GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

een wankele apologie IV.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

een wankele apologie IV.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De verborgen ondergrond.

Een tweevoudig aspect dus. Dè kinderdoop balanceert tusschen verkiezing en verbond en wordt noch met het één, noch met het ander in duidelijk verband gezet.

Het is intusschen uitermate moeilijk de ware bedoeling van den schrijver te grijpen. Toch meenen we die wel op het spoor te zijn. Telkens schemert bij den schrijver door, dat hij den doop niet van de verkiezing en de wedergeboorte wil losmaken.

In dit verband trekt ook. telkens de aandacht de uitdrukking op: het mysterie van het verbond. Hij zegt, dat „Calvijn de betrokkenheid (van den doop) op het levend geloof voortdurend m het oog heeft gevat en zoo het mysterie van Gods Verbond, dat in de "correlatie tusschen het geloof èn het „heil in Christus" het diepst openbaar wordt, geëerbiedigd". ^^)

Hij schrijft-voorts: „Voor Calvijn echter is de doop „bad der wedergeboorte" reeds in de Institutie van 1536 en blijft dat tot het einde toe. Maar tegelijk ziet Calvijn de unieke beteekenis van het majestueuze werk Gods in de ontwikkeling en rijping van het leven tot bewust geloovige aanvaarding van het heil en staat daar in eerbiedige schroom tegenover de vrijheid Gods, die den achtergrond vormt van het diepe geheim der correlatie". 20) Hij spreekt ergens anders over de diepte van het sacrament als „bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes". 21)

Tamelijk scherp komt 's schrijvers meening uit, als hij het heeft over den uitleg van Calvijn van Galaten 3, waar Paulus zegt: Indien gij van Christus zijt, zoo zijt gij dan Abrahams zaad en naar de beloftenis erfgenamen.

Naar aanleiding van diens commentaar op dezen text, komt de auteiu" tot de conclusie: „Hij (Calvijn) heeft verstaan, dat hij hier in aanraking .kwam met het mysterie van het Verbond en heeft gestreden om eenerzijds het historisch verbondswoord in de geslachten niet te laten vervagen en devalueeren en sndererzijds de diepte-dimensie van het Verbond te handhaven". 22)

Van de Anabaptisten zegt hij in dit verband, dat zij het mysterie hebben aangetast. „Ze hebben den veelkleurigen rijkdom der Schrift niet verstaan en één der elementen geschrapt: het historisch aspect: van geslacht tot geslacht. De dualiteit maakt plaats voor dualisme". 23)

Uit hetgeen we tot nu toe naar voren gebracht hebben, laat zich de meening van den schrijver zeer wel construeeren en komt de verborgen ondergrond van zijn betoog aan het licht.

Voor den schrijver staat vast, dat de correlatie (de onverbreekbare samenhang van geloof en doop) constitutief is voor het sacrament. Daar is een onverbreekbare samenhang tusschen geloof en doop. Dat noemt de schrijver het „wezen" van het sacrament. In die correlatie komt het mysterie van (Sods verbond aan het licht. Dat kan dus niet anders zijn, dan de wedergeboorte en de verkiezing.

Daarnaast staat het bevel Gods om de kinderen te doopen. Onophoudelijk stelt de schrijver, dat wij ons in het geding met Barth moeten vastklemmen aan de „instelling Gods" van den kinderdoop.

Gegeven nu deze twee stellingen:1) de correlatie (dus „aanwezig geloof") behoort tot het wezen van het sacrament ^'') en 2) (3od beveelt de kinderen te doopen —, stuit de auteur op de onontkoombare moeilijkheid of dan de door God bevolen kinderdoop altijd een waarachtige doop is.

De oplossing van Kramer en 't Praeadvies wijst hij af n.l. dat nu bij de kinderen, om 't wezen van het sacrament te redden, onbewust geloof, geloof in kiem moet worden verondersteld. Hij weet al te goed, dat deze stelling theologisch voor het forum, waarvoor hij het goed recht van den kinderdoop bepleit, onhoudbaar is.

Dan blijft er slechts één andere weg over: de vlucht in het voorbehoud van de z.g. „vrijmacht Gods", en dezen weg is de schrijver gegaan.

Hij kan dan beide handhaven. De kinderdoop blijft gefundeerd in de instelling en in het bevel Gods. Tegelijk handhaaft hij de essentiëele beteekenis van de correlatie in 't sacrament. Maar de kortsluiting, welke zich openbaart, wanneer na de toediening van het sacrament „het wezen" nog niet aanwezig is, wordt verborgen in het stellen van de vrijmacht Gods, krachtens welke de HEERE vrij zou zijn om het „wezen" van het sacrament te schenken op elk oogenblik, dat Hem behaagt op den levensweg van het gedoopte kind.

