vernam, dat aan een ministerie, waar men het voorheen kon doen met één directeur-generaaJ, er thans drie zijn. En de „Radio-omroep' vertelt ons, dat, nu de overheid de radio regelt en betaalt, voor een bepa: ald deel van het werk, dat voorheen drie ambtenaren vroeg, er nu twee en dertig zijn.

Dat kan helpen, wat de kosten betreft.

Wij worden al meer door socialisten geregeerd, en al zullen wij niet, als Sorel eens aan Jaurès voorhield, zeggen, dat die van meening zijn, dat heel het volk gelukkig is, als zij vrijelijk uit de publieke kas kunnen putten, volgens het bekende woord; quand Auguste avait bu, la Pologne était ivre, dit 'blijkt toch wel, dat zij ook de meest berooide publieke kas niet ontzien, als het gaat om de verwerkelijking van hun gevaarlijke idealen.

Men spreekt van velerlei kant thans van welvaartsplannen en welvaartstoekomst, waarin alle menschen, die toch recht hebben op geluk, ook gelukkig zullen zijn. Wie heeft daarvan niet eer gehoord?

Lijkt het er niet meer op, dat wij den tijd beleven, dien Groen van Prinsierer voorzag, waarin de menschen, de blijde oogen gericht op een fata morgana, den afgrond te gemoet hollen?

Is er op kerkelijk gebied iets nieuws?

Van den kerkeraad der niet vrijgemaakte gereformeerde kerk ontving ik een schrijven, waarbij de bekende synodale zestien punten waren gevoegd, en mij werd verteld, dat deze geschikt zouden zijn veel misverstand weg te nemen omtrent de uitspraken der Synode.

Er wordt, nadat in den meest scherpen vorm van mis^ leiding is gesproken, waaraan men dan van den kant der vrijgemaakte kerken zou schuldig staan, gewag gemaakt van geneigdheid tot samenspreken. Echter, dit altijd op den grondslag, dat er in de gereformeerde kerken niets bijzonders is gebeurd, dat er niets is veranderd, dat men gebleven is in de lijn, in onze gereformeerde kerken steeds gevolgd enz..

Deze methode herinnert mij ook al weer aan oude manieren, die wij vóór den oorlog hier en daar konden opmerken. Men doet allerlei verkeerde dingen, en als het ietwat misloopt, is er niets gebeurd, en toont men een verbaasd gezicht tegen ieder, die het anders zegt.

Dit nieuwe oude smaakt waarlijk zóó slecht, dat er zijn, die zeggen: had ik mij niet reeds vrijgemaakt, ik zou het thans doen.

Ik kan respect hebben voor iemand, die, zoolang hij overtuigd is den rechten weg te bewandelen, ook al deel ik die meaning niet, op zijn stuk blijft staan en zegt; dat heb ik gedaan, en daar sta ik voor.

Maar dit zich wringen in allerlei bochten, om aan de gevolgen van zijn booze daad te ontkomen, dwingt niet het minste respect af. En zonder respect zal ook een synode met al haar hopelooze pogingen geen succes hebben. Bovendien, welke waarde moet men aan haar uitingen hechten, welke zekerheid 'hebben haar mededeelingen, na de heele of halve verloochening van belangrijke stukken, als Prae-advies en Toelichting. Wat zal er straks ten aanzien van deze zestien punten geschieden?

Trouwens — wie opmerkzaam leest, en dit hebben de menschen in onze vrijgemaakte kerken wel geleerd, ziet aanstonds, dat er werkelijk niets is veranderd, d.w.z. dat de synode nog altijd op het eens ingenomen standpunt staat, 't welk zij nu tracht te verdoezelen.

Wij leven in een revolutionairen tijd en daarvan is terecht gezegd; hoe meer er verandert, hoe meer alles gelijk blijft.

De mensch toch, die God verlaat en Zijn Woord verwerpt, kan wel eenige wisseling brengen in zijn dwaasheden, maar zij blijven van denzelfden aard. Men spreekt thans smadelijk van het vroegere intellectualisme en rationalisme; wij leven in een tijd van irrationalisme.

Niet de aanbidding van de rede, maar een val in de mystiek.

Maar rationalisme en mysticisme zijn loten van één en denzelfden stam.

Het hart van den mensch heeft zich van God en Zijn Woord afgekeerd, en richt nu het verstand óf naar buiten óf naar binnen. In beide gevallen ziet het de werkelijkheid niet.

De oude rationalisten zeiden; als de werkelijkheid afwijkt van hetgeen ik met mijn rede vond, gaat de stelling van mijn rede toch voor.

En de irrationalist zegt: mijn intuïtie of diepste gevoel zegt mij, dat ik vast rekenen kan op hetgeen ik verwacht, al keert heel de werkelijkheid zich er ook tegen.

De revolutionairen van 1789 aanbaden de rede en zij weenden van ontroering als zij dachten aan de heerlijke wereld, die zij zouden bouwen. De revolutionairen van thans doen meer dan eens, als verwierpen zij de rede, maar zij zijn evenzeer bewogen, als zij spreken van het groot geluk, dat komende is tegen alle mogelijke en redelijke verwachtingen in.

En — daar is niets nieuws onder de zon.

Alleen, wel is er een toeneming van de dwaasheid en een verergering van het ongeloof, en een vermeerdering van weréldzin. ook bij onze gereformeerde jeugd.

Wij moeten de dingen maar zeggen zooals ze zijn.

En dan is er dit ontzettend verschijnsel, dat allerlei dingen die voorheen in onze kringen niet of althans slechts sporadisch gevonden werden, nu allerwege worden opgemerkt.

