GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Inheemsche muziek en de zendinq.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Inheemsche muziek en de zendinq.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onder dezen titel gaf de Nederlandsche musicoloog, mr J. Kunst, bij H. J. Paris te Amsterdam een voordracht in het licht, welke hij het vorig jaar voor de Zendingsschool te Oegstgeest heeft gehouden.

Voor ieder, die in kort bestek (ruim 40 blz. met veel muziekvoorbeelden) eenig inzicht wil verkrijgen in de boeiende wetenschap welke in de formule „muziek en magie" wordt aangeduid, is dit werkje een unieke inleiding. Het is helder geschreven, biedt tal van uit den volksmond opgeteekende Indische melodieën, en behandelt de vraag, of de Zendng niet goed zou doen, met de Indische muziekkunst in te schakelen in haar actie, in plaats van deze volkseigen cultuurschat te verdringen.

De schrijver geeft den indruk, dat hij dit vraagstuk slechts van muziek-ethnologisch standpunt benadert, en niet al te zeer is doorgedrongen in de kerkelijke of missionaire motieven, welke hier mogelijk een rol hebben gespeeld. Zijn streven is dus allereerst: eerbied te vragen bij de Zending voor de eeuwenoude inheemsche volkskunst, waarbij hij zich voorstelt, dat de Zending alleen maar gebaat zal zijn. Zijn voordracht in het genoemde milieu, en zijn publicatie thans ten aanzien van alle zendingdrijvende kerken, stelt de kerken voor de vraag: is .het werkelijk noodig, om mèt het heidensche geloof ook de heidensche cultuuruitingen te verwerpen, — of is het eigenlijk niet juister om het volk zijn eigen cultuur te laten, voorzoover het om de adiaphora, de „middelmatige zaken" ga»t?

Voor hen, die bij de Zending zich losmaken van „successen" en „systemen" en die den zegen op hun gehoorzaam uitgevoerde opdracht alleen van den HEERE — en niet van eigen handigheid — verwachten, springen de problemen naar voren. Aan den eenen kant staat' hier: indien uw oog u ergert, ruk het uit. Daartegenover staat: den Joden ben ik een Jood geworden, en den Grieken een Griek. Allen ben ik alles geworden, opdat ik eenigen gewinnen zou.

Hoort de Inheemsche cultuur, behoort de Inheemsche muziek, tot de elementaire dingen van het valseh-religieuze leven, welke het vernieuwde hart verafschuwt? Of kan ook de geloovige Inlander met behulp van zijn gamelang en in zijn eigen taal den Christus der Schriften lof toezingen?

Is het eten van afgodenoffer een gruwel, of — zijn afie gaven geoorloofd te gebruiken, mits met dankzegging genomen? Is»het Christendom werkelijk vmiverseel, of kan het alleen de einden der aarde bereiken in de vormen van een verwilderde, ten doode opgeschreven, Westersche cultuur? Hebben onze psalmtoonaarden, hebben onze beide toongeslachten meer verwantschap aan de Bijbelsche tempelmuziek dan het inlandsche sléndro en pélog?

Bij zulk een probleemstelling daagt het antwoord op de vragen. Een antwoord, waartoe ook mr Kunst — zij het langs geheel anderen weg — komt.

Zoo goed als het voor ons „barbaars" zou klinken, om onze kerkliederen op Inheemsche wijzen te moeten zingen, even dwaas en belachelijk klinkt het den Inlander in de ooren, wanneer hij zijn psalmen in etfn Iponschaal moet zingen, waarvan de omvang hem té groot, de intervallen nagenoeg alle onzuiver, en de klankkleur hem volkomen nietszeggend schijnt. Omdat het-ons niet mogelijk was, in de geheimen der inlandsche muziek door te dringen (waarin we de ziel van dit volk zouden hebben verstaan) hebben wij van de Inlanders geëischt, dat zij zich bij ónze stijluitingen zouden aansluiten. In plaats dus van den Joden een Jood te zijn en den Inlander een Inlander, hebben wij aan de Evangelie-prediking de voorwaarde verbonden, dat men zijn meest éigendommelijk karakter, zijn duizenden jaren oude cultuurbezit, zou prijsgeven voor vreemde, oneigene uitdrukkingsmiddelen.

Voor wie eenmaal inzicht krijgt in den betooverenden rijkdom van de inheemsche muziek, en haar in de eeuwen gewortelde toonreeksen, rijst de onherstelbare kortzichtigheid van ons verleden als een onbetaalbare schuld omhoog. Wij hebben, — toen wij de inlanders leerden de psalmen in dorisch of phrygisch, of mineur en majeur te zingen, — deze broeders lasten opgelegd, te zwaar om te dragen; lasten waar wij zelf met geen vinger aan geraakt hebben.

