GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER BRIEVEN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Al weer wil ik over een goede samenkomst spreken. Ditmaal te Utrecht van de vrijgemaakte jeugd, die den bond van J. V. op gereformeerden grondslag herconstitueerde. Ik gebruik dit laatstgenoemde woord, niet, omdat ik er zooveel waarde aan hecht of een bond oud is of nieuw. Wij leven nog in een vrij land, waar men kan organiseeren naar eigen believen. Een oude bond kan van den goeden weg afwijken, en die niet daarin willen meegaan, kunnen epn nieuwen oprichten. Maar als zij den grondslag • handhaven, hier de Heilige Schrift en de drie formulieren van eenigheid, en den ouden koers willen bestöndigd zien, dan zeg ik: daar is de oude bond, dien ik zag oprichten, waarin ik éen groot deel van mijn leven van "harte heb meegeleefd en meegewerkt. En met smart zie ik oude vrienden het goed verleden verloochenen.

Ik gevoelde mij in Utrecht op dien bondsdag, waar het beproefde oude werk w«rd hervat door een schare geestdriftvolle en blijde jongelieden, recht thuis, dat wil ik hier gaarne getuigen.

De bondsvoorzitter Van Oord, bleek niet veranderd, maar wees als steeds den goeden weg In getrouwe gehoorzaamheid aan het Woord van onzen God. Zie ik dan elders bq het oude bondsbestuur afwijking? Zeer beslist. En ik schrijf daar over, omdat ik waarschuwen wil.

Daar was een regelingscommissie met een Voorzitter, die mij deden denlten aan de beste van onze bondsdagen. Ze voldeden volkomen aan ndjn ideaal vooV zulke commissie. Ge moet haar eigenlijk nauwehjks merken; maar ze was toch overal.

Wat hebben onze jongens toch organisatie geleerd. /

En daar werd gezongen met een blijdschap en la-acht, die een oudere jong maken kan. Hoe zou het ook anders met een zangleider, als op den begroe-

tingsavorid, en een organist als één der talentvolle zonen van Jan Zwart?

Maar het beste van alles was de behandeling der voorstellen en hetgeen gesproken werd doqr den voorzitter, de presidente van den duden meisjesbond, door Kruiselbrink, die het overfde methode van werken had, en door den jongen Zomer, en ds de Goede op den begroetingsavond en ds den Boeft op de bondssamenkomst.

De bond is er dus weer, zooals ik dien steeds heb gekend. En ik heb den Heere gedankt uit den grond van mijn hart, Die zooveel trouw nog geeft aan de oude belijdenis, zooveel liefde voor een bondswerk, dat geen andere basis en regel voor zijn werk vnï erkennen als Gods Woord ons biedt.

Het waren weer heerhjke dagen, die bewijzen, dat onze God Zich nog ontfermen wil over ons arme volk en het Gereformeerde ieven daarin nog wil handhaven.

Of dit alles klein en gering moge schijnen, doet aan de beteekenis er van in den grond der zaak niet af. Want zoo is gewoonhjk de weg, waarlangs de Heere onze God ons leidt. Niet one. Hem alleen de eere.

Het ligt voor de hand, dat door ons de vraag aan ons zelf moet gesteld, een vraag, die tot goede bezinning leiden moet: doen wij nu waarlijk goed, met, zooals men dan zegt, te scheuren? Wij kunnen er natuurlijk over twisten, wie scheurt; het heeft weinig zin zich daarover druk te maken.

De groote vraag na de scheuring, ook van den bond is: aan welken kant sta ik? Waar is de gehoorzaamheid aan onzen Koning en Heere?

Ik hoorde van een vriend in Utrecht deze opmerking: hoe verder we komen, des te meer wordt ik overtuigd: wat wij deden was goed, want de afglijding in de kringen, die de Synoden van '42 en'43 volgen wordt steeds erger.

Ik ben het met hem eens. En ik wordt in die meening bevestigd, als ik zie, wat het oude bondsbestuur aandurft inzake de vereeniging met de Nederlandsche Jeugdgemeenschap. Daarover wil ik nu niet handelen. Prof. Schilder heeft ons weer duidelijk doen zien waar hier de schoen wringt.