Hier treedt aan het licht, hoe de schrijver zich in zijn dogmatisch verweer tegelijk tot de apologeet van de z.g. vervangingsformule heeft gemaakt.

Wat hier wordt betoogd, is niets anders dan wat de vervangingsformule zegt.

Daar staat immers, dat de kinderen zijn te beschouwen en te behandelen als zulken, die deelen in de we-(Jerbarende genade des Geestes. Waarbij een noot zegt, dat de Synode met deze formuleering ruimte laat voor het houden voor wedergeboren èn voor het sullen wedergeboren worden.

Welnu, ook wanneer men dit laatste, het toekomstige van de wedergeboorte bij de kinderen aanneemt, , houdt men toch vast aan de correlatie in het wezen van het sacrament. En dat doet dr Berkouwer hier ook.

Het scherpe kuyperianisme van het Praeadvies is afgeslepen tot 't minder aanstootelijke van de vervangingsformule, zonder dat nochtans het wezenlijke uit Kuyper's b e t o o g wordt teruggenomen.

Maar al vlucht de schrijver dus in de „vrijmacht. Gods", het staat te bezien of hij daarmee wezenlijk de moeilijkheden, waarin hij ziph heeft verstrikt, kan oplossen. Want nu komt onafwijsbaar de vraag op: indien de correlatie behoort tot het wezen van het sacrament (nogmaals: de correlatie is, dat in het sacrament geloof en doop onafscheidelijk zijn verbonden), wat beteekent dan de doop, welke aan die kinderen is toegediend, aan welke God de subjectieve pool van de correlatie, het geloof, nooit schenkt.

Nu één van tweeën: de correlatie behoort tot het wezen van het sacrament, of niet. Zoo ja, dan wordt dus bij een dergelijken kinderdoop, dat „wezen" geschonden en is het een niet-wezenlijk sacrament.

De schrijver kan dat eamoufleeren met allerlei mooie gezegden, hij kan zeggen oog te hebben voor den tijdstector en wat dies meer zij, maar aan de klem van deze redeneering zal hij zich toch moeilijk kunnen onttrekken. Hij rukt in feite uit elkaar, wat God heeft samengevoegd, n.l. de instelling, de handeling van den kinderdoop en dè daarmee gegeven „waarheid" van het sacrament. Teeken en beteekende zaak, , kunnen noch mogen in het sacrament gescheiden wórden, en dat doet de schrijver.

Dit is juist het fijne puntje in de gereformeerde sacramentsleer, dat de HEERE in het sacrament teeken en beteekende zaak samenvoegt. Hij schenkt ze beide in de verzegeling van de belofte des verbonds, maar de ongeloovige gebruiker van het sacrament rukt ze uiteen, die neemt wel het t e e k e n, maar niet de b e t e e k e n d e zaak. 25)

In de Nederlandsche Geloofsbelijdenis wordt dit in art. 35 inzake het Avondmaal zoo wonder mooi en tegelijk zoo ongeloofelijk scherpzinnig gezegd:

Voorts, hoewel de Sarrramenten met de beteekende zaken te zamen g e v o e g d zijn, zoo worden zq nochtans met deze twee zaken door aJlen niet ontvangen. De goddelooze ontvangt wel het Sacrament tot zijne verdoemenis, maar hij ontvangt niet de waarheid des Sacraments; gelijk als Judas en Simon de toovenaar beiden wel het Sacrament ontvingen, maar niet Christus, die door datzelve beteekend wordt, welke den geloovigen alleen meegedeeld wordt.

Het fijne puntje in dit citaat ligt in de dubbele beteekenis van het o n t v a n g e n . De goddelooze ontvangt wel het Sacrament tot zijn verdoemenis, zegt de belijdenis. Hem wordt in dat sacrament de betee-

kende zaak aangeboden, geschonken.

Het is juist tot zijn verdoemenis, dat hij •dat volle sacrament mét de beteekende zaak, heeft ontvangen, maar tegelijk kan de belijdenis zeggen, dat hij niet de waarheid van het sacrament •ontvangt. D& n ziet het op het subjectief toeeigenen. In ongeloof scheurt hij beide, het teeken en de beteekende zaak uiteen.

Dat hier sprake is van een tweeërlei ontvangen, blijkt ten overvloede uit den Franschen text van de belijdenis.'"')

Dit is de vraag: is het „wezen" van het sacrament bij den kinderdoop reeds aanwezig of komt dat pas later? Komt dat pas tot stand, als Giod in zijn vrijmacht de subjectieve pool van de correlatie, het geloof schenkt? Als men volhoudt, dat tot het „wezen" van het sacrament de correlatie behoort, is er geen andere uitweg.

