GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Eenige opmerkingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eenige opmerkingen

naar aanleiding van Dr J . Verkuyl’s dissertatie VI (Slot)

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

naar aanleiding van Dr J. Verkuyl’s dissertatie VI (Slot)

De riatuurrechtsleeraars uit vroegere perioden waren nu eenmaal slechte ethnologen en dat kon ook moeilijk anders, daar de ethnologic nog een jonge wetenschap is, doch de twintigste-eeuwsche verspreiders van een leer, welke uitgaat van een „theologia naturalis", „Ucht der natuur", „aangeboren zedelijk normbewustzijn" enz. moesten toch wat meer profijt trekken van de ethnologie.

Ziehier, wat de r.k. missionaris en ethnoloog (met 30-jarige ervaring onder natuurvolken) H. Geurtjens schrijft:

„Toen op Ned. N. Guinea de regeering een einde maakte aan de koppensnellerij en de plichtmatige orgiën van ontucht, hsialde zij de twee pijlers omver, waarop de samenleving der Marindineezen rustte. Het was dus een geweldig ingrijpen in de levensvoorwaarden van dit volk”.

Sir Hubert Murray, Lieutenant Governor van Papua (Eng. N. Guinea) schreef" dan" ook: „Volgens onze Britsche opvattingen had deze maatschappelijke omwenteling het einde der Marindineezen moeten zijn; vrij konden niet anders verwachten, dan dat zij alle levenslust zouden verliezen en eenvoudigweg verdwijnen. Ook de ethnoloog en neuroloog Rivers beweert, dat men het uitsterven van verschillende stammen in Melanesië niet* zoozeer inoet toeschrijven aan venerische ziekten of tuberculose, maar hoofdzakelijk aan moral of mental depression, levensmoeheid.

De regeering is vaak wel verplicht tot hardhandig optreden tegen zulke misbruiken. Zij slaat echter daardoor een volk uit het lood en laat verder aan dit volk over zijn evenwicht terug te vinden. Een primitief volk mist evenwel daartoe de kracht en het aanpassingsvermogen en vindt in zijn simplistische levensvoorwaarden daartoe de mogelijkheden niet..... ”.

De schrijver erkent, dat het noodzakelijk is, zulke misbruiken met geweld te onderdrukken, „maar", zoo vervolgt hij, „in het oog dier menschen staat zulk een onderdrukking gelijk met hét hun ontnemen van een onontbeerlijke levensvoorwaarde....”.

„Het ligt voor de hand, dat zooiets een gedrukte, neerslachtige stemming brengt over die menschen; zij bukken in een gevoel van hulpeloosheid voor de overmacht, maar met wrok en wrevel in het hart”.

Wat blijft er, in het licht van dit alles, over van Dr Verkuyl's bewering (die niet op ervaring berust, maar op gemeene-gratie-theorie), dat „het geweten van deze volken „meestal" ('t zou natuurlijk altijd zoo moeten zijn. G.) medegetuigenis gaf a'an de noodzaak en rechtvaardigheid van deze beslissing" ? (blz. 277).

Heele volksstammen zijn ten onder gegaan, geestelijk ontredderd, levensmoe en versomberd. Voor den „weerschijn van de Wet Gods" waren ze stekeblind. Ze waren van o n z e d e 1 ij k niet z e di e 1 ij k geworden, maar „z e d e 1 o o s", doordat er in hun geweten niets was, , niets „aangeborens", niets „natuurlijks", dat „mede-getuigde”.

Zie nu eens, welk een gewetensdwang Dr V. met zijn delict-bestraffing aan belijders van niet-christelijke religies wil opleggen. Waar blijft de „vrije, persoonlijke beslissing tegenover (het evangelie" voor die menschen, als de Overheid eerst met het zwaard wat christelijke geboden bijbrengt? Toegegeven moet worden, dat het klimaat voor missionarissen wel wat milder wordt, als bijvoorbeeld de consumptie der kannibalen met geweld in andere banen wordt geleid. Niettemin voor die natuurvolken is niet meer aanwezig, wat Dr V. noemt: „de gelegenheid om in vrijheid te beslissen, totdat Christus zelf in den Dag van den Oogst scheiding zal maken”.

Geen godsdienst mag van de godsdienstvrijheid, zooals Dr V. die omschrijft, worden uitgesloten, dan maakt de Overheid den geestelijken strijd der tegenstellingen onmogeüjk en dan gaat ze in tegen Christus' wil, maar hier sluit Dr V. zelf een aantal „archaïsche reUgies" uit!