Mij is van der jeugd aan afschuw, ja waarlijk afschuw, ingeprent tegen het kaartspel. Dat zit er zóó in, dat ik geen kaarten kan zien zonder grooten weerzin. En dat is, geloof ik, wel bij de ouderen algemeen zoo.

Thans wordt er, naar men zegt, veel gekaart in onze kringen.

Wie dacht er vroeger ooit aan den dans?

Nu vertelt mij iemand, dat een dansmeester in onze stad verklaart, het zoo verbazend druk te hebben, nu de gereformeerde jeugd loskomt en dansles vraagt.

Op het heerlijke congres der vrijgemaakte jeugd in Amersfoort hoorde ik van die danswoede in gereformeerde kringen gewagen, en in mijn onnoozelheid zeide ik: hé, in het Noorden schijnt dat niet zoo te zijn. Maar — hoe werd ik ontnuchterd, toen ik deze dingen hier en daar ter sprake bracht.

Het is hier al precies zoó als elders.

Het spreekt wel vanzelf, dat de danslustige jeugd onder ons geen trek heeft, om op de jeugdvereenigingen flink mee te doen, ais zij al mee doet.

Maar moet het ons niet aangrijpen, wanneer, nadat Gods oordeelen over de wereld slaan, de wereldgelijkvormigheid in Christelijken kring meer en meer toeneemt?

Is het een na-oorlogsverschijnsel? Ik vrees van niet.

Toch moeten wij ook het goede weten op te merken.

Ik had mij voorgenomen, mijn gesprek met U over onze Calvinistische vaderen en wat zij voor het politieke leven presteerden, nu voort te zetten, en wat in het vat zit verzuurt niet, maar wat men zoo rondom zich ziet gebeuren, kan de aandacht wel zoozeer in beslag nemen, dat men een gesprek, dat gaande is, even afbreekt om daarop te wijzen.

Ik heb het congres in Amersfoort bezocht en ben dankbaar daarvan teruggekeerd.

Zeker, het moet ons aan het hart gaan, dat oude banden werden verbroken en dat gescheiden zullen optrekken, die voorheen zoo vertrouwend konden samengaan.

Maar wij hebben de scheur niet gebracht.

Toen onlangs een vriend mij de scheuring verweet, en dat in niet zachte bewoordingen, merkte ik zeer bescheiden op: beste vriend, het is net, alsof ik U heb uitgeworpen, maar dat is toch een vergissing; gij hebt mij buiten uw kerk gezet.

Ik heb nimmer behoefte gevoeld om op schorsing, van wie dan ook, aan te dringen, of die maar een oogenblik te begeeren, maar gij, wat doet gij, of wat neemt gij althans ook voor uw verantwoording?

Daarop volgt dan geen redelijk antwoord.

Zoo is het ook met onze jeugdbenden.

Ik weet, dat er bij de bestuurderen van den meisjesbond waren, die de eenheid, tegen alles in, in het eerst wilden handhaven, en dat zeer oprecht, maar het bleek, dat het niet ging.

En zoo is het ook met de jongelingen, die, naar ik hoop, spoedig ook hun landelijke organisatie in orde zullen hebben gebracht.

Wij moeten dan onze kracht niet zoeken in een bestrijden van anderen, maar in waarlijk bouwen, niet naar hedendaagschen trant in woorden, maar werkelijk, in de vreeze des Heeren.

En dat kenmerkte ook het congj-es te Amersfoort. Daar werd heel weinig over anderen gesproken, maar alle aandacht was gericht op hetgeen door den Heere onzen God van ons wordt gevraagd.

De sprekers boeiden mij op ongewone wijze. Niet alleen door de degelijkheid v'an hun betoog, ook door de opgewektheid, waarmede zij de besprekingen inleidden. En welk een kostelijke bespreking mocht er telkens volgen.

Onze jongens en meisjes kwamen bij tientallen op, om hun opmerkingen en vragen ten beste te geven.

Het viel mij ook thans op, hoe kort en krachtig zij allen hun gedachten wisten te formuleeren. Dat heeft het bondsleven hun geleerd. Oude menschen houden soms van lang redeneeren, onze jonge menschen kunnen kort zijn.

Gij zult in „de Reformatie" een verslag van deze conferentie vinden, en ik heb niet de ruimte, om op het gesprokene nader in te gaan.

Ik vertel alleen maar van de dankbare, blijde stemming die er heerschte, van de warme geestdrift, die er sprak uit aller betoog, van de innige overtuiging, die telkens weer fonkelde uit de erkenning, dat wij alleen goed kunnen gaan, als wij dicht blijven bij het Woord van onzen God en de aloude belijdenis onzer kerken.

Er was steeds een echt Schriftuurlijke zin, en die behoedt voor overschatting van eigen kunnen, doet bidden om genade van onzen God, Die alleen ons op den rechten weg kan leiden, waarop onze voet zal gaan, ook in de reformatie van ons jeugdleven en onze jeugdorganisaties.

Zoo is er dan te midden van de groote verwarring van onzen tijd, van de afwijking allerwege, die ons met groote zorg voor de toekomst kan vervullen, ook reden tot rijken dank aan- onzen God. Die het zoo wel met ons maakt.

De toekomst moge donker schijnen, ons werd gewezen op de regeering van onzen Koning, Die haast om te komen. Wij leven, zegt men, in een apocalyptischen tijd. Er wordt van verschillenden kant gesproken over het „eschatologische" van onze dagen. Wie ook hier niet naar de Schrift spreekt, verdwaalt. Laat ons dicht blijven bij het Woord. Dan alleen is het goed.

Met hartelijken groet en heilbede, uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 december 1945

De Reformatie | 10 Pagina's

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 december 1945

De Reformatie | 10 Pagina's