GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Bezwaarden over en onder de synodocratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bezwaarden over en onder de synodocratie.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De „weg tterüg"" vart ds H. J. Spier'.

Onder degenen, die tijdens de zware worsteling uit de jaren 1942—'44 vóóraan stonden in den kring der bezwaarden behoort, zooals we reeds vernamen, behalve dr Schippers, ook ds H. J. Spier.

Levendig nam hij o.a. deel aan de werkzaamheden van den amersfoortschen kring en bad en werkte mee in den strijd tegen de zonde van dogmatische benepenheid, kerkelijke hiërarchie en sectarisme, welke, indien ze nog verder zouden voortvreten, de kerk moesten verscheuren."

Op het laatste moment, op het hoogtepunt, van den strijd is evenwel óók ds Spier overstag gega.an.

Zooals vanzelf spreekt, draagt ds Spier voor die daad geheel alleen zijn eigen, niet geringe, verantwoordelijkheid. Ongetwijfeld heeft hij een bepaald „recht" om van standpunt te veranderen. Gelijk hij ook permanent onder de „roeping", den „plicht" staat, dat niet te doen. Hij wordt, als allen, opgeroepen in de reformatorische worsteling, waaromtrent hij zoovele goede woorden gesproken en geschreven heeft, trouw te blijven tot aan het einde.

Wanneer we nu een en ander omtrent de positieverwisseling van ds Spier gaan zeggen, doen we dat dan ook alleen — net als steeds — om daardoor de plaats en den arbeid van hen, die voorheen bezwaardwaren — en misschien nóg wel zijn — zoo nauwkeurig mogelijk te bezien. En tegelijk willen we daardoor de ontwikkeling van en de situatie in de gereformeerde kerken weer nauwkeuriger onder de loupe nemen.

Zooals onze lezers zich ongetwijfeld nog wel zullen herinneren, schonk ds Spier ons vóór 1942 een zeer belangrijke bijdrage in het, toen nog alleen maar dogmatische-kerkrechtelijke, conflict in de Gereformeerde Kerken.

Op een fijne, glasheldere wijze analyseerde hij, naar aanleiding van Berkouwer's boek over het roomschkatholicisme, de verwarde knoop in het gangbare dogmatische denken omtrent Gods belofte en derhalve ook omtrent Gods verbond en doop.

De groote massa der gereformeerden was, zoo toonde hij aan, verward in de strikken van een valsch belofte-begrip. Men had namelijk de belofte ge-abs-traheerd, dat wil zeggen: in en met zijn denken losgescheurd, uit de volheid van het woord Gods, zooals Hïj dat eiken dag naar ons laat uitgaan en waarmee Hij ons van uur tot uur aangrijpt.

In het ééne en ondeelbare woord Gods zijn immers Gods belovend woord en Gods eischend woord, zijn belofte en roeping, volledig, volstrekt en onlosmakelijk met elkaar vervlochten.

God laat nooit tot de menschen een belofte uitgaan, of zijn roeping komt er in mee en klinkt er in door. En de Heere roept nooit een menschenkind, of de muziek van zijn b e l o f t e ruischt door dat roepende, eischende woord heen! Daarom kan ook niemand werkelijk en zuiver Gods heerlijk beloftewoord h o o r e n of hij verneemt tegelijk de roepstem van den heiligen God! En evenmin hoort iemand werkelijk Gods lokkende roeping zonder dat de klank van 's Heeren belofte tegelijk in zijn ziel doordringt.

Wanneer God ons b.v. in zijn wet dag in dag uit toezingt dat heerlijke: k ben de HEERE u w God, dan komt dit rijke beloftewoord tegelijk als een goddeljjke roepstem tot ons, ons dringend dat woord nu ook geloovig te aanvaarden; om daarin met ons gansche hart geloovig vertrouwend te rusten! En als de apostel zijn scherpe bevel laat klinken: i t i s Zijn gebod, dat wij gelooven in den naam zijns Zoons Jezus Christus (1 Joh. 3 : 23), dan is het geven van, het aangrijpen met dit bevel tegelijk de belofte, dat God dit geloof kan en wil en zal geven!

Zie, voor deze eigenaardigheid, deze structuur van Gods belofte had ds Spier een helder oog ontvangen. „Goed gezien — zoo schreef .hij eenmaal —, houdt de belofte den eisch van geloof (en dus ook van bekeering), reeds in zich verborgen, — en wie tracht deze beide, belofte en eisch, van elkaar los te maken, breekt de volle werkelijkheid van het Verbond Gtods waarin wij leven".

