GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER Brieven

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Uneven

Amice frater. Iemand zei. mij eens van oordeel te zijn, dat hij eigenlijk niet te maken had met een verhaal over buitenlandsche wijsgeeren en litteratoren en wat zij schre­ ven.

Ik antwoordde hem, dat hij zich in zichzelve ver­ giste.

Wie kan zeggen, dus zei ik, hoeveel buitenlandschc kost - en dan meest bedorven kost - gij reeds sliktet in uw leven, door de krant of een roman, of zelfs door een preek, en zeker in allerlei radiopraatjes.

door een preek, en zeker in allerlei radiopraatjes. Als het niet deugt komt het meest van buiten, al draagt het ook een vaderlandsch stempeltje. Natuurlijk beweer ik niet, dat wij Nederlanders niet kunnen dwalen of oorspronkelijk kunnen zijn in malligheden, maar één ding mogen wij hier nimmer vergeten, nl. dat ons volk zijn zelfstandigheid, nationaliteit, staat, zijn eigen aard en eigen woord ontving door de Reformatie der kerk, de gehoorzame prediking van het Woord van God door de kerk der Refor­ matie.

En zijn taal vanuit den statenbijbel. Het is een zeer slecht teeken, dat er menschen zijn, die zich op de borst slaan en roepen: wij calvinisten, maar die dit meer en meer uit het oog verliezen. Het a.r. politiek program spreekt in het eerste artikel van het stempel, dat ons volk omstreeks 1572 ontving, en dat de a.r. richting dan verder wenscht te „ontwikkelen".

Het hjkt mij toe, dat velen bezig zijn om het weg te schrappen.

DSt allereerst door de poging om de kerk der Reformatie te knechten in een hiërarchisch systeem, waarbinnen de grenzen tusschen trouw aan de belijdenis en het volgen van allerlei dwaling uit het buitenland gedurig worden verflauwd.

Wij hebben aan dat stempel zeker niet genoeg, maar dat het er is of was voor heel ons volksleven, werd door eiken buitenlander, die hier eenig verstand kreeg van ons nationale leven, telkens weer met verwonde­ ring opgemerkt.

Ik herinner mij, dat een minister van buitenlandsche zaken — het was in de dagen der coalitie met de roomsehen — mij vertelde van een bezoek, dat hij ontving van den pauselijken nuntius, een Italiaan, en dat deze klagend zei: die roomschen hier Ujken wel calvinisten.

Het werd nu wel anders. Allicht spreekt dit stempel ook nog wel in den ernst ten onzent, waarmede vsdj op wetgevend en ander gebied de dwaasheden, die het buitenland ons voorzegt, reëel willen toepassen, terwijl men daar buiten deze dwaasheden liefst alleen maar nominaal huldigt en volgt.

Ik denk nu maar hoe wij, zeer tot onze schade, een wereldbond van volken en een veiligheidsraad ernstig nemen, terwijl zij, die ons dien ernst aanpreekten, er zelve niet aan denken te handelen, zooals zij dit ons opdrongen.

Goethe zei eens dat de mensch gewetensvol is in zijn spreken maar gewetenloos in zijn handelen.

Goethe was een buitenlander. Wij slikken geduldig de pillen, die men voor ons buiten de grenzen draait, maar zelve liever niet inneemt.

Nu zal misschien iemand opmerken: maar wat die Reformatie der zestiende eeuw betreft, luisterden wij toen niet eerst naar Luther die een Duitscher, en daarna naar Calvijn die een Pranschman was en zingen wij op den hervormingsdag niet een vertaald Lutherlied? Het antwoord daarop mag zijn: dat Lutherlied is een psalm en Calvijn. drong ons niet z ij n opvatting op, maar hij sprak gehoorzaam het Woord Gods na, dat voor alle volken het brood des levens biedt, en dat de gehoorzame kerk hier mocht prediken.

Het was daardoor dat ons volk zich zelve vond, want als een volk het Woord Gods aanvaardt, zoodat het de kern van zijn leven wordt, dan ontplooien zich al de krachten, die God als het eigene in dat volk wilde leggen.

