GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE UTRECHTSCHE SYNODE EN HET GEREFORMEERD KERKRECHT. (I.)

Met bijzondere belangstelling is van de zijde der vrijgemaakte Kerken uitgezien naar 't geen in Utrecht gebeuren ging. Al luider klonken in de niet-vrijgemaakte Kerken de stemmen die om eenheid riepen, om samenbinding in de worsteling van dezen tijd. De verwachting werd gewekt, dat hereeniging zou gevonden worden, en in de eerste zittingen der pasgehouden Utrechtsche Synode werden over de eenheid woorden gesproken naar ons hart, ook door hen, wier daden in 't verleden met dit éénheids-begeeren in flagranten strijd waren, maar over wier veranderd inzicht wij ons slechts konden verheugen. Onze hoop groeide, dat aan de verscheurdheid, door ons nooit gezocht, noch in de wereld gebracht, een eind zou kunnen komen.

Hoe blijkt de uitkomst met deze verwachting te spotten!

Hoe diep zijn wij door de handelingen van deze eenheids-Synode teleurgesteld!

Naar beide zijden: èn dogmatisch, èn kerkrechtelijk.

Dogmatisch zegt deze Synode: wij hebben gelijk.

En kerkrechtelijk: wij hebben gelijk.

Best.

Maar nu nog over eenheid praten? Eerst eigen standpunt fixeeren, vastleggen, het zegel der goedkeuring hechten aan gemaakte fouten en bedreven misslagen (om het niet scherper te zeggen) en daarna, en tóch zich houden, alsof men met de uitgebannenen tot overeenstemming wil geraken?

Wat is dit voor pose? Het standpunt en de bezwaren der vrijgemaakte Kerken waren bekend.

Nu één van drieën.

Of men begint, het bedreven onrecht te herstellen en waarborgen te geven, die herhaling uitsluiten. Dan was de eenheid zóó maar tot stand gekomen. *»

Of men begint aanstonds contact te zoeken met hen, van wie men verschilt om te pogen een basis te vinden, waarop beide partijen zich met een goede conscientie zouden kunnen hereenigen. Zou dit pogen mislukken, dan zou hef later herhaald kunnen worden, maar in elk geval had dan het roepen om eenheid eenigen zin gehad.

Of men begint te zeggen: vidj hebben de in geding zijnde quaestie's opnieuw overwogen, en het resultaat is: wij hadden, gelijk.

De Utrechtsche Sjoiode koos welbewust voor het laatste.

Zij moet weten, wat ze doet. -

Zij is hierin voor God verantwoordelijk.

Maar dan moet men niet weer' over eenheid praten. Dan moet men geen eenheids-commissies benoemen, en geen plannen beramen, de buitenlandsche kerken er bij te halen als de „eenheidspogingen" eens dreigden te stranden. Want eenheid is op de manier van deze Utrechtsche Synode dan alleen mogelijk, als de vrijgemaakte kerken het hoofd in den schoot leggen, al hun op Gods Woord, de belijdenis en de kerkenordening gegronde bezwaren eenvoudigweg verloochenen, en zich, van ketterij en scheurmakerij bewust, de uitspraken der Utrechtsche Synode aanvaarden. *

Van ketterij: want de nieuwe dogmatische formule, zegt de Synode, is zakelijk de oude. Zij stemt overeen met Schrift en Belijdenis. Wanneer ik dus vasthoud aan de belijdenis, dat de Doop beteekent en verzegelt de belofte Gods, en niet wat i n den doopeling geacht wordt aanwezig te zijn of aanwezig te zullen zijn, ga ik tegen Schrift en Belijdenis in en ben ketter.

Van scheurmakerij: want wat de vorige Synoden gedaan hebben, was goed. Veel van wat ze deden moet wel niet weer voorkomen, neen, neen, maar zoo bij exceptie en gezien de omstandigheden kon 't wel niet anders. Dus: 't m o e s t zoo. Wat moet in de kerk, is de volbrenging van Gods wil. Anders is van moaten geen sprq.ke. M; a.w.: Van terugneming der schorsingen en afzettingen, eenvoudig en royaalweg, is niets gekomen. En wie terecht is geschorst of afgeêet en toch zijn ambt blijft waarnemen, hoe kan die mensch anders betiteld worden dan als scheurmaker?