Ook het terugvallen op de instelling Gods baat niet. Zeker, de HEERE heeft de besnijdenis ingesteld en "we kunnen op goede gronden daaruit besluiten tot den kinderdoop. We kunnen voorts voor deze analogie steun zoeken in Coloss. 2. Maar tenslotte ligt de kracht van onze verdediging in de z i n v o 1 h e i d van den kinderdoop zélf.

Daarop attendeert b.v. de Catechismus in Zondag 27. De Catechismus zoekt niet allereerst zijn kracht in de instelling Gods! De kinderdoop rust maar niet op enkele losse Schriftgegevens. Maar hij rust op héél het spreken van de Schrift aangaande het verbond en aangaande het sacrament. We kunnen op "wettige wijze tot den kinderdoop concludeeren vanuit alles wat beleden is in de vorige Zondagen, aangaande het sacrament, en den doop in het bizonder.

Maar ook hier ligt één van de zwakke punten van het betoog van den auteur. Juist inzake de zoo uiterst gewichtige kwestie van verband en verbond s-1) e 1 o f t e blijft hij in het vage hangen.


16) a.w., pag. 64.

20) a.w., pag. 65.

21) a.w., pag. 74.

22) a.w., pag. 89.

23) t.a.p.

24) „Het valt inderdaad niet te loochenen, dat de correlatie van essentiëele beteekenis is voor de sacramentsleer en voor de gansche leer des heils". (Pag. 70.) Berkouwer zet in dit verband een heel betoog op, dat het geloof In de correlatie sacrament-geloof, niets verdienstelijks bevat. Maar wie lieeft dat ooit beweerd? Heel dit polemiseeren tegen z.g. remonstrantsche tendenzen in dit verband, is een slag in de lucht.

25) Men lieeft in liet debat in dit verband nogal eens aangevoerd art. XXXV N. G. B. Maar men leze, hoe Van Teijlingen met dit argument afrekent.

„Nog onlangs hoorde ik een spreker, die de Synodebesluiten kwam toelichten, verklaren, met een beroep op art. XXXV N.G.B.: „De goddelooze ontvangt wel het Sacrament tot zijn verdoemenis, maar hij ontvangt niet de waarheid des Sacraments", dat in dit geval, waar de waarheid des Sacraments d.i. Jezus Christus en al zijn gaven ontbreekt, van geen Sacrament in eigenlijken zin meer gesproken kan worden. Nu hoeren we C a 1 v ij n in zijn Catechismus. , , Maar, zoo wordt gevraagd, welk vertrouwen tot bevestiging des gewetens en welke vaste zekerheid kan uit de Sacramenten verkregen worden, die toch door goeden en kwaden dooreen gebruikt worden? "

Autw.: „Hoewel den goddeloozeu de gaven Gods in de Sacramenten worden aangeboden, maken zij ze wat hen betreft, om zoo te zeggen, te niet; maar toch bewerken zij niet, dat de eigenkraehtennatuurder Sacramenten niet zou blijven" (quin sua vis et natura Sacramentis maneat) "

Van Teijlingen geeft dan nog enkele bewijzen uit C a 1-vljn en uit de Wlttenberger Concoirdie. Hij citeert T. Bos: „Ons geloof maakt den Doop niet tot een Doop, en evenmin omgekeerd", en concludeert: „Ménschen, die zoo spraken en spreken durfden, zouden toch wel ongeloovig gekeken hebben, als ze hoorden beweren, dat de doop aan ongeloovigen beduid (drukfout voor „bediend"? ) geen Sacrament in den eigenlijken vpUen zin Is". 'E. G. van Teijlingen, Aard en Achtergrond van het geschil in de Gereformeerde Kerken, pag. 21|22.

26) In den Franschen text staat het zoo: „Le meschant p r e n d bien Ie Sacrement a sa condamnation; jnais il ne re colt pas la Vérité du Sacrement: comme Judas et Slmon le Magiclen recevoyent bien tous deux le Sacrement; mais non pas Christ qui est signifié par iceluy: ce qui est seulement communiqué aux fideles."

Men zegge nu niet, dat dus alleen de , , meschant" het Sacrament „prend", maar de geloovige de waarheid van liet sacr. „recoit". Want in denzelfden zin wordt ook van Judas en Simon Magus gezegd, ' dat ze het Sacrament „recevoyent". Toch is de fijne nuanceering tusschen „prend" en „recoit" opmerkenswaardig.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 mei 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

een wankele apologie IV.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 mei 1948

De Reformatie | 8 Pagina's