En dit zou dan moeten, omdat ze ingaan tegen DB beginselen van recht én goede zeden? Maar, wat Dr V. tot DE beginselen van recht en goede zeden heeft verheven (en vóór hem de natuurrechtsleeraars van alle eeuwen), is een zeer willekeurige grens. DE be-' ginselen van recht en goede zeden heeft God zelf geschreven in de beide tafelen der Wet. Dat is een ethisqli maximum! Voor de Overheid HET richtsnoer. Of zij dat nu erkennen wil of niet; of zij zich er al dan niet van bewust is, het feit is er.

En kan de Overheid dat „ethische maximum" handhaven ?

Christus zelf geeft het antwoord: „Vanwege de hardigheid uwer harten niet”.

Maar als ambtsdraagster, als dienaresse van Christus, zal ze steeds a 1 de geboden des Heeren voor oogen houden en ze zal vurig bidden en hopen, dat Christus op den akker, haar ter bewaking toevertrouwd,

zooveel mogelijk g o e d e zaaiers zende en rijken Wasdom geve. De Overheid zal ij v e r e n voor haar Heer en hoogsten Souverein, ja, op haar terrein. Maar dat terrein is niet „zeer beperkt", althans niet zóó beperkt als de mensehen van de terreinenleer dat plegen te zien. Dat terrein zal ze zelf het best afbakenen, als zij er van doordrongen is, dat zij niet bestaat bij de gratie van de volksconscientie en dat zij er niet is om zichzelfs wil, maar om Christus' wil, d.w.z. dat zij haar eigen taak heeft in het groote verlossingsplan van Christus.

Ze bedient niet het Woord, noch de sacramenten en ze hanteert niet de sleutelen des hemelrijks, o neen, maar ze zorgt er wel voor, dat dit k a n geschieden. 2je regeert over een gebied, waar menschen in staatsverband samenleven en op dat terrein handhaaft ze Gods Wet, zooveel als ze kan.

Haar Heer is Dezelfde als de Heer van de Kerk en daarnaast kent ze geen andere goden. Ze kent geen Mohammed, geen Confucius, geen Boeddha, noch eenigen anderen afgod. Waar ze mee in aanraking komt, dat is, wat de valsche profeten aan verderfelijke instellingen hebben uitgedacht of gesanctioneerd, en overal stuit ze op ruïnes, door den vorst der duisternis aangericht. Hier stuit ze op polygamie, ginds op een kastenstelsel, elders op allerlei vorm van ontucht enz. Ze zal zooiets inissohien* korter of langer tijd moéten dulden, want de publieke opinie (de' hardigheid der harten) belemmert haar in menig opzicht, doch zij mag er nimmer vrede bij hebben. Ze gaat vóór de „volksconscientie" uit, biddend en geloovend en ijverend voor den Heère.

Er is geen sprake van, dat de Overheid aan den afgodendienst gelijke rechten en vrijheden heeft te garandeeren als aan Christus' Kerk. Het rijk van Christus zal de Overheid doen vorderen en het rijk van den Antichrist te gronde richten. En nu is het toch al te zonderling, te meenen, dat de Overheid door een en dezelfde gedragslijn tegenover de beide rijken in acht te nemen, diametraal tegenovergestelde resultaten zou bereiken.

Wie zou nog willen ontkennen, dat de Overheden indertijd de slavernij mochten afschaffen, dwars tegen vele volksconscienties in? De zuideHjke staten van N.-Amerika hebben gevochten als leeuwen, ze voelden zich zeer in hun rechten en vrijheden aangetast. Maar de afschaffing van polygamie en kastenstelsel (een hardere vorm van slavernij) zou nog millioenen slavinnen en slaven méér de vrijheid schenken. Daar is sprake van religieuze sanctie en daii zou de Overheid met haar zwaard ingrijpen in den geestelijken strijd? Maar ze jaagt die menschen toch niet met het zwaard naar de catechisatie! En ze beweegt zich in 't geheel niet op het terrein der Kerk! Als ze door haar maatregelen de afgoderij zou belemmeren of zelfs uitroeien, des te beter. Ze zou God, gelijk bij al haar daden ter handhaving van de geboden Gods, om dien zegen moeten smeeken.