Maar is, wat we hierboven schreven, juist?

Kan het nog niet zóó, dat de Synode wel eigen standpunt handhaaft, maar na samenspreking met de vrijgemaakte kerken toch nog kan zeggen: inderdaad, op' die en die punten moeten we retireeren ?

Hier komt juist het fatale van de pasgenomen besluiten voor den dag.

Neen, dat kan de Synode niet.

Want deze Synode kwam samen tot nader beraad. Ze zou zich bezinnen, eer het eenheidswerk ging beginnen. Maar dat beraad en die bezinning kwamen hierop neer: wat uitgesproken is, en zooals gehandeld is, was naar het Woord.

En wie dat eenmaal op deze wijze heeft vastgelegd, m o e t in dezelfde richting doorgaan & i in denzelfden stijl verder handelen.

Gesteld eens, dat een samenspreking plaats zou hebben, dan zou deze Synode tot haar Deputaten moeten zeggen: ge houdt vast aan hetgeen wij uitgesproken en besloten hebben, en ge doet daar niets van af, want dat was alles naar Gods Woord.

Bovendien: onze bezwaren waren bekend. Ook in een samenspreking zouden ze zeker herhaald worden. Niettemin zegt de Utrechtsche Synode: ondanks al de bekende bezwaren en de documenteering daarvan, w ij hadden g e 1 ij k.

Ziedaar het Utrechtsch éénheids-begeeren.

Wij laten dat nu verder voor wat het is.

We wilden ons in enkele artikelen nader uitspreken over de genomen kerkrechtelijke besluiten.

Velen achten de dogmatische quaestie belangrijker dan de kerkrechteüjke.

Men meent: het dogma raakt de kerkleer; het kerkrecht slechts de kerkelijke orde.

Doch met dit laatste is heel wat meer gemoeid.

Het kerkrecht heeft rechtstreeks te doen met de handhaving of verloochening van Christus' koningschap.

De troon en de kroon van den eenigen Koning, den eenigen Heere in de Kerk is hier in geding.

Telkens weer staan in de Kerk menschen op, die zich stellen tusschen Christus en Zijn Gemeente, eigenmachtig spreken en handelen, en lasten opleggen, die Christus niet oplegt, te kort doende aan de eere en de rechten van onzen eenigen Koning.

Wie het gevaar van menschenheerschappij in de Kerk onderschat, en op menschenwoord afgaat zonder het nauwlettend te toetsen aan Christus' Woord, is onbewust bezig aan het eenige Koningschap van Christus te kort te doen, het te verdonkeren en het te verloochenen.

Inderdaad is in het onderhavige conflict de kerkrechtelijke quaestie gewichtiger en. ingrijpender dan de dogmatische.

Men sprak en spreekt over de binding? Maar achter de binding lag reeds de hiërarchie, een kerkrechtelijke quaestie van dfe eerste orde.

Die hiërarchie is ook door de jongste Utrechtsche besluiten niet losgelaten, maar bestendigd.

We hopen dit nader aan te toonen.

P. DEDDENS.

„WIE NOG DE KERKORDE EEREN EN ONS ERNSTIG NEMEN WIL, DIE MOET DAT DAN MAAR VERANTWOORDEN."

, Het spel is begonnen. Nauwelijks hadden we voorspeld, dat men de nieuwe formule der z.g. revisiesynode als lokaas presenteeren zou ZONDER DEN KOP (waarin staat, dat alles in 1905-1942 naar Gods geopenbaarde WOORD en derhalve GODDE­ LIJKE WIJSHEID EN WAARHEID WAS), of het gebeurde prompt. Te Kampen (de gemeenschap van dr Impeta, bij circulaire aan de eerst uitgeworpenen). In enkele andere plaatsen, zoover ons bekend. In de pers.

