GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Eenige critische opmerkingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Eenige critische opmerkingen

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

in verband met het rapport in zake de verlangde opheffing van de oper Prof. Schilder uitgesproken schorsing."

HET PROCES, PKOF. Dr K. SCHILDER ALS TpiEKEN VAN VERVAL.

Men kan eenerzijds met een rustig geweten het als een lasterlijke aantijging naast zich neerleggen, dat bij de bezwaarden alles draait om den persoon van prof. Schilder en* anderzijds zonder ophouden zich op dat proces beroepen, omdat daarin de kwade gevolgen van deze onreformatorische wijze van kerkregeering op de meest schrille manier aan den dag zijn getreden.

Bij zijn beschouwingen kan men zelfs zóó ver gaan te constateeren, dat bij een goed Gereformeerde Generale Synode er nooit en te nimmer van een conflict Schilder sprake ware geweest. Een dergehjke Synode toch behandelt een behoorüjk vastgestelde agendum, houdt zich daaraan, en wordt prompt daarop ontbonden. Dat kan doorgaans eenige weken vragen, bij een wat overladen agendum eenige maanden. Maar daarmede is dan ook wel het maximum van tijdsduur bereikt. Het karakter van een dergelijke vergadering, naar den tijdsduur gerekend, wordt toch aardig getypeerd door den regel „zij was maar nauw verschenen, of zij ging weer henen". Zoo wenschen het bij goeden gang van zaken die vergadering zelf en de kerken, wier zaken zij behandelt. En in een dergelijk korte tijdsspanne rijzen geen kwesties, als thans tusschen deze Synode en prof. Schilder gerezen zijn. En voegen wij er bij, in gehjke mate met prof. Greijdanus.

Het proces Schilder is dan ook eenvoudig een uitwas van een kerkelijk ongezonden toestand, als op Gereformeerd standpunt nu eenmaal een zich al maar continueerende Synodevergadering is.

Toen dat proces eenmaal zijn aanvang nam ging het ook andere gebreken, die mede een uitvloeisel waren van den gesignaleerden verkeerden kerkelijken toestand, vertoonen. Wij hebben hier het oog op het rechter zijn in eigen zaak. Deputaten verweren zich daartegen, o.a. op pag. 7 van hun Rapport. Zij Verdedigen zich dan door de opmerking, dat zij niet hun eigen zaak maar de zaak der Kerken behartigen.

DE SYNODE ALS RECHTER IN EIGEN ZAAK.

Nauw verbonden met het ingebrachte bezwaar van het rechter zijn in eigen zaak door deze Synode is, dat er twee partijen ontstaan: de Synode eenerzijds en prof. Schilder anderzijds.

Nu is het ééne waar, dat in het algemeen een Generale Synode de zaken der kerken behandelt en dient te/behandelen, maar hier is tevens het andere waar, dat deze Synode aan haar agendum een nieuw punt heeft toegevoegd „de kwestie Schilder" toen zij, als gevolg van haar al maar permanent aanblijven, steeds meer hem tegenover zich ging vinden. En in deze kwestie tusschen zichzelf en prof. Schilder, in deze, haar eigen zaak, waarvan de kerken vrijwel niets afwisten, heeft zij de rol vervuld van aanklager en rechter, zoodat men in deze, uit rechtsoogpunt allermerkwaardigste procedure, de figuur ontmoet, dat de officier van justitie, als zoodanig we den rapporteur prof. Nauta, zonder hem op eenigerlei wijze persoonlijk denigreerend te wiUen typeeren, wel even mogen noemen, tevens degene is die de motiveeringen geeft in het vonnis van de rechtbank.

Ook dit weer is een uitvloeisel van het feit, dat deze Synode zichzelf al maar heeft gecontinueerd.

Bevredigt het voorgaande dus in het algemeen niet uit het oogpunt van rechtsgevoel, er zijn op die manier ook zeer waardevolle beveiligingen, welke ons Gereformeerd kerkrecht juist heeft aangebracht voor de positie van den aangeklaagden ambsdrager, in het bijzonder van den dienaar des Woords, in dit proces verloren gegaan en hiet tot hun recht kunnen komen.

Ons Gereformeerd Kerkrecht toch schrijft voor, dat in het algemeen de schorsing van ambtsdragers niet uitsluitend staat bij den plaatseUjken kerkeraad. Waarom is dat zoo bepaald?