Neen, ditmaal iets uit het „Gereformeerd Jongelingsblad". Ik meen niet, dat wij onze krachten moeten verspillen in gedtmge polemiek. Maar wij gevoelen toch den band nog met hetgeen wij moesten verlaten. En het kan niet kwaad als wij elkander op onze al dan niet vermeende fouten wijzen. Dan blijven wij de vriend, die de feilen toont, zonder eenige kwade bedoeling.

Ook wij moeten voor zulke critiek — om> een woord van onzen tijd te gebruiken — „open staan". Of, — nog een modem woord — „begrip" vinden voor onze bezwaren.

In het nummer van Vrijdag 1 Februari, vind ik een artikel van den heer A. K.: J. V.-er, wat ben jij voor deze jongens?

Het bevat een verhaal uit een boek: Jugend ohne Gott; van een ongeloovigen stervenden jongen, die^ op zijn sterfbed niets anders begeert dan de mededeelingen van den „keeper" over voetbalwedstrijden.

De heer Kuiper zegt dan, dat er vele van zulke jongeren zijn en dat geloof ik graag. Hij zegt echter ook: zij zijn niet slechter dan jonge discipelen van Jezus Christus — ook dat is waar, als wij Gods genade buiten rekening laten — „zij zijn alleen maar anders". Ook „ontzettend anders".

Hier zal de bedoeling wel goed zijn, al zou men, vooral op 't standpunt van die de Synoden van '42 en '43 volgen, moeten zeggen: zij zijn anderen. En ook Wij spreken toch van de verbjjndskinderen niet, alsof zij een zekere variëteit onder de jongeren zouden zijn.

Maar goed, het is mij te doen, om de laatste twee zinnen: „tusschen hen en met hen leven de christenjongeren, ook onze J. V.-ers.

J. V.-er wat ben jij voor deze jongens? "

Nu beteekent zulk een uitlating of niets of iets. Wil de schijver zeggen, dat, als een kind des verbonds op zijn weg ongeloovige jongelieden treft, af leeft het ook niet „tusschen hen en met hen" het zich niet onverschillig mag toonen jegens hen, dan is dat niets nieuws. Dat weten wij allemaal wel, al vergeten wij het meer dan eens.

Wil de schrijver echter nu sturen in de richting, dat de J. V. een vereeniging wordt, die haar taak allereerst ziet in de evangeliesatie van jongeren onder jongeren, dan is de weg van Vonkenberg wel voor goed verlaten.

De geschiedenis van de christelijke jeugdactie is deze, dat zij allerlei typen vertoonde. Het Duitsche type: de vereeniging heeft een bewarend karakter, waar men zooveel mogelijk jongelieden bimienhaalde om ze tot den Heere Jezus te brengen; het Engelsche type, waar alleen die jongeling lid kon worden, die verklaarde bekeerd te zijn, om dan te worden gezonden op de straat, om tot bekeering te roepen; het Amerikaansche type, ^, waar meer gelet werd op het ontspanningsniotief.

De bond van J. V. op gereformeerden grondslag sloot zich aan bij het gereformeerde Nederlandsche type, zooals dit gevonden werd bij de oude Afge­ scheidenen. Althans zoo was het hier in ons gewest.

De aansluiting bij de N. J. G. schijnt den weg te wijzen naar het Engelsche, methodistische type. En de ouderen zullen zich herinneren hoe Vonkenberg tegen die methodistische methode te keer kon gaan.

Maar er is nog iets n.l. een artikel van Prof. Waterink uit de rubriek: Om de ronde tafel.

De professor schijnt veel waarde te hechten aan een bespreking van jongelieden zoo om de ronde tafel, heel gezellig. Geen bezwaar; ook de Gereformeerde jongelingsvereeniging begeert een levendige bespreking, maar na een goede inleiding. En dan komt het uiteraard allereerst aan op het o n- d e r w e r p der behandeling.

Prof. Waterink handelt dan over het verschil van tot iemand spreken en m e t iemand spreken. Hij zegt: voel jullie het verschil?

Ik dacht hier onwillekeurig aan den, toen ongerechten, spot in de „Wolken" van Aristophanes, een Griek uit de dagen van Socrates, die vertelde, dat de leerlingen van dezen wijsgeer diepzinninge problemen behandelden als: waarmee gonst de mug, met het snoetje of met het achterdeel?