Het is toch eigenlijk verschrikkeUjk. Een synode verklaart openlijk: dit o u d e is van God. Maar haar amensprekers zeggen tot de menschen: lijkt u dit nieuwe niet aardig, en zou het zoo niet kunnen ? Van GOD, dat vroegere? Wie zegt dat? De synode? Kom, daarop komt het niet meer aan, of ze dat nou zoo zegt. Als men het derde gebod houden wil, wie kan dan nog kerk houden? Dat 1905 en 1942 van GOD waren, dat was tot daar en toe. Weerspreken doen we 't niet, want u moet wel bedenken: dit komt van de SYNODE. Maar na-spreken doen we 't ook niet. Dat het van God was, dat 1905-1942, nu ja, dat is nou zoo maar evfen gezegd. Maar dat moogt u wel vergeten. Als u maar bij ons komt. Wij zijn de bedelaarskerk. Wir sind Bettier.

Dr C. N. Impeta speelt het wijsje voor zijn Overijselaars en Drentenaren. In de te Kampen verspreide circulaire heet het:

„Wat het kerkrechtelijk geschil (de „rechte r" heeft hier weer een „verschil" met zijn aangeklaagde en veroordeelde. K. S.) betreft — de Synode kon de kerkrechtelijke beslissingen der vorige Synode's niet aanstonds terugnemen, maar besloot tot een samenspreking van beide groepen".

Even later staat dit fraais:

„Over het gebeurde oordëelen wij op dit oogenblik niet".

Wel, wel, eerst in den NAAM DES HEEREN uitwerpen. En dan: over het gebeurde op dit oogenblik niet oordëelen? Als dat meenens is, dan beteekent dat: wij nemen die schorsing etc. terug. Want zoolang ze worden gehandhaafd, oordeelt men wel degelijk. Zegt de Koningin vandaag, nu Max Blokzijl valt: over het gebeurde oordëelen we iet? Wat is dat voor een hoxJeloos bedelaarsgedoe van mensehen, die zeggen, dat ze de SLEUTEL­ ACHT bedienen in den naam van God?

Maar tot zijn Overijselaars en Drentenaars heet het in de kerkbode, uit de pen van dr Impeta:

„En wie nu om een louter kerkrechtelijk verschil van meening (de Koningin had met Max Blokzijl alleen maar een meeningsverschil ? K. , S.) nog zou meenen van ons heen te moeten gaan of van ons afzijdig te moeten blijven, zal dit voor God moeten verantwoorden".

Zeker, zeker, dr C. N. Impeta. Gelijk gij het voor od moet verantwoorden, dat op den kansel, dien ij bezet geen plaats is voor prof. Greijdanus, ds H. J. Schilder en anderen, vele anderen. Gelijk gij het voor God verantwoorden moet, dat gij een kerkorde hebt, die ge ZEGT te onderhouden, die adrukkelijk verklaart, dat wat naar Gods Woord n naar de Kerkorde niet is, doch daarvan afwijkt, iet gedaan zal worden, terwijl gij in deze uw laatste woorden die heele kerkorde, al handelt ze over het recht van Christus in zijn kerk, een schop eeft zeggende: dat is maar kerkrechtelijk. Zou de oningin vandaag zeggen: d, e wet is maar een wet?

Ihr seid Bettier. En dat is uw oordeel. Dit is geschreven op den dag van den dood van

ax Blokzijl.

K. S.

E ONZEKERHEID AANGAANDE DE HEILSTOEZEGGING BIJ DEN DOOP DOOR UTRECHT 1946 NIET WEGGENOMEN.