Doch, al dat ontzien-van-vreemde-goden is immer voortgekomen uit humanistische overwegingen: men ziet in eiken godsdienst een stadium in de evolutie der menschheid.

Wat als religieus misbruik voor afschaffing in aanmerking komt, behoeft geen enkele natuurrechtsleeraar aan de Overheid te vertellen. Dat kan ze weten uit de Wet Gods, en de gansehe H. Schrift is haar een lamp voor haar voet en een licht op haar overheidspad. God zelf zal haar leeren den weg, dien zij te gaan heeft, op haar gebed en op het gebed van de gansehe Christenheid.

Dan zal ze wellicht hier nog moéten tolereeren en ginds niet meer behoeven te tolereeren en elders geen moment mógen tolereeren, maar haar ambt vindt ze, omhjnd naar de H.S., in art. 36 N.G.B.

Niemand zal het doen en laten van de Overheid kunnen binden aan vaste grenzen, geldend voor alle tijden en alle volken; „zij wisselen met volk en met eeuw", zooals Bavinck opmerkt en als hij dan vervolgt, dat ze „alleen door het getuigenis der volksconscientie e e n i g e r m a t e in hun richting kunnen worden bepaald", bedoelt de schrijver klaarblijkelijk niet anders, dan dat de publieke opinie een factor is, welke niet kan en ook niet mag worden genegeerd. Maar die publieke opinie is geen wilde stroom, niet te stuiten in zijn vaart, zoodat er voor de Overheid niets anders op zit dan zich te laten meesleuren, neen, de politieke machthebbers zijn geroepen die publieke opinie te vormen en te leiden in veilige bedding.

Dat is geheel iets anders dan Dr V. er van maakt: een Overheid, met handen en voeten gebonden aan een „ethisch minimum", dat ze in het boek der volkscon­ scientie leest.

Wat Dr V. propageert, is precies het omgekeerde van wat de Kerk met art. 36 N.G.B, belijdt.

De korte inhoud van blz. 270—273 van Dr V.'s „Enkele Aspecten enz.” is:

a. Als de Overheid den Christelijken godsdienst vrij laat en niet belemmert, bevordert ze het Koninkrijk van Jezus Christus.

b. Als de-Overheid den afgodendienst vrij laat en niet belemmert, handelt ze in overeenstemming met den wil van Cliristus.

Doch het Ugt m.i. voor de hand, dat in het geval b. ook had moeten volgen: bevordert ze het rijk van Mohammed, van Confucius, van Boeddha of in het gewaad van welken profeet ook (straks van den Antichrist) het rijk der duisternis zich gelieft te presenteeren.

Met verbluffend gemak werden de averechtsche theorieën van Dr V. door de pers der synodocratie geslikt. Hem werd veel lof toegezwaaid voor „den grooten dienst, aan de Kerken van Nederland bewezen". Men is daar aan het buitelen zoo gewend geraakt, dat men niet eens meer weet of het hoofd naar beneden of naar boven gericht is. In „Eenigheid des Geloofs" bijv. haalde Ds J. A. C. Rulhnann het Trojaansche paard met uitbundig enthousiasme binnen. Men klampt zich vast aan uitspraken als:

„De "magneetnaald van het handelen van de Overheid moet gericht zijn op de pool van Gods geboden. De beweging van deze naald in de richting van de pool is afhankelijk van geesteüjke en moreele krachten, die niet uitsluitend in de naald en de pool gelegen zijn, maar die mede bepaald worden vanuit het krachtenveld, waarin de worsteling tusschen het Koninkrijk Gods en het rijk der duisternis plaats vindt”.

Ja, dat 1 ij k t wel iets, voor wie bereid is de rhetoriek ^) niet op het woord te wegen. Maar knap is hij, die aantoont, dat dit de resumptie is van het voorafgaande. Er had móeten staan: De Overheid is het paard en de volksconscientie de ruiter, of iets dergelijks. En als de ruiter mohammedaansch is, dan gaat de reis naar Mekka, of communistisch, dan naar Moskou enz. Het paard mag niet tegenstribbelen, niet belemmeren enz. enz.

Of ook, als Dr V. schrijft: „Alle Overheden, Christelijke en niet-Christelijke, (Staan) onder de heerschappij van Christus. Daarom is het begrip neutrale Staat een dwaas en onmogelijk begrip". Dat lijkt zelfs heel veel, ja, alles.

Maar Dr V. haast zich alweer den wijn in water te veranderen.