Maar ik laat dit nu daar. De jongelieden spreken niet tot elkander maar met elkander en zij pre e- k e n niet, maar, nu ja, praten met elkander.

Dit zou zelfs wel een goed onderwerp zijn, n.l. dat niet tot of tegen maar met elkander spreken, meent de schrijver.

Maar wat behandelt men dan? De eigen levenservaring, geloofsworstelingen, twijfelingen, rare vragen, die er maar zoo eens worden uitgegooid, en van welke iemand maar niet dadelijk moet sreggen: dat is ongereforméééérd.

De professor denkt inzonderheid aan moeilijkheden, waarmede de jeugd dan pleegt te zitten, aan allerlei problemen, die een mensch tot oplossing wil brengen.

Nu is professor Waterink een bekend geleerde inzake moeilijke kinderen. En dat kan natuurlijk invloed hebben op den .algemeenen kijk, dien men op menschen heeft.

Ik hoorde eens, een kapper zeggen: ik heb thans tweehonderd baarden; zoo betitelde hij zijn k 1 a n t e n. En men kan zich voorstellen, dat een tandarts naar de monden der menschen ziet, of zij misschien ook met zijn geld in den zak loopen of zitten. Hij heeft misschien tweehonderd gebitten.

Prof. Isaak van Dijk vergelijkt sommige geleerden met het geval, dat hij eens op een onzer eilanden zag gebeuren. Daar was een man, die een krijtstreep trok op den weg, toen een kip met den kop op die streep zette, waar het beest roerloos bleef zitten. Ik vermoed, zeide prof. Is. van Dijk, omdat het arme beest toen vol ontroering dacht, dat heel de wereld van krijt was.

Maar ik wil de vraag stellen: zit er in zulke raadgevingen van Prof. Waterink nu waarlijk iets dat waarde heeft, of dat toch eigenlijk niets beteekent? Dit laatste mag ik niet veronderstellen, en ik doe dit ook niet.

Daar kan achter zitten een soort Amerikaansche filosofie, die wil, dat de waarheid eigenlijk in ons zit, niet tot ons wordt gebracht. Wij moeten niet tot ons laten spreken of preeken, maar met elkander, al redeneerende, de waarheid uit ons zelf laten opkomen.

Dat zou zoo'n beetje lijken op de wijsheid van Socrates, hoewel de voorbeelden, die ik er van zag in een opvoedkundig geschrift, mij daartoe te onoozel leken.

Of zit er de Synodocratische wijsheid achter van het „zelfonderzoek", dat de ervaring zoo hoog moet doen stellen?

Ik weet dit niet, maar hoe het ook zij, ik lust het niet. En ik hoop van harte, dat onze jongelingen en meisjes van zulk een ronde tafel niets moeten hebben. Er is ook nog een frissche, gezonde, echt gereformeerde jeugd.

Ik vraag: wat ligt op die tafel? De moeilijkheden en problemen en twijfelingen, en worstelingen? Menigmaal ernstig gemeend, o zeker, en dan is er ook nog een kerk en zijn er nog ouders en predikanten en opzieners der gemeente; maar menigmaal ook opschepperij, en dan moet men zulke gewichtigheden maar op hun plaats zetten.

En als ik dan zie, hoe de schrijver telkens weer in ongunstigen zin het woord gereformeerd gebruikt, dan wordt het mij bang om het hart. Moeten wij nu waarlijk onze maatstaf prijsgeven? ^ En is die maat iets anders, dan dat wij gereformeerd willen wezen, en dat zeggen ook, en als ongereformeerd aanwijzen wat daartegen ingaat? Past dat woord niet meer in onzen mond? r

De slotsom waartoe ik kom is deze: dat ik blij b, en en dankbaar, dat wij weer terug hebben onze Gereformeerde bonden van Jongelingen- en meisjesvereenigingen. Dat is onze „Vrije vaart". n A m

Omdat wij onzen Heere en Koning willen volgen in al onze wegen. h

Met hartelijke groeten en heilbede uw toegenegen N k

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 februari 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 februari 1946

De Reformatie | 8 Pagina's