Zooals men weet, was één der bezwaren tegen de leeruitspraak van 1942, gezien in het daartoe aangewezen licht van Toelichting en van het latere Praeadvies en de andere Synodestukken aan kerken toegezonden of in de bladen gepubliceerd, dat zij tweeërlei doop leerde, een z.g.n. „vollen" doop voor uitverkorenen en wedergeborenen, en daarmee een niet-vollen doop voor de anderen; of ook anders uitgedrukt: een doop met Goddelijke heilstoezegging aan de eersten, en een doop zonder die Goddehjke heilsbelofte aan de tweeden. Waaruit met noodzakelijkheid volgde, dat geen doopouder bij den doop van zijn kind wist, of dat kind nu wel den wezenlijk „vollen" doop ontvangen had, den doop waaraan Gods heilstoezegging verbonden was, óf niet, zoodat hij in geval daaraan behoefte was, noch zichzelv^n, noch zijn kind, troosten kon met diens doop als een wezenlijken „vollen" doop, en met de heilsbelofte daaraan verbonden, noch ook dat kind ernstig kon waarschuwen in verband met diens doop. En dat kind kon geen troost uit zijn doop putten, noch zich met Gods heilstoezegging bij den doop bemoedigen, voordat het wist, uitverkoren en wedergeboren te zijn.

Zoo verloor de doop zijn sterkende en waarschuwende kracht, hoewel God hem toch tot steun des geloofs gegeven heeft. En het zelfonderzoek werd aldus gericht op het naspeuren, of men de kenteekenen van Gods verkiezing ten eeuwigen leven, en de werkingen der wedergeboorte bij zich waarnemen kon.

Nu heeft de Synode te Utrecht van Jan.—^Maart 1946 eene andere „formuleering" voor 'die van 1942 e. V. j. in de plaats gegeven.

Vanzelf komt thans de vraag, of deze „formuieering" van 1946 dan dit genoemde bezwaar wegneemt? Op deze vraag moet teleurstellend met neen geantwoord worden.

Dit bezwaar blijft ook ten volle gelden tegen deze nieuwe „formuleering" van 1946.

Die formuleering(2) luidt: „In dit verbond komt de Heere tot ons met de belofte des heils, en op grond daarvan met den eisch tot geloof en bekeering. Deze beide, belofte en eisch, zijn op zulk een wijze aan elkaar verbonden, dat de menschelijke verantwoordelijkheid ten volle wordt gehandhaafd en nochtans de Heere in zijn verbond niet afhanke- Ujk is van het doen des menschen. In de belofte immers betuigt Hij niet alleen, dat een iegelijk, die in den Zoon gelooft het eeuwige leven heeft, maar zegt Hij ook den Heiligen geest toe, die het geloof werkt, waardoor Hij aan Christus en al zijn weldaden deelachtig maakt. Dienovereenkomstig werkt Hij in zijn uitverkorenen hetgeen Hij van allen eischt, vervullende aan hen al de beloften des verbonds, rekenende niet „de kinderen des vleesohes", doch „ de kinderen der belofte" voor het zaad".

Is dat niet voortreffelijk geformuleerd? Inderdaad, hier worden uitnemende dingen op eer goede wijze gezegd.

En?

Toch deugt dit niet.

De zekerheid der heilstoezegging Gods aan alle of elk kind der gemeente of geloovigen bij den doop, wordt aldus weggenomen of te niet gedaan. En daarmee ontbreekt de vaste grond, of valt die weg, om in verband met den doop het neerslachtige en verslagene te bemoedigen en te troosten, en het weerbarstige ernstig te waarschuwen.

In cauda venenum. 'In het slot schuilt de fout.

Maar hoe kan dat? Daarin worden tóch woordea der Heilige Schrift aangehaald. En die kunnen tóch niet fout zijn? Althans deze niet van den apostel Paulus?

Neen, in die woorden uit Rom. 9:8 zit de fout niet. Die woorden zijn uitteraard zeer juist en goed. Maar de fout ligt aan het gebruik dezer woorden op deze plaats, en in dit verband.

De apostel Paulus schrijft ze in Rom. 9 als tot troost, en om er nog mee op te wekken om alleen bij Gods genade zijn heil te zoeken met opgeven van het zelf willen werken van eigen heil.

Hij heeft op Israël gewezen, en dat zoovelen van Israël, hoewel God Zijn heil aan Israël toegezegd heeft, tóch dat heil niet deelachtig werden. Als tot troost wijst hij hier dan ook op Gods verkiezing, die ten finale beslist: niet de kinderen des vleesches, die zijn kinderen Gods; maar de kinderen der beloftenis worden voor het zaad gerekend, Rom. 9 : 8. Maar hij doet dat met deze woorden op eene wijze, die niet tot doffe verslagenheid en wanhoop en alle inactiviteit of lijdelijke werkeloosheid moet voeren, doch juist andersom.

