GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE ADVIEZEN

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

OPWEKKING TOT ZELFONDERZOEK IN DE PREDIKING, II.

Reeds bereikten mij enkele vragen voor deze rubriek. Voor ik die ga beantwoorden wil ik toch het liefst even doorgaan over het onderwerp, waarover ik was begonnen te schrijven, de opwekking tot zelfonderzoek in de prediking.

Het uitgangspunt daarbij is dit: „de Heere heeft aan de geloovigen en hun kinderen in de belofte het heil gegeven".

Dat geldt voor alle kinderen der geloovigen. Niet alléén voor de uitverkorenen onder hen.

Dat laatste is volgens de Generale Synodes van de gebonden Gereformeerde Kerken het geval. Dat wordt ook geleerd in de zoogenaamde Vervangingsformule.

De redeneering van deze Vervangingsformule is aldus:

„Volgens Gods Woord zijn de kinderen der geloovigen zoowel als de volwassenen in het Verbond Gods en in Zijn gemeente begrepen, "zoodat zij deel hebben aandebelofte.

Uit andere plaatsen van de Schrift blijkt evenwel, dat dit niet geldt voor alle kinderen, doch alleen voor de uitverkorenen onder hen.

Aangezien nu echter de Kerk niet over het verborgene kan oordeelen, moet zij beginnen met alle kinderen te beschouwen als zulken aan wie de belofte toekomt, totdat uit het ongeloof der kinderen het tegendeel - blijkt".

Ik schrijf hier nu niet in het bijzonder over deze formule.

Alleen wil ik opmerken op welke gevaarlijke paden de Synode zich heeft begeven met dit stuk als belijdenisstuk te aanvaarden.

Of is dat niet door en door gevaarlijk, te zeggen: „Volgens het Woord Gods zijn de kinderen in het Verbond begi-epen" en tegelijk uit te spreken, dat volgens datzelfde Woord toch weer niet alle kinderen daartoe behooren?

Wordt daarmee niet de vastigheid van het Woord ondermijnd en wordt daardoor bij Gods volk, als het de Schrift leest, de gedachte gewekt: „ja, dat staat daar nu wel, maar zou ik dat nu ook mogsi) aannemen, zou ik mij daarop mogen verlaten? "

Deze redeneering van de Vervangingsformule is troiiwens ook niet juist; zij kan dat niet zijn, want Gods Woord is nooit tegelijk „ja" en „neen"; maar de Schrift geeft er ook geen enkele aanleiding toe om aldus te redeneeren.

Heel Gods Woord zegt altijd weer: „de geloovigen en al hun kinderen zijn in het Verbond begrepen en hebben deel aan de belofte.

Dat heeft de Heere onmiddellijk reeds gezegd bij de Verbondssluiting met Absalom.

„Ik zal Mijn Verbond oprichten tusschen Mij en tusschen u en tusschen uw zaad na u in hunne geslachten, tot een eeuwig Verbond om u te zijn tot een God, en uw zaad na u."

Daar hebt ge den grondslag. Maakt de Heere hier nu ook maar een enkele uitzondering tusschen verkoren en niet-verkoren?

Van dat Verbond nu moet alles wat mannelijk is het teeken en zegel in zyn vleesch ontvangen in de besnijdenis.

Zou nu God wel aan al de kinderen het zegel van het Verbond geven, terwfll zij toch niet allen in het Verbond begrepen waren?

Zeker, in dat Verbond zal Izaak een bepaalde plaats innemen. Naar hem zal het volk, dat uit Abraham geboren wordt, genoemd worden. Evenzoo zal het zfln met Jakob.

Uit Izaak, uit Jakob, zal de Christus geboren worden.

Ook zal men later zeggen: „dat volk des Verbonds is uit Abraham—^Izaak—Jakob. Maar dat wil niet zeggen, dat Israël en Ezau niet in dat Verbond een plaats hadden. Zij hadden de belofte, zij hadden het zegel van de belofte, indien zij hadden geloofd, zij zouden i n Izaak, 1 n Jacob zgn gerekend geworden. Dat zy zijn omgekomen, kwam niet hier vandaan, dat zij de belofte niet hadden, maar hiervan, , dat zij in ongeloof de belofte hebben verworpen.

En lees nu eens de historie van Israël in de Oude Bedeeling.

Blijkt daaruit ooit, dat de Heere, de God des Verbonds ook maar eenig onderscheid maakt in de bondelingen ?