Is dat niet prachtig en duidelijk gezegd? En zie, nu is — of liever: was — naar ds Spier's scherpe analyse, dit de fout van de massa der Gereformeerden, dat ze deze belofte èn deze roeping uit elkaar scheurden, van elkaar abs-tra-heerden!

Natuurlijk konden ze zoo iets alleen in h u n g e-dachten, in hun fantasie, doen! Gods woord zelf is voor ieder mensch onaantastbaar, daar kan niemand mee prutsen of knoeien. I n d e n mond van den Heiligen Geest, Die de belo£te-en-roeping onophoudelijk tot ons spreekt, is het woord Gods een onde(elbare e e n h e i d. En als een mensch voor dat woord niet beeft, wordt hij er door neergeslagen!

Maar in hun fantasie, in hun dwalenden geest, kunnen menschen met het woord des HEEREN heel veel! En zoo scheurden vele gereformeerden die roepende-belofte, of anders gezegd: die belovende-roeping uit elkaar! Ze maakten Gods belofte ab-soluut. Dat wil letterlijk zeggen: ze maakten die los van het volle spreken des Heeren. Ze pelden die als het ware uit het ééne en ondeelbare woord Gods uit. Toen hielden deze menschen niets anders dan twee losse brokstukken van Gods woord over! Ze hadden Gods ééne en ondeelbare waarheid, voor zoover het hen betrof, tot twee halve waarheden, of wat hetzelfde is, tot twee hééle leugens gemaakt! Een „belofte" die niet meer de echte was. En een .„roeping" die ook niet meer dewerkelijke was.

En het resultaat nu van deze abs-tractie, van dit losscheuren en op zich zelf stellen van een woord Grods uit den samenhang waarin God het alleen spreekt, was een z.g. belofte, waardoor de eeuwige zaligheid zonder meer werd gegarandeerd; een belofte-voor-deuitverkorenen-alléén. Wie deze belofte kreeg, wien deze belofte gold, werd zalig. Maar ook: wie niet zalig werd, had kort en goed deze belofte n o o i t echtontvangen.

De gevolgen van dit ongeloovige en ongehoorzame gedoe bleven niet uit. De verminking van het woord Gods heeft altijd ontzaglijke en ontzettende consequenties. Men kwam volop in de narigheid!

Ds Spier heeft dat indertijd zeer duidelijk geteekend.

Met groote scherpte en klaarheid schetste hij de moeilijkheden, waarin de menschen, die bij deze selfmade belofte leefden, geraakten. Langs een „rechten" weg liepen zé, welken kant ze ook uitgingen, in den val.

We zullen dat, aan de, eertijds zoo vaste en sterke, hand van ds Spier, nog eens nagaan.

Hier volgt dan ds Spier's schilderij van het redeneergangetje, waarlangs deze lieden zoo hals over kop in den strik loopen.

Het beginpimt van één tocht is: Stelling één: De doop verzegelt belofte. Gods

Dat is, ieder zal het graag toegeven, een prachtig uitgangspunt, zelfs het éénig goede bij de geloofsoverwegingen omtrent den doop.

Vandaar wandelen de menschen dan het eerste traject en komen vervolgens bij:

Stelling twee: God beveelt dat kind van geloovige ouders te doop e n.

Ook deze zin vertolkt een door en door schriftuurlijke waarheid. Geen bijbelsch christen zal er anders over denken.

Daarna gaan deze menschen weer verder op marsch en arriveeren dan bij:

Stelling drie: Dan wordt dus aan. dat kind de belofte verzegeld. De doop is immers de v e r z e g e 1 i n g van Gods belofte.

Tegen deze uitspraak is ook niets in te brengen! Ze volgt met ijzeren logica op de voorgaande.

En zoo komen ze dan bij het eindpunt van de route: Stelling vier: Dan wordt datkind zalig!

En zie: daai-liggen deze „reizigers". Ze zitten grondig in den val!

Want dat voelen ze goed: deze l a a t s t e s t e l l i n g d e u g t niet. Lang piet alle gedoopte kinderen worden zalig. Ja, - dat weten we maar al te goed!

Maar wat dan?

De afgelegde weg was zoo effen en recht. De redeneering liep zoo vlot en glad. Nergens een haakje. En nu — toch mis?

Wat hebben veel menschen zich met deze en dergelijke vragen afgebeuld.