Hij schrijft deze woorden immers als eene nadere verklaring of conclusie van hetgeen hij in het vorige vers gezegd had. Hij begint vs 8 dan ook met de woorden: Dat is. Hij geeft dus met vs 8 den zia van VS 7 aan. En in vs 7 heeft hij op Abraham gewezen, en op diens doen en ervaren. We moeten dus om de betreffende woorden in vs 8 goed te verstaan en recht te gebruiken, rekenen met den inhoud van vs 7, d.i. met Abraham en diens doen, en Gods woord tot dezen. Anders kunnen wij er een geheel verkeerden kant mee uit gaan, ze zeer verkeerd gaan aannemen en toepassen, hun strekking of doel geheel verkeerd en ten verderve richten, zooals de Synode te Utrecht van Maart 1946 in deze hare formideering (2) heeft gedaan,

Wat was het geval met Abraham? God had hem toegezegd, dat hij een zeer talrijke akomelingschap zou, ontvangen, en dat in zijn aad alle volken gezegend zouden worden.

Wat deed nu Abraham? Hij trachtte zelf zich dit zaad te verschaffen. Op aanraden van Sara nam hij Hagar tot vrouw n verkreeg bij haar inderdaad een zoon. Gen. 16. ijn eigen lichaamskracht zou hem z\jn zaad doen ekomen.

Doch de Heere zegt: Neen, zoo zal het niet zijn. iet in de kinderen van uw eigen, natuurlijke, ichaamskracht, zal uw zaad zijn. Niet de Ismaëlieten ullen Abrahams zaad heeten. En gij. Abraham, ult niet de vader van de Ismaëlieten genoemd orden, evenmin als de vader van uw kinderen bij etura, Gen. 25. Gij zult vader heeten van de naomelingen van hen, dien Ik u als kind geef, dien ij niet door eigen lichamehjke en natuurlijke kracht erwekken kondt, maar alleen door Mijn belofteracht als herleefd. Daarom moest voor Izaaks geboorte de moeder in Sara reeds verstorven zijn, n Abraham zijn eigen lichaam in dezen ook reeds erstorven weten, Rom. 4 : 18—21, opdat alleen de racht van Gods beloftewoord werken zou.

En wat ligt daar nu in?

Evangelieprediking.

Houd op uw heil of zaligheid te willen zoeken ij u zelf, die te willen werken door eigen verdienste, aardigheid, kracht, deugd, voortreffelijkheid, of at ook, maar zoek en vraag dat heil alleen van Gods loutere en vrije, onverdiende en verbeurde genade, en zie, gij ontvangt het.

Want niet de kinderen des vleesches, die zijn kinderen Gods, maar de kinderen der beloftenis worden van het zaad gerekend.

Zie, dan wordt ook gij voor dit zaad gerekend, een kind Gods, dat eeuwige zaligheid ontvangt.

Zoo, in dit verband, gelijk de apostel het hier schrijft en in verband met die historie zet, slaat dit woord niet neer, verlamt het niet, brengt het niet vertwijfeling en wanhoop, maar noodigt het met liefelijke Evangelieprediking: Komt tot Mij, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven, Matth. 11 : 28.

Maar nu de Synodeformuleering.

Haar laatste zin luidt: „Dienovereenkomstig werkt Hij in zijn uitverkorenen hetgeen Hij van allen eischt, vervullende aan hen al de beloften des ver^ bonds, rekenende niet „ de kinderen des vleesches", doch „de kinderen der belofte" voor het zaad".

Daarin gaat het er dus met de aanhaling dezer Schriftwoorden om, eene nadere aanduiding te geven tusschen niet- en wèl-verkorenen, en om de niet-verkorenen te doen weten: bedriegt u niet, maakt u niet ongegrond blij met de ook tot u bij den doop gesproken heilsbelofte. Eerst als gij een kind der belofte zijt, vervult God ook aan u al Zijne beloften. Maar zijt gij een kind des vleesches, dan

yervult God aan u Zijne beloften niet.