Een verklaring daarvan kan men o.a. lezen , in hoofdstuk 21, handelende over de Oensuur van Kerkedienaren in , , De Kerkehjke Tucht" van dr H. Bouwman. Deze schrijft daar het volgende (pag. 264): •

„Juist omdat de'censuur over de ambtsdragers terstond met zich medebrengt schorsing in den dienst, heeft de tucht voor hen een veel^. verder gevolg dan voor de gewone leden. Hun ambt is ermede gemoeid, hun inkomen, hun brood. Om die reden is de gang van de censuur der kerkelijke ambtsdragers eenigszins anders dan die der gewone leden, wordt nog meer voorzichtigheid betracht en staat de tuchthandeling over hen niet alleen bij den plaatseUjken kerkeraad, maar mede bij den kerkeraad van een genabuurde kerk of bij de classis".

En eenige pagina's verder lezen wij op blz. 268 vervolgens:

„Dat de afzetting van een predikant niet evenals van een ouderling overgelaten wordt aan twee kerkeraden, ligt ook reeds aan de andere positie van den dienaar des Woords. Bij een predikant is zoo ontzettend veel verbonden aan schorsing en afzetting. Allereerst maatschappelijk en zedelijk voor hem zelf. Door de afzetting wordt hij in zijn naam en eer aangetast, van zijn inkomen beroofd. In de tweede plaats wordt ook het kerkelijk leven in de gemeente, die hij dient, gestoord. Ten derde staat de afzetting van een predikant in nauw verband met eer en goeden naam van de kerk. En opdat een onpartijdig oordeel geveld worde, wordt het oordeel van al de kerken der classis, en mede van deputaten van de particuliere synode ingewonnen, en berust de beslissing, of een predikant geheel van den dienst af te zetten is, bij let oordeel van de classis met advies van de in art. 11 genoemde deputaten van de particuliere synode".

De gang der overleggingen is duidelijk, ter wille van de belangen, die er zoowel voor predikant als kerk op het spel staan, en om te voorkomen zoo veel als mogeUjk is, dat een besluit niet overhaast en mogeüjk uit booze passie worde genomen, door slechts één instantie voorbereid en vervolgens uitgevoerd, loopt deze schorsings- en afzettingsprocedure, voor zij haar eindstadium bereikt over zooveel verschillende schijven, moeten er zooveel instanties achtereenvolgens in worden erkend. Dat is noodig in het belang van een onpartijdig oordeel. Zöó is de gang van het recht, dat naar twee zijden waakzaam is, zooals het behoort.

En hoe is het nu bij de procedure prof. Schilder toegegaan?

Allereerst betrof het hier iemand die behalve het ambt van predikant nog bovendien dat van hoogleeraar der kerken bekleedde. Alle waarborgen mochten dus wel in acht genomen worden.

En wat is geschied?

Dezelfde vergadering, die in conflict geraakte met hem, formuleerde tegenover zichzelf de aanklacht, nam vervolgens plaats op de rechterstoel en streek eindeUjk het vonnis.

Het is dus. precies dezelfde figuur als wanneer een kerkeraad, ontevreden over de gedragingen van zijn predikant, zelf een aanklacht tegen hem in behandeling zou gaan nemen, en vervolgens zonder een andere instantie daarin te erkennen, zich van hem zou ontdoen. Deze Synode, optredend© als Opperkerkeraad der Kerken, heeft haar eigen zaak met prof. Schilder procesmatig afgehandeld, en van begin tot het eind alles vast in haar eigen hand besloten gehouden. Mede daardoor krijgt ook het feit, dat de plaatseUjke kerk van Rotterdam-Delfshaven zorgvuldig buiten alles werd gehouden, ook al gaf zij zelf wel blijk van actie in dezen door een enkele maal aan de Synode te adresseereh, een afzonderlijk en bepaald leelijk accent.

Dit geheele proces, in zijn aanleiding, verloop en slot, is dan ciok één doorloopende aanklacht tegen het eigenmachtig optreden van deze Generale Synode der Gereformeerde Kerken.

Biedt reeds het feit, dat aanklager, en rechter in deze zaak dezelfde instantie vormden, het voornaam.ste en overwegende bezwaar tegen dit geheele proces, daarbij komen dan nog de talrijke punten, waarop men in onderdeelen dit Rapport, dat over deze procedure handelt, kan aanvallen.

DEN BEKLAAGDE GEEN RECHT GEDAAN.

Wij willen ons voor ditmaal bepalen tot enkele der meest belangrijke. Daaronder is zeker wel te rekenen de kwestie van het al of niet voldoende hooren van prof. Schilder alvorens hem te veroordeelen.

