GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE CRISIS VAN HET GEZAG, in het bedrijfsleven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE CRISIS VAN HET GEZAG, in het bedrijfsleven

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aan het eind van zijn geschrift „De arbeider in de nieuwe samenleving" brengt prof. dr W. P. de Gaay Fortman in herinnering een preek van Talma, door dezen gehouden in een Zondagavonddienst tegen het einde der 19e eeuw in de kerk te Vlissingen, nadat hij des middags had gedebatteerd met Domela Nieuwenhuis, den bekenden anarchist en vroegeren Lutherschen predikant. In dien Zondagavonddienst, waartoe hij ook de bezoekers van die vergadering had uitgenoodigd, preekte Talma over den tekst uit Jes, 13 VS 12: „Ik zal maken, da.t een nian dierbaarder'zal zijn dan dicht goud, en een mensch dan fijn goud van O f i r". Van deze preek van Takna zegt prof. de Gaay Fortman, dat zij „eenerzijds een getuigenis was tegen de bestaande economische verhoudingen en hen, die deze verdedigden, omdat daarvan een bedreiging uitging van „het menschelijke in den mensch", anderzijds tegen het socialisme van zijn dagen, omdat het zijn aandacht uitsluitend richtte op verbetering van de materieele positie van den arbeider en vergat, dat de broodvraag alleen niet beslissend is" (blz. 100), Wij weten niet of daarmee thema en verdeeling van deze preek inderdaad zuiver en volledig zijn weergegeven, doch nemen aan dat in het bovenstaande wel geen grove onjuistheden zullen zijn binnengeslopen in de weergave. Wanneer prof. de Gaay Fortman op blz. 100 van zijn brochure deze interessante, historische mededeeling doet, dan komt hij daarbij vervolgens tot de constateering, dat sindsdien de mogelijkheid van een volledige ontplooiing van den arbeider als mensch, ook in het rechtsleven in feite door schier alle groepen is aanvaard. Het anarchisme kon geen vat krijgen op een beteekenend aantal arbeiders, het consekwente Marxisme heeft evenmin blijvend beslag op hen kunnen leggen, volgens den professor, en de ontwikkeling van het N.V.V. in de laatste jaren bewijst volgens hem, dat het besef voor de beteekenis der geestelijke waarden daar groeiende is. Hij is dus optimistisch gestemd.

Het spijt ons, dat wij dit standpunt niet kunnen deelen. Op een ander tijdstip dan dit krijgen wij wellicht eens gelegenheid dit te motiveeren. Nu zou het ons te ver voeren.

Geheel in den geest van deze preek van Talma is ook de preek, die ds Jhr J. L. A. Martens van Sevenhoven over dezen tekst van Talma gehouden heeft. Deze predicatie is opgenomen in de uitgave Christendom en Maatschappij in een brochure, die zelfs tot titel draagt het opschrift boven deze preek: E e n mensch meer waard dan gou d", een duidelijke herinnering aan de woorden van Jes. 13 : 12 in de redactie van de Statenvertaling. (Uitgave Christelijk Nationaal Vakverbond in Nederland, 1948, uitgave Edecea, Hoorn.)

Deze preek kunnen wij wel beoordeelen, omdat zij voor ons ligt. Wij ontvingen deze brochure toegezonden door prof. dr W. F. de Gaay Fortman, wien wij daarvoor onzen hartelijken dank bij dezen betuigen.