Zoo moet een ieder gedoopte dus eerst uitzoeken, of hij maar een kind des vleesches is, óf een kind der belofte, voordat hij weten en zich verzekerd houden kan, dat God Zijne heilsbelofte, ook tot hem bij zijn doop gesproken, vervullen zal.

Aan dien doop en Gods heilsbelofte daarbij mag hij zich niet in zijne zielsbenauwdheid vastklemmen, want is hij maar niet een kind des vleesches? Is hij wel een kind der belofte? Dienaangaande moet hij eerst vaste Wetenschap, stellige zekerheid hebben. Anders heeft hij aan zijn doop en Gods heilsbelofte daarin ook tot hem gesproken, niets tot steun en troost.

En wat heeft een ouder aan den doop van zijn kind en de heilsbelofte er bij gesproken? Wanneer dit kind maar een kind des vleesches is, vervult God er toch Zijn heilsbeloften niet aan. En hoe zal die ouder te ' weten kunnen komen, dat dat kind een kind der belofte is, en niet maar een kind des vleesches ?

Zoo zinkt alle Schriftuurlijke beteekenis en kracht van den doop en Gods heilsbelofte bij den doop weg, en kan die niet^ meer naar Goddelijke instelling dienen tot steun, van hèt zwakke geloof, en eventueel tot ernstige waarschuwing.

En waardoor komt dat ? Door verkeerd Schriftgebruik.

Men heeft zijn eigen denkbeelden, en houdt die vast zonder degelijk Schriftonderzoek, en zoodoende ook wel tegen de duidelijke leer der Heilige Schrift in, maar haalt er dan eenig Schriftwoord bij te pas of onpas, zonder nauwkeurig na te gaan, of men het ook verkeerd aanwendt, tegen zijn eigenlijk verband en strekking.

En de kerk Gods wordt aldus misleid.

Kampen, 13 Maart 1946.

S. GREIJDANUS.

CIJFERS EN FEITEN.

Het Jaarboek ten dienste van de Gereformeerde Kerken (synodocratisch verband) vour 1946 is verschenen. Veel kan het ons niet leeren. Hoewel het, vergeleken met de uitgave voor 1944 („Adreslijst" genoemd), in omvang klom vaa 128 tot 216 bladlijden, kon er volgens mededeeling geen ruimte overschieten voor een jaaroverzicht. Zulk een overricht zou ongetwijfeld de belangstelling voor het Jaarboek hebben verhoogd, daar het ons de synodokratische kijk zou hebben willen bieden op hetgeen er in 1945 of in de jaren 1942 tot 1945 op het Kerkelijk erf is voorgevallen. Het laatst, zeer beknopt, overzicht toch is gepubliceerd over 1941 in bet Jaarboek voor 1942. Laat ons hopen, dat het Jaarboek der vrijgemaakte Kerken ruimschoots in deze leemte zal voorzien. '

Het volgende willen we uit het Jaarboek nog doorgeven.

Van 5 kerken wordt vermeld, dat zij als geheel uit het kerkverband traden (wij zeggen in dit geval: zich hebben vrijgemaakt en daarmee het oude kerkverband hebben bewaard) zonder dat daar ter plaatse dus een zelfstandig geïnstitueerde synodokratische groep bleef bestaan. Het zijn de Kerken van Ambt—^Vollenhove—Cadoelen, Bergschenhoek, Langerak (Z.H.), Leerdam en Mussel (Gron.) Voor de predikanten, die zich vrijmaakten, wordt een getal van 116 opgegeven, en voor de emeriti, die getrouw bleven, 6.

Het belangrijkste gegeven lijkt ons het zielental der Kerken in ons land. Dit stond per 1 October 1945 op 634.000 Rekenen we met de aanwas in Eielental, die in de laatste jaren 1, 5 % (over 1940) 1, 6 % (over 1941), 1, 7 % (over 1942) en 2 % (over 1943) bedroeg en schatten we deze voor de beide jaren 1944 en 1945 telkens op maar niet hooger dan 1, 7 % (het gemiddelde over deze jaren), dan zou het totaal zielental eind 1945 zeker 710.000 hebben moeten bedragen. Het verschil met het zoo even genoemde zielental doet het aantal vrijgemaakten per 1 October 1945 reeds op 76.000 schatten, dat is 10, 7 % van het totaal en niet 8 %, zooaJs van synodokratische zijde gesuggereerd wordt.