Om eenig inzicht te krijgen, hoe ver de muziek in Indië van de onze af staat, vinden we bij den schrijver de volgende gegevens.

In tegenstelling tot de muziek in Westersche landen, die hoofdzakelijk op aesthetische gronden, dus als cultuuroverschot, wordt beoefend, is bij den Inlander de muziek levensbehoefte, dagelijksche uiting van zijn innerlijk leven. Zoolang hij onder het animisme gebukt gaat, bezit de muziek voor hem magische krachten, die goede of booze invloeden van buiten-oproepen. Daarom is de zuivere stemming van zijn instrumenten van het hoogste belang. Op vele plaatsen wordt eens per jaar onder groot ritueel de normaaltoon van een zorgvuldig bewaard standaardinstrument overgedragen op de nieuw vervaardigde instrumenten. Dat kan zijn een gong, een pansfluit, klokken, of trommen. En zoozeer is men aan dien standaardtoon gehecht, dat practisoh al het gebied ten Westen van Middeji-Amerika en ten Oosten van Centraal-Afrika zich houdt aan dezelfde toonhoogte, de Chineesche hoeang tchong, de grondtoon die dicht bij onze fis' ligt, en verkregen wordt met een gesloten bamboebuis van 230 m.M. lengte. Om aan te toonen, hoe sterk de onderlinge verwantschap der muzieken in dit uitgestrekte gebied wel is, somt de schrijver de trillingsgetallen op, die hij resp. op Bali, in de Belgische Congo en bij de oud-Chineesche theorieën heeft gevonden; men krijgt dan voor de stamtonen Irillingsgetallen als 204 — 205 — 207, of als 224i/o — 227 — 226 enz., verschillen dus, die op een matig gestemde piano geheel wegvallen. Als men hier naast zet onze Europeesche normaaltoon (a'), die reeds in den loop der laatste eeuw zooveel trillingen omhoogliep, dat wij onze klassieke muziek ongeveer een toon te hoog uitvoeren, dan komt de nauwkeurigheid van den Inlander sterk uit. De stamtonen, die in onze getempereerde stemming géén zuivere natuurtonen meer zijn, hebben in sléndro-en. pélogreeksen hun vaste verhoudingen en hun eigen klankvolle benamingen (nem, barang, gulu, dada, lima, enz.) waartegen de historische afkomst van ons do-re-mi wel zeer kaal afsteekt. Waar wij slechts één toonstelsel kennen, heeft de Inlander er twee; sléndro en pélog, resp. bestaande uit 5 of uit 7'stamtonen; het sléndro heeft 3 toongeslachten, het pélog vier, welke over de 200 toonschalen kunnen opleveren. Daar staan onze beide toongeslachten, majeur en mineur, met elk hun 12 precies aan elkander gelijke toonschalen wel wat armoedig tegenover. Als men daarbij bedenkt, hoe b.v. op Java —• waar zang en poëzie een onverbrekelijke eenheid vormen — vaste structuurformules bestaan, waardoor elke uitvoering een herschepping van het oorspronkelijke — doch geen copy daarvan — beteekent, en vastlegging der melodie zelfs in strijd met de Javaansche muziekopvattingen komt, daji gevoelt men langzamerhand welk een geheel eigensoortig muziekleven de Inlander heeft.

En dit muziekleven laat hem allerminst onberoerd. Zooals bij alle primitieve volken roept de juist-uitgevoerde muziek voor hem , , goede, beschermende invloeden" opj is daarentegen de mensch met verkeerde stemming, of zonder gepaste muziek kwetsbaar en onbeschermd tegen demonen, die door bepaalde muziek zelfs kunnen worden opgeroepen. De schrijver herinnert aan de afkomst van sommige moderne Europeesche woorden, die soortgelijke denkbeelden in eigen grijze oudheid bewijzen. Charmant = betooverend, komt van carmen : ^ tooverformule; het Engelsche charmes beteekent zelfs amuletten. Van het Latijnsche cantus ^ zang komt het Fransche enchanté = verrukt, lett. bezongen.

Zooals de Voor-Indische tooverformules (raga's) nauwkeurig verband houden met jaargetijde, elementen, planeten, leeftijden enz., zoo zingt men op Java en Bali „Alis alis idjo", als een bezweringsformule tegen tijgers, terwijl men de melodie van , , Bedaja ketawang" zoo magisch geladen acht, dat men ze nimmer zal neuriën, ze slechts op Donderdagavond zal instudeeren, na wierook te hebben gebrand, en ze nimmer zonder fouten durft op te schrijven.