Op dit punt vertoont zich ook weer een merkwaardige tegenstrijdigheid in de verklaringen van of namens de Synode in deze zaak. Het ééne oogenblik beroept men er zich op, dat men prof. Schilder niet meer heeft kunnen hooren, dan men gedaan heeft. Men leze b.v. de Toelichting op het schorsingsbesluit op pag. 51:

, , hoevele malen heeft de Synode schriftehjk met hem gehandeld; een deputatie heeft met hem gesproken; hij heeft zijn vijfvoudig neen van tal van argumenten voorzien; wat hij begeerde is dit neen uiteen te zetten jn een uitvoerige dogmatische en kerkrechtelijke verhandeling, waarvoor hij geruimen tijd noodig zou hebben, doch aan die begeerte heeft de Sjmode niet voldaan; zij kende immers zijn standpunt, zij had hem voldoende gehoord; er was zoolang met hem gehandeld".

Met andere woorden: de Synode kende het standpunt van prof. Schilder en wilde hem op grond daarvan niet verder aanhooren.

Doch ziet, nu worden er bezwaarschriften ingediend, waarin ook op dat niet hooren van prof. Schilder geattendeerd wordt en nu leest men tot zijn verbazing, hoe men feitelijk gaat toegeven, dat men hem op een bepaald punt niet voldoende gehoord heeft. Op bladz. 12 van het Rapport schrijven Deputaten:

„Dat de zienswijze van prof. Schilder vanwege de Synode geen breede bespreking heeft ontvangen, moet aan hem zelf geweten worden. Want hij heeft zich geen moeite genomen daarvan aan de Synode een nadere uiteenzetting te bieden, geüjk hij dat reeds in October 1942 en dasima wel aan den kerkeraad van KEimpen he^ft gedaan".

Hier erkent men dua met zoovele woorden, dat men aan prof. Schilder's zienswijze geen breede bespreking heeft gewijd, er aan voorbij is gegaan, en dat eenvoudig om de formeele reden, dat het standpunt van prof. Schilder niet officieel bij de Synode in een schrijven aan haar gericht was kenbaar gemaakt.

Dat houdt dus in, dat de Synode wist, er is van de zijde van prof. Schilder nog iets, nog veel te zeggen, maar zij heeft hem daarvoor de pas afgesneden, toen hij haar tot driemaal toe wees op zijn recht gehoord te worden, en daaranede haar herinnerde aan het woord der Schrift, dat zulks gebood. (Deut. 1 : 17)

Daarmede vervalt dus heel die tirade over dat overvloedige hooren van prof. Schilder op verschillende manier, en bij verschillende gelegenheden.

Er was één bepaald stuk, dat men negeerde, en bleef negeeren, dat was de brief aan Kampen.

Nu doet het wel uiterst merkwaardig aan, dat men als derde vraag, omstreeks Maart 1944 aan prof. Schilder gesteld hem dit voorlegt: Of gij erkent, dat Uw adviezen, aan de Kerk van Kampen in Uw schrijven van October 1942 gegeven, hadden moeten zijn nagelaten.

Men ontleent dus aan dit schrijven een grief, gebaseerd op den inhoud daarvan, en negeert gelijktijdig ook weer'dat schrijven, wanneer het de beschouwingen betreft, die men daarin aantreft ten aanzien van liet Gereformeerde Kerkrecht, zooals die door prof. Schilder worden voorgedragen.

Met andere woorden, het is niet waar dat de Synode niet in het bezit was van de beschouwingen van prof. Schilder. Zij had toch dien brief van October 1942 in haar bezit? Hoe had zij hem anders ook op grond van dien brief kunnen veroordeelen?

De zaak wordt nog curieuser wanneer wij er de aandacht aan besteden, dat de Kerkeraad van Kampen, dezen aan hem gerichten brief, op speciaal verzoek van prof. Schilder aan de Synode deed toekomen, zooals deze kerkeraad ook vermeldde.

De Synode had dus, op verzoek van prof. Schilder aan zijn kerkeraad, zijn beschouwingen toegezonden gekregen en derhalve is het volkomen bezijden de waarheid, dat prof. Schilder haar zijn beschouwingen niet deed toekomen. Men kan hoogstens verklaren, hij deed dit niet rechtstreeks maar via zajn kerkeraad, deze daarbij inschakelende.

Derhalve moet hier dan ook worden geconstateerd, dat de Synode opzettelijk geen aandacht heeft besteed aan de kerkrechtelijke motiveeringen voor zijn standnunt, die prof. Schilder haar deed toekomen via zijn kerkeraad.