Passen we gelijksoortige berekeningen toe bij de aantallen der belijdende leden over deze jaren, dan j constateeren we een aanwas van gemiddeld 2, 3 % per jaar en wordt het cijfer voor de vrijgemaakten 45.300 belijdende leden per 1 October 1945 en zelfs 12, 1 % van het totaal der belijdende leden van het oude verband. Het aantal belijdende leden is bij de vrijgemaakten naar verhouding dus hooger dan bij de synodokraten (59, 6 % tegen 51, 7 %), gelijk ook door andere gegevens bekend was. 1

We geven het bovenstaande op grond van opgaven van synodokratische zijde zelf! En dan te bedenken, dat deze opgaven blijkens de ervaring vaak zeer geflatteerd worden ten gunste van de synodokraten, èn dat na 1 October 1945 de vrijmaking zich zeker nog op een vijftigtal plaatsen heeft doorgezet! — Getallen zeggen niet alles, maar toch wel iets!

A'dam N.

J. F. HULSTEIJN J.Fzn.

(N. B. De kerk van Bergschenhoek is buiten het verband gezet. Dat was nog in de periode toen men dacht, een paar menschen rustig overboord te kunnen werpen. Het is anders gebleken. Thans doet men heel anders. Maar van schuldbelijdenis geen sprake. Het wordt dus erger. Redactie).

DENK BIJ POSTSTUKKEN AAN DE OSTALE ONDERSCHEIDING.

Zooals men weet, hebben onze kerken haar naam „De Gereformeerde Kerken in Nederland" behouden. Omdat er evenwel andere zijn, die haar grondslag erlaten en het accoord van haar samenleving verbroken hebben, en toch den ouden naam blijven gebruiken, is — niet om principieele redenen, doch alleen ter voorkoming van postale moeilijkheden — een bloot postale onderscheiding eraan toegevoegd, n.l. „onderhoudende art. 31 K.O.".

Ds P. V. Dijk van Opende (Gr.) zond ons afschrift van volgenden brief, bij hem ingekomen:

(Afschrift.)

Staatsbedrijf der P.T.T. Kantoor te Groningen. etreffende uitreiking ooirespondentie voor Geref. Kerken. Den 27 Febr. 1946 Nummer 14/9.

1. In verband met gerezen twijfel omtrent de bestelling van poststukken voor de Geref. Kerken, heb ik de eer U te berichten, dat door het Hoofdbestuur der P.T.T. inlichtingen zijn gevraagd bij het Departement van Justitie, waarbij is komen vast te staan, dat de officieele benaming voor de „oude kerk" luidt Gereformeerde Kerk te

2. Voor de „nieuwe Kerk" is nog geen officieele naam vastgesteld, doch in den regel wordt daarvoor gebruikt „Gereformeerde Kerk (art. 31 K.O.)".

3. In verband hiermee zullen in het vervolg de stukken geadresseerd aan de Geref. Kerk te Opende orden uitgereikt aan den Scriba dezer Kerk, t.w. den heer A. Talstra aldaar.

4. Ter voorkoming van moeilijkheden bij de uiteiking, verzoek ik U te willen bevorderen, dat Uwe orrespondenten de voor U bestemde stukken adreseeren als in punt 2 aangegeven n.l. „Gereformeerde erk (art. 31 K.O.)".

w.g. De Directeur.

Tot zoover het afschrift. We gaan niet in op vragen, die hier te recht te stellen zouden zijn. lleen willen wij erop wijzen, dat we er goed aan doen, te rekenen met het feit dat vleesch nu eenmaal vleesch is, en dat we daarom onze postale nderscheiding maar gebimken moeten.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 maart 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 maart 1946

De Reformatie | 8 Pagina's