En daarom begon men dikwijls, van een precies tegenovergesteld uitgangspimt, een nieuwen tocht.

Men begon nu van achter af aan, aldus:

Stelling één: Dit kind is gedoopt, maar heit is niet zeker dat het zalig wordt.

Wie zal deze constateering betwijfelen? Verder terugwandelend kwam men dan bij de volgende halte:

Stelling twee: Dan is het ookniet zeker of aan dit kind Gods belofte verzegeld werd bij den doop.

Want als die belofte inderdaad aan dat kind verzegeld werd, was het ook zeker, dat het zalig zou worden.

En van deze pleisterplaats arriveerde men noodzakelijkerwijze tot de volgende, dat is tot:

Stelling drie: Dan is het ook niet zeker, dat dit kind „werkelij k", „waarachtig" gedoopt is.

Want als het echt gedoopt was, was immers ook de belofte aan dat kind verzegeld en werd het zalig! En zoo bereikte men dit eindpunt, het kon niet anders:

Stelling vier: Dan verzegelt de doop ook niet, of althans niet aït ij d, Gods belofte.

En — daar lag men weer.

Verward in de struiken van eigen redeneering. , Want als de doop niet altijd en gelijkelijk Gods ééne belofte verzegelt is er — men kan het niet meer met grond ontkennen — t w e e ë r l e i doop.

Zie, dit zijn een paar doolwegen, waarop menschen, welke Gods echte belofte door abs-tractie, door verab-soluteering hebben verknoeid, hardnekkig ronddwalen.

En de grondfout van al deze menschen in dit opzicht is — ds Spier zag het eenmaal zoo scherp — dat ze bezeten zijn door deze stelling: „Gods belofte komt altijd uit", „Gods belofte is absoluut".

Ongelooflijk is er toen geredeneerd, geconstrueerd, getheoretiseerd, om deze twee redeneeringen met elkaar in overeenstemming te brengen en te verzoenen.

Uit deze pogingen werden geboren puur menschelijke constructies — volkomen vreemd aan de Schrift — als die van: inwendige en uitwendige zijde van het verbond, absolute en voorwaardelijke belofte, doop in vollen en niet vollen zin, houden voor wedergeboren enz. enz.

Het was alles het pogen om weer heel te maken wat men eerst zelf had stukgemaakt. En den eenig goeden weg om uit de verwarring, waarin men zichzelf had gebracht, te geraken, n.l. de terugkeer naar de schriftuurlijke opvatting van de belofte, wilde men maar niet zien en opgaan.

Ds Spier zei het eenmaal zoo krachtig en duidelijk, we moeten met alle kracht in de prediking en in heel het leven teruggaan „tot de volle werkelijkh e i d van Gods verbond, waarin belofte en eisch onlosmakelijk verbonden zijn"; we moeten ons „afkeeren van alle abstracties". We moeten „onzen wagen' niet op roomsch spoor rijden", anders komen daar „de onaangenaamste conflicten uit voort en verwikkelingen inzake Gods verbond. De rijke realiteit van Gods gemeenschap mag nooit verwisseld worden voor valsche beschouwingen".

Zijn meening-zoo nauwkeurig mogelijk willende formuleeren, stelde ds Spier eenmaal de klemmende vraag:

„Als Gods belofte niet absoluut is, niet onafhankelijk van andere omstandigheden is, is deze dan conditioneel, voorwaardelijk ? "

Op deze vraag gaf hij toen dit antwoord: „In zooverre is Gods belofte conditioneel, dat zij steeds is een belofte van Gods Verbond.

Alleen staande, levende, in de volle werkelijkheid van Gods belofte hebben wij recht onszelf en anderen met Zijn beloften te troosten.

Doch wij hebben niet het recht Gods beloften uit Zijn Verbond uit te pellen.

Wie zich van Gods Verbond verwijdert, verwerpt daarmede alle beloften Gods, omdat hij den HEERE' verlaat.

In het raam, of liever: in de volle werkelijkheid, waarin de HEERE ons Zijn beloften schenkt, zullen wij ze laten staan!"

Van deze klare, schriftuurlijke, o.a. door prof. Vollenhoven zoo krachtig geleerde beschouwingen heeft ds Spier zich sinds 1944 zéér ver verwijderd — juist dat aanklevende, wat hij in 1941 zoo krachtig ver­ wierp.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 maart 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

Bezwaarden over en onder de synodocratie.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 maart 1948

De Reformatie | 8 Pagina's