Deze tekst uit Jes. 13 : 12 had Talma volgens ds Martens van Sevenhoven „gegrepen omdat dit woord Gods uitdrukking geeft aan de beteekenis van den mensch, in zijn afhankelijkheid van God, in zijn door Hem gestelde roeping en deze tekst werd voor hem de lamp voor den voet en het licht op het" levenspad bij de ontwikkeling en ontplooiing der beginselen van de eigen plaats der Christelijk-sociale beweging". De prediker vervolgt: Zoo is deze tekst meermalen in Uw midden herhaald en op menige mijlpaal in den voortgang Uwer beweging ook voor de later komende mannen tot richtsnoer geweest". De preek werd uitgesproken bij gelegenheid van de opening van de Kaderschool van het C.N.V. op 3 Jan. 1948. De prediker wijst zijn hoorders er op, in navolging van Talma, dat „Hij zal maken dat een man kostelijker is dan goud, ja dan veel fijn goud van Ophir. Het kostbaarste en het kostelijkste van deze aarde neemt de profeet Jesaja in opdracht Gods tot beeld, om uit te drukken, dat een man, een mensch, in waardij dat kostbaarste te boven gaat" (bl. 8). Vervolgens wordt opgemerkt, dat „de mensch alleen in onderwerping aan den Heere, in afgeleide souvereiniteit die hooge waarde kan bezitten en dien hoogen staat inneemt" (blz. 9).

„Los van den Heere brengt de mensch van zijn hooge roeping en waarde niets, maar dan ook niets terecht". „Zoo komt de mensch met zijn hooge roeping ook schuldig te staan tegenover den Heere, dien hij losliet, tegenover zichzelf, doordat hij zijn plaats niet meer weet, tegenover den naaste, wien hij in hoogmoed en eigenwaarde, in eerzucht en zelfzucht, de hem toekomende plaats ten doode toe bestrijdt" (blz. 9). „Zoo zien wij door den loop der historie de tyrannen optreden, de machtige wereldheerschers, die de volkeren aan hun wil onderwerpen en hen tot willooze slaven maken van eigen eerzucht". „Zoo zien wij telkens en niet in het minst in de ongebreidelde kapitalistische samenleving den mensch, van zijn persoonlijke waarde ontdaan, zooals het dikwijls zoo juist is uitgedrukt, verlengstuk worden van de machine, tot schakel worden die het bedrijf in stand houdt, op één lijn gesteld met de machine, of misschien zelfs wel minder gewaardeerd dan deze. Zoo zien wij de grauwe uniforme massa, waarin het individu met zijn hooge waarde volkomen onder gaat. Tegenover dat doodende gevaar zegt God: „Ik zal de hoovaardij der tyrannen vernederen en Ik zal den mensch maken kostelijker dan goud". — Tot zoover de preek.

Volgens dezen dominee in elk geval, en waarschijnlijk ook volgens ds Talma, zegt zulks de HEERE der heirscharen en op aanwijzing van deze leeraars der Schrift is, zooals wij vernamen, deze tekst van Jes. 13 : 12 meermalen in den kring van het C.N.V. herhaald en op menige mijlpaal in den voortgang van deze beweging ook voor de later komende mannen tot richtsnoer geweest. De kaderschool is er mee ingewijd. — Dat wil dus alles bij elkaar nog wel wat zeggen.

Er behoort moed toe om tegen zooveel getuigen in

En toch wagen we het met Gods Woord. Wij vragen: EGT DAT DE HEERE INDERDAAD IN JES. 13 : 12 ? Wij gelooven er niets van. Men leze er eenvoudig Jes. 13 op na, het hoofdstuk van den ondergang van Babel, die voorzegd wordt. Dat vers 12 van dien man door God dierbaarder gemaakt dan dicht goud en van dien mensch dierbaarder dan fijn goud van Ofir, staat midden tusschen van den hemel vallende sterren, verduisterde zon en niet lichtende maan, profetie van het eindgericht (vers 7 tot 11), en een beroerden hemel en een van haar plaats bewogen aarde, vanwege de verbolgenheid des HEEREN der heirscharen, en vanwege den dag Zijns hittigen tooms. Waarop volgen de apocalyptische beangstigende beelden, die doen zien, dat al wie gevonden wordt zal doorstoken worden, en al wie daarbij gevoegd is, zal door het zwaard vallen, ook zullen hunne kinderkens voor hunne oogen verpletterd worden, hunne huizen zullen geplunderd en hunne vrouwen geschonden worden (vers 13 tot 16).