Maar dan verliest het ook voor heel zijn leven die oorspronkelijkheid, als het in plaats van de gehoorzaamheid aan het Woord Gods met vreugd allerlei dwalingen en leugenen van buiten zijn grenzen begroet.

Zijn oorspronkelijkheid op alle gebied, maar meteen zijn nationale kracht.

Ons volk werd groot, zoodat het een wonder werd in de oogen der wereld door de gehoorzame prediking van het Woord Gods door de kerk des Heeren. Zijn wording als natie wortelt in de reformatie der kerk. En het zinkt in — bewijst onze historie het niet en zeker onze dag? — als het dien zegen der Reformatie vergeet, ja verwerpt, en gaat knielen voor de afgoden, die andere volken leerden te eersn?

Nederland is geen Israël; dat wisten Groen en Da Costa ook wel, maar zij durfden van vergelijking te gewagen en zoo van een zeer belangrijk punt van overeenkomst.

En dat is: de kracht van ons volk hangt nauw samen met de trouw aan de goede belijdenis en de gehoorzaamheid der ware kerk. En zijn onmacht met het nawandelen van de afgoden van andere volken.

Nederland ging als staat ten onder, toen het in de achttiende eeuw Voltaire en Rousseau liever las dan Calvijn., Toen het in zijn hoogere kringen volkomen verfranscht werd, en ons land, naar Napoleon zei, tot aanslibsel van Pransche rivieren , werd verheven, nadat ons volk langen tijd kostganger bij de Fransche afvallige wijsheid was geweest.

Het liberalisme der negentiende eeuw was een mengsel van Fransche en Duitsche wijsbegeerte en litteratuur.

Zelfs een ongeloovig man als Busken Huet jammerde over het on-nederlandsche van dien tijd, en een jongere criticus van gelijken slag erkende, dat Groen en Kuyper ons volk weer wakker schudden uit dien doodehjken slaap.

Groen was waarlijk zoon van Calvijn. Thorbecke, hoeveel goeds hij ook had, omdat hij onze geschiedenis niet kon vergeten, was toch wijsgeerig een stiefkind van den Duitschen wijsgeer Krause.

De nationale geest scheen geregeerd te worden door Kant en door Rousseau.

En Da Costa noemde ons geen vreemde namen toen hij klagend zong van het luisteren naar „het lied van Strauss", „van Duitsche stamverwantschap toen gehandhaafd op 't gebied van spraak, philosophic, muziek en wetenschap en vaart en industrie".

Voorts van het „daverend onthaal van Robespierre's leer in Lamartine's taal".

Hoe jammer, dat wij thans geen dichter hebben als Da Costa, die zoo innig met de lotgevallen van ons volk wist mee te leven, en de tegenstelling aan dat volk kon voorhouden van-1648 en 1848. Onze huidige dichters hebben het veelal te druk met zichzelf om ons gelijkwaardigen zang te kunnen bieden in de vreeslijke overeenkomst van 1848 en 1948, zóó, dat de voortgang der revolutie ons goed werd voorgehouden.

Da Costa zong van het werk Gods en van de verblindheid van het geslacht zijner dagen. Hij kon goed naar buiten zien, wat voor ons thans dubbel noodig is, maar ons alleen goed kan doen, als wij, wat van buiten komt, weer kunnen toetsen aan het Woord des Heeren. Maar dan moet de kerk der Reformatie getrouw zijn en niet zelve mee afdwalen.

Want thans luisteren zich noemende Calvinisten niet meer naar de zuivere bazuin van het Woord, maar liever naar het klokgelui van een Duitschen dwaalgeest. Zij meenen een nieuw en zuiver geluid te hooren en weten niet, dat het heel oude, valsche, paganistische klanken zijn.

Of het is een oppervlakkig Amerikaansch gepraat dat velen gaat bekoren.

Welnu — God de Heere oordeelt een volk naar hetgeen Hij eens in Zijn rijke ontferming aan dat volk heeft geschonken.