Al deze gegevens, hoewel verre van volledig, geven toch reeds eenigszins een indruk, welke problemen hier aan de orde zijn. Want inderdaad is het niet ongerijmd, om te vermoeden dat de Inlander, die bij den animistischen gedachtengang is groot-gebracht, het nog wel eens zeer te kwaad kan krijgen, wanneer hij zijn inheemsche muziek in den eeredienst hoort gebruiken. De schrijver geeft ook zelf een voorbeeld van Inlandsche Christenen, die de kerkklokken (het was een groot formaat trambellen) stellig niet door hun inheemsche gongs wilden laten vervangen. Maar ook in ons eigen land komt zoo iets voor; in de kazernes moeten sommige Christen-militairen iets overwinnen, eer ze met hun broeders kunnen psalmzingen bij een accordeon; terwijl anderen hun afschuw moeten onderdrukken, eer ze psalmen bij de piano kunnen zingen. En met alle respect voor alle persoonlijke gevoelens en gevoeligheden: er staat nimmer geschreven: „indien iemands anders oog u ergert, ruk het uit". Hetzelfde geldt voor de afgodenoffers; indien iemand zijn broeder zou ergeren, moet hij het afgodenoffer niet eten, maar er staat niet: , , indien iemand u zou ergeren met te eten, moogt ge het hem verbieden".

De schrijver vermeldt met blijdschap, dat op enkele plaatsen de (R.K.) zending reeds de inheemsche muziek bij haar actie heeft ingeschakeld, bijzonder op Flores. Én daarnaast heeft hij een woord van lof voor de Gereformeerde zending opSoemb a, speciaal voor wat het werk van ds S. J. P. G o o s-s e n s betreft. Hij drukt enkele psalmen en liederen af, gezongen onder meer door de onder ons zoo bekende goeroe indjil (thans ds) K. Tanahomba. De melodieën, die hij persoonlijk opteekende, noemt de schrijver oud en onverdacht inheemsch.

Ds (joossens heeft ons daarvan persoonlijk destijds reeds iets verteld. Het is voor onze lezers te interessant om het achter te houden, in dit verband. Voor Soemba en Savoe vertaalde hij een reeks psalmen uit het Hebreeuwsch, zoodanig dat het Hebreeuwscbe rijm (het parallelisme) bewaard bleef. Aan de volkszangers vroeg hij, om deze (feitelijk onberijmde) psalmen te toonzetten op inheemsche wijzen. De opperzangmeester (bedoean besar) gebruikte daar inheemsche toonschablonen voor, op welke de geheele gemeente kan meezingen. Voor de verschillende stemmingen, die bij een klaagzang, een leerdicht of een lofpsalm behooren, worden verschillende structuurformules gebruikt; het resultaat is een gemeenschapszang, die wel zeer dicht bij de oorspronkelijke Joodsche zang moet staan. Terwijl ónze zangwijzen deze menschen niet zouden, liggen, zingen ze nu de psalmen zoo, dat hun gevoelens geen geweld wordt aangedaan, integendeel, dat zij hun hart er in kunnen uitspreken, zonder belemmering.

De Goossens liet dus de geheele gemeente zingen. Sommige psalmen, als 15 en 24, afwisselend door voorzanger en gemeente; anderen soms ook door beurtzang, zoo, als ook in Salomo's tijd werd gezongen. Op deze wijze bouwde hij ook zijn kerk: zóó, dat deze geheel in den stijl van het landschap paste. Zoo werd ook het avondmaal in zijn gemeenten overeenkomstig den landaard gebruikt; allen op den grond zittend op een groote mat. Zoodoende zijn eeredienst en liturgie voor de kerkgangers zoo natuurlijk mogelijk en dragen niet het stempel van exotischen import, die overigens al te zwaar op het Christendom drukt. Men ziet zoo de Soembaneezen, die een zingend volk zijn, van verre langs de bergpaden naar hun godsdienstoefening trekken, op jodelende wijze hun psalmen zingend, en op deze wijze een spontane hamaaloth vormend. Z5oo moeten de Joden in Salomo's dagen naar den tempel zijn opgegaan.

Bij alle ellende, die over de Zending op Soemba nu reeds gepubliceerd is, zal het den lezers goed doen, zulk een onverdacht oordeel over opvattingen van ds Goossens te vernemen. Het werk van ds Goossena blijkt hier uniek te zijn. Hij heeft gebruik gemaakt van krachten, die voor de Zending van onschatbare beteekenis kunnen zijn, en hij heeft hier nagelaten, zijn leerlingen lastig te vallen met onredelijke eischen; eischen inzake de aanvaarding van een wildvreemde cultuur, die met Christendom weinig of niets te maken heeft. Zoo is het' door schrijver op tafel gelegde probleem inzake de verhouding van de inheemsche muziek en de zending reeds lang door onzen eigen zendeling verwerkt en gelukkig opgelost.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 december 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

De Inheemsche muziek en de zendinq.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 december 1947

De Reformatie | 8 Pagina's