Ook in de dagen van de grootste goddeloosheid bij het volk spreekt de Heere hun toe als Z ij n volk, dat naar Zijn Woord niet heeft geluisterd, dat Hem heeft verworpen en verlaten en dat daarom aan het oordeel wordt prijsgegeven. Leest maar eens h.v. J e r e m i a 18.

Hoe zou de Heere zoo hebben kunnen spreken, als deze goddeloozen niet metterdaad de belofte hadden gehad en niet metterdaad onder den eisch des Verbonds waren gesteld?

Hoe zou de Heere deze boozen als verbondsbrekers hebben kunnen behandelen als zij niet metterdaad bondelingen waren ?

Als straks de dag van het Nieuwe Verbond aanbreekt en Petrus staat daar voor het volk Israels, dan zegt hij, zonder eenige beperking: „Want u komt de belofte toe en uwen kinderen.

Wie heeft het recht om daarvan te zeggen: „Ja, dat wordt daar wel gezegd, maar dat moet ge eigenlijk lezen alsof er stond: „u en uwen kinderen, voorzoovei" gij uitverkorenen 2^"t".

Wat zegt Paulus in 1 Oor. 7:14? „Maar nu zijn uw kinderen heilig".

Uw kinderen, al uw kinderen.

En lees dan eens Romeinen 9 : 4, waar van dé oneloovige, Christus-verwerpende Joden gezegd wordt, at hunner is: „de aanneming tot kinderen, en de eerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en e dienst van God en de beloftenissen".

e dienst van God en de beloftenissen". En nu is het waar, dat blijkens de volgende verzen n Romeinen 9, dwars door het Verbond de Verkiezing heengaat en dat de Heere. naar Z^in Vrijmacht, de beloften van het Verbond in verulling doet gaan in hen, die Hy daartoe verkoren heeft, terwijl de anderen ondergaan in de vervulling van de dreiging van het Verbond.

Maar evengoed als de dreiging van het Verbond waarachtig geldt voor hen, die behouden worden, geldt de belofte van het Verbond hun, die verloren gaan.

Dat is de taal van de Schrift.

Laat men nu toch eens ophouden deze waarheid krachteloos te maken door zijn theologisch geredeneer over het Verbond.

Laat men toch ophouden met eerst zelf uit te gaan maken wat toch het Verbond wel zijn moet om de woorden van de Schrift daarnaar te wringen, inplaats van te buigen onder de eenvoudige, klare spraak van het Woord.

Wie dat doet zondigt tegen het Woord Gods.

Wie dat doet pleegt roof aan het volk Gods, wien men het daardoor onmogelijk maakt kinderlijk naar het Woord te luisteren en bij het Woord te leven.

Wat heb ik aan Verbond en Doop voor mijn kind, als men zegt: „gij moet dat kind nu maar beschouwen als een kind des Verbonds", . terwijl men tegelijk zegt: „of dat nu metterdaad zoo is, óf de belofte metterdaad voor dat kind is, dat is niet zeker, dat moet nog blijken".

Als het waar zou zijn, wat ik onlangs Prof. Ridderbos Jr heb hooren zeggen, dat een mensch eerst in het Verbond is als hij gelooft, dan heeft het Verbond voor het leven. van Gods volk alle beteekenis verloren.

Dan ben ik immers niet meer verzekerd van mijn heil op grond van de belofte van het Verbond, maar dan rust mijn zekerheid op de bevinding van het werk Gods in mij.

Dan is het geloof niet het instrument, waardoor ik mij vasïklem aan de belofte en zoo het heil deel­ achtig wordt —; dan is het geloof alleen iiet middel, waardoor ik mij bewust wordt van het heil, dat ik reeds vóór het geloof bezat.

Dan verliest ook het Woord zijn beteekenis. Dan kom ik immers niet door het Woord tot het geloof.

Neen, dan kom ik tot geloof door een onmiddellijke werking van den Geest.

lijke werking van den Geest. En het Woord dient louter om tot ontwaking te brengen, wat er reeds vóór het Woord en zonder het Woord bij mij leefde.

En dat is alles lijnrecht in tegen de eenvoudige taal van de Schrift, die mij zegt:

a. alle kinderen der geloovigen in het Verbond; b. door het geloof wordt de belofte van het Verbond in mq gerealiseerd; c. dat geloof wordt gewerkt door de prediking van het Woord.

Het is niet de vraag of dat past in mijn theologisch systeem.

Zoo zegt de Bijljel het; daaraan heb ik mij te houden. Daarbij heb ik te leven.

Ook in de prediking.

Daarover een volgende maal.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 juli 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 juli 1946

De Reformatie | 8 Pagina's