En zoo wordt men menigmaal teleurgesteld: enkele goede uitspraken, doch het omgekeerde wordt vele, velen malen betoogd.

Dat kan ook niet anders: de meest radicale leer der godsdienstvrijheid, de leer der souvereine volksconscientie, personalistische opvattingen uit den kring van Schermerhorn en Banning enz., dat alles moet theologisch gefundeerd worden en daaruit moet dan — achteraf — het schriftbewijs voortvloeien, o.m. dat de Gemeente geroepen is — want daar komt het wezenlijk op neer — niet alleen te bidden voor den nood der Christenheid onder Mohammedaansche, Brahmaansche, communistische enz. dictatuur, doch evenzeer voor den nood van het Shintoïsme onder de dictatuur van Mac Arthur, voor den nood van eiken „godsdienst", welke in haar „organisatie en activiteit, inbegrepen de werkzaamheid onder en ten behoeve van andersdenkenden" belemmerd wordt.

Dat is teveel gevergd!Dat kraakt en barst op het „theologisch" fundament, waan^oor Dr V. de bouwsteenen aan de H. S. en de belijdenis tracht te ontvreemden.

Wel ernstig doof moet zijn, wie dat onheilspellend kraken niet meer hoort.

Prof. Zuidema, in „A. R. Staatkunde", naar ik meen de eenige, die een in wezen vernietigend oordeel over de dissertatie velde, vond de theologische fundeering nog het zwakste deel van de studie. Geen wonder! Jammer, dat Prof. Zuidema niet de moeite heeft genomen of den tijd gevonden, de teksten en Schriftgedeelten weer in het juiste verband te laten spreken, verontwaardigd bij den aanblik van het gewijde fundament onder een wèreldsch getimmerte.

Het internationale aspect ontbreekt niet aan de „Aspecten" van Dr Verkuyl. Als hij en zijn medestanders hun wensch verkrijgen, dan zal de U.N.O. straks het beginsel van de godsdienstvrijheid, overeenkomstig de gelijke-pionniken-geüjke-kappen-theorie, vastleggen. Dan is de zaak der religie-voorgoed geschoven op het „hooge niveau" van de internationale sfeer. Ze zullen er allen met wereldsouverein gezag over meebeslissen, de oecumenische Christen, de Mohammedaan, de Communist, de Boeddhist, de Mormoon, de Vrijmetselaar. Ze zullen ook beslissen, als er ergens in een land een afgod een tempel wordt onthouden, en ze zullen van oordeel zijn, dat, gelet op het „ethische minimum", gelet op de rechten en vrijheden van den mensch en den burger, enz. enz. de Overheid van dat land een gevaar is voor den wereldvrede.

Zal dan de Kerk des Heeren jubelen over zoo ruime doorwerking van het beginsel der radicale godsdienstvrijheid?

Zal zij, met Dr Verkuyl, haar dankoffers voor den Heere? plengen

Omdat zij verhooring ziet op haar gebed om vrijheid voor al wat zich onder het mom „religie" aandient?

Omdat haar „pleiten", haar „op de bres springen" met zegen is bekroond?

Neen, de Kerk des Heeren wijst de profetie van Dr V. met droefheid en verontwaardiging af.

Zij kent de stem van den Goeden Herder, en wie die stem niet zuiver spreekt, volgt ze niet.

Als het probleem der godsdienstvrijheid zijn internationale oplossing nadert zóó, als in het boek van Dr V. wordt voorgesteld, dan is de Kerk dubbel op haar hoede.

Dan wijken voor het geloofsoog der Kerk alle andere aspecten en één aspect blijft: het „eschato­ logische aspect”.

G. GOOSSENS.

P.S. Als ondergeteekende dergelijke uitingen leest, grijpt hij te bewuster terug naar de polemiek tegen de gemeene-gratie-constructies en vergeet niet met hoeveel koppigheid deze na de uitwerping* van een openbaren groven zondaar weer worden voorgedragen, ook te Kampen, Oudestraat 6, door de heeren van de V.U. en hun Kamper promotoren. En we zouden in een onder-onsje weer de „eenheid" moeten bekokstoven?

K. S.

K. S.


1) „Wo die Begrlffe fehlen, da stellt eln Bild zu rech­ter Zelt sich ein”.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 september 1948

De Reformatie | 12 Pagina's

Eenige opmerkingen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 september 1948

De Reformatie | 12 Pagina's