Wie waagt het bij zulk een tafereel een hooggestemd lied aan te heffen op de waarde van den mensch, op , , de hooge waarde van het individu", wanneer God tea • gerichte verschijnt en de goddeloozen verdelgd worden? Reeds eenvoudige lezing van dit Schriftgedeelte kan eiken lezer ervan overtuigen, dat de beteekenis van dien mensch, die dierbaarder is dan goud een totaal andere moet zijn, dan ons door deze predikers wordt voorgehouden. Het is geen zaak van verheugen, het is een zaak van namelooze verschrikking, de inhoud van dat twaalfde vers. En het valt te betreuren, dat Schriftverklaarders zoo klakkeloos op den klank van de Statenvertaling af een vers uit zijn verband mkken en dan een klinkende leuze gaan maken van hetgeen niets anders is dan een woord van onheilspellend gericht.

Ter nadere adstructie voor deze eenig goede exegese zooals deze reeds blijkt bij eenvoudige lezing van dit Schriftwoord, beroep ik mij thans op prof. dr J. Ridderbos. In de zaken, de laatste jaren kerkelijk aan de • orde, is hij onze tegenstander, en weigeren wij te bukken onder het juk, waaronder hij de kerken gelegd heeft en houdt met anderen, voorr zoover zij zich daarvan niet vrijmaakten. Wanneer wij op onze boekenkast wel eens een blik werpen, en daar ook publicaties van zijn hand zien staan, dan zeggen wij wel eens: oe jammer toch dat ons oordeel over het kerkwerk van dezen man gedurende de laatste jaren zoo radicaal afwijzend moet zijn om Gods wil. Dat dit ons niet weerhoudt zijn werk uit het verleden te raadplegen zal nu blijken. Wij gaan eens na hoe prof. Ridderbos dat twaalfde vers van Jes. 13 vertaalt: Ik zal stervelingen zeldzamer maken dan fijn goud, en menschen dan Ofir's edel metaal". Boven dit gedeelte van Jes. 13 : 2 tot 22 schrijft de professor in de Korte Verklaring (J. H. Ko^, 1922, Kampen) op blz. 88: Het gericht over de stad". En in zijn toelichting op dit vers schrijft hij: Geen wonder, dat op zulk een

dag menschen schaarscher (spatiëering van ons, G.) worden dan het edelste goud. Immers, wie zal bestaan, als Hij verschijnt? " (biz. 90).

Het is diep betreurenswaardig en sterk te veroordeelen, dat predikers zóó met de Heilige Schrift omspringen als met een boek voj motto-teksten; en dat, indien het waar is wat deze dominee zegt in zijn preek, voormannen der christeUjke arbeidersorganisaties jarenlang dezen totaal uit zijn verband gerukten tekst tegen zijn duidelijke strekking ingaande hebben gebruikt als richtsnoer. God zegt in Jes. 13 : 12, terwijl Hij ons bepaalt bij de catastrophale gebeurtenissen aan het einde der dagen: k maak de menschen zeldzamer dan fijn goud; zoo verschrikkelijk is het! Is het niet alsof wij bepaald worden bij de opening van het vierde zegel uit het Boek der Openbaring, waarbij aan den rijder op het vale paard macht wordt gegeven om te dooden tot het vierde deel der aarde toe ? En daar komt me nu een dominee en een Chr. Vakbeweging, en die gebruikt zoo'n tekst als leuze: en mensch kostbaarder dan goud. Geheel misduid en verkeerd opgevat.

Wanneer wij aan deze zaak zooveel aandacht wijden, dan is het, om onszelf en ook onze mannen in de Christelijke organisaties op het hart te binden: heb toch eerbied voor het woord van uwen God en misbruik het niet. Dit is geen tekstje boven uw kaderschool; laat het woord staan waar het staat: in vlammend schrift boven het ondergaande Babyion.

En beef voor uwen God.

Rectificatie. In Artikel XII (Nr 22 dd. 26-2-'49), 2e kolom, 5e regel van boven, moet de tusschenzln „weliswaar dikwijls voorkomende" gelezen worden: , .weliswaar niet dikwijls voorkomende".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 maart 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

DE CRISIS VAN HET GEZAG, in het bedrijfsleven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 maart 1949

De Reformatie | 8 Pagina's