Het oude bondsvolk, de kerk van den ouden dag, die het Woord Gods olitving, vond zelve geen enkelen afgod uit. Het leende die van de heidenen.

En het Nederlandsche volk, dat zijn stempel en meer dan dit ontving door de trouw der kerk van Christus ia de prediking van het Woord Gods, moet zijn afgoden ook steeds weer uit het buitenland halen. En het deed dit zoodra het met de Fransche revolutie een tempel wilde zonder God. Zulk een tempel is altijd vol met afgoden.

Ons volk kan slechts op één voorwaarde zichzelf weer hervinden; als het terugkeert tot zijn oorsprongen en weer de kerk van Christus ziet op de plaats waar de Koning der kerk haar zet.

Dat is Reformatie.

Het is merkwaardig, dat er thans gereformeerde lieden zijn, die dan smalend gaan spreken van „kerkje spelen" of van roomsche redeneering.

Kerkje spelen? Dat doet de valsche kerk.

Dat doet de Ned. herv. synode van dezen dag met al haar raden en instellingen voor ik weet niet wat „gebied".

De kerk zien als de groote bemoeial met heel het leven, dat doet Rome met zijn paus, die zich „heer der wereld" noemt.

Maar de getrouwe kerk der Reformatie begeert niets anders te doen dan het Woord Gods te prediken, zuiver, getrouw, concreet.

Lohman had groot geüjk, toen hij in zijn „Constitutie" zei, dat de schrapping van de 21 woorden uit art. 36 onzer belijdenis eigenUjk niet noodig was, want het geldt hier een beüjden, zeide hij, omtrent de taak dier overheid, en zij heeft die taak, maar het bemoeit zich niet met de wijze, waarop de overheid die taak heeft te vervullen.

Dat is wat anders dan een gereformeerd man eens zei, dat art. 36 in de belijdenis niet thuis behoorde.

De ware kerk onderscheidt zich hierin, dat zij haar taak zuiver ziet en dié in Gods kracht hoopt te vervullen. Van alle kerkjespelen en overheersching heeft zij een gruwel.

Als men bijv. van Calvijn zegt, dat hij een „theocratie" wilde in Geneve naar het voorbeeld van Israels staat, dan spreekt uit dit zeggen niet dan onverstand, Calvijn heeft nimmer getracht eenige wijziging te brengen in het politiek bestel, zooals hij dit in Geneve vond. Hij had zelfs geen stemrecht in dien staat. Waar hij tegen inging was het pogen eener oligarchie in Gehève, die de eens verworven volksvrijheden weg wilde nemen. Zooals onze gereformeerde predikanten heftig protesteerden toen onze republiek dreigde te geraken in de macht eener humanistische regentenkliek. Dan verdedigden zij de bedreigde eii later geroofde vrijheid van een vrij geworden volk.

Zelfs aan ongeloovige historici ontging dit feit niet.

Des te meer is 'tklageüjk dat zich noemende Calvinisten er niets meer van zien.

Ons volk, in veel van zijn geleerden en romanschrijvers en dichters en dominé's en journalisten overeten zich in allerhande gevaarlijke buitenlandsche kost. Ik ben blij daartegen mede steeds te hebben mogen waarschuwen. Zelfs mijn ergste bedillers zullen het moeten toegeven.

Maar hoe bhj en dankbaar mogen wij wezen, dat de Heere onze God ons nog een overblijfsel heeft gelaten en weer Reformatie heeft gegeven, zoodat wij weer mogen zien wat de kerk des Heeren is en de taak van de kinderen der kerk, overal waar zij worden geplaatst.

Maar daarom is het ook noodig goed te weten, wat er zooal van over de grenzen als brood en water des levens wordt aangeboden, terwijl het niet is dan valsche leer en goddelooze dwaling. Opdat wij steeds den vijand mogen onderkennen eer hij ons in zijn macht heeft.

Met harteUjke groeten, en heilbede, uw toegenegen

MARNIX.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 december 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER Brieven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 december 1949

De Reformatie | 8 Pagina's