De Synode heeft dus prof. Schilder inderdaad op dit zeer belangrijke, wat het kerkrechtelijke betreft bijkans alles beheerschende punt, niet gehoord. Daarbij heeft zij zich geheel ten onrechte achter formeele redenen verscholen.

Daarmede is feitelijk alle grond onder de rechtmatigheid van dit vonnis weggevallen. Met dat hooren toch of niet hooren, staat of valt dit vonni? , voor wie aan den eisch van Gods Woord vasthoudt.

Dit opgemerkt zijnde, behoeven wij feitelijk geen aandacht meer te besteden aan de volgende opmerking van Deputaten:

, , Voorts moet er op worden gewezen, dat hoe ook de gevoelens van prof. Schilder mochten zijn. hij niettemin vooralsnog verolicht was en bleef zich te houden aan duidelijke bepalingen der Kerkenorde en aan andere kerkelijke bepalingen, welke immers niet alleen voor anderen, doch ook voor hem gelden".

Die duidelijkheid van die bepalingen der Kerkenordening en dier andere kerkelijke bepalingen, was hier juist questieus gebleken. En wanneer men de wankelende, , wisselvallige redeneeringjen der Ssmode zelf volgt, zooals wij in het begin van deze critiek hebben gedaan, dan komt men tot de ontdekking, dat deze Synode zelf niet één duidelijke Ujn in dezen voor oogen heeft.

Afgedacht van die duidelijkheid wat de opvatting van de Synode zelf betreft, dat hier verschillende opvattingen ten aanzien van het kerkrecht in het geding waren moest men nu toch maar eerlijk gaan erkennen, en zich niet langer achter drogredenen van allerlei aard gaan verschuilen.

DE ONVASTHEID VAN LIJN VOORTGEZET.

Het ééfte oogenblik beweert men: er zijn hier niet zoozeer verschillende opvattingen aan de orde. het gaat er alleen maar om, de orde m de Kerk des Heeren te handhaven, het andere oogenblik spreekt men dat zelf weer vierkant tegen, en verdedigt zich op het punt van geen voldoende aandacht besteden aan de motiveeringen van prof. Schilder, met het motief: het is zijn eigen schuld, hij deed ons zijne beschouwing niet toekomen.

Het ééne oogenblik schrijft men als op pag. 13 van dit Rapport:

„De enkele omstandigheid, dat ten aanzien van een bepaald artikel der Kerkeno^dening meer dan één interpretatie wordt voorgestaan en verdedigd, kan een kerkelijke vergadering nooit als grond aanvaarden om in een geding geen utspraak te doen en eerst geroepen te worden tot het instellen van een opzetteUjk onderzoek, buiten het geding om, naar de juiste interpretatie van het bedoelde artikel".

Om het volgende oogenblik deze redeneering zelf weer tegen te spreken door een andere opmerking op pag. 14 van dit Rapport:

„Bij de beoordeeling van iemands gedragingen zal daarom een kerkelijke vergadering steeds in rekening moeten brengen den eventiieelen invloed, die door een andere dan door haarzelf aangenomen, in een min of meer breeden kring heerschende interpretatie van een artikel der kerkenordening daarop kan zijn uitgeoefend".

De ééne keer, geen onderzoek naar algemeene grondbeginselen, de andere keer jxiist wel een onderzoek daarnaar instellen. Of speelt hier de mindere of meerdere breedheid van den kring dezer opvattingen een rol? Neen toch?

De gebeurtenissen sindsdien, welke terwijl wat de uiterhjke omstandigheden betreft vrijwel alles tegen is, tot een steeds verder om zich heen grijpende scheuring in de Gereformeerde Kerken hebben geleid, kiumen anders iedereen er van overtuigd hebben, dat die kring nog niet zoo klein is, als men mogelijk wel heeft gedacht.

Hiermede zijn de bezwaren en grieven, die men tegen dit Rapport en de procedure, die het toelicht en verdedigt inbrengen kan, allerminst uitgeput. In mijn beide bezwaarschriften, ingediend destijds bij den Kerkeraad der Gereformeerde Kerk van Rotterdam—Delfshaven, -heb ik tal van andere bedenkingen tegen het proces prof. Schilder op grond van officieele stukken, ontwikkeld. Het bovenstaande moge dienen tot meerder bewijs van de onrechtmatigheid van dit vonnis en van het gemis aan vaste Hjn, aan eenheid van opvatting bij de Sjmode zelf, juist daar waar zij meende voor de orde en het recht in de Kerk van Christus op te

komen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 februari 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

„Eenige critische opmerkingen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 februari 1946

De Reformatie | 8 Pagina's