GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Pas op voor juffrouw Bremer!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pas op voor juffrouw Bremer!

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice^

Al eens van juffrouw Frederika Bremer gehoord? Nee? Goed, dan zullen we er wat van vertellen.

Juffrouw Bremer was in haar tijd zoo iets als tegenwoordig Mary Pos, die veel gereisd heeft en ontmoetingen heeft gehad met mannen, ook wel vrouwen van heteekenis, en die daarvan dan iets heel gezellig vertelt. Ze had, ik heb 't ergens gelezen, the first lady van Amerika ontmoet, mevrouw Roosevelt, — charmant, charmant. Ook Mussolini, vroom, vroom, en 'n nieuw teslamentje op zijn bureau.

Nu, ook juffrouw Frederika Bremer reisde. En „versloeg". Zoo was ze, 't is al lang geleden hoor, ook in Denemarken aangeland, ze kwam zelf uit Zweden; 't verhaal speelt ongeveer een eeuw geleden.

Nu waren er in het Denemarken van destijds twee voorname heeren, die elkaar danig in de haren vlogen. Bisschop Martensen, de e? ne, Sören Kierkegaard, de andere. Martensen was bisschop, zei ik, en voor die deftige menschen voelde Kierkegaard erg weinig, die was n.l. een wilde, — maar dan niet uit wildheid doch krachtens overtuiging. Martensen? Zoo'n „zijden" geestelijke! Bovendien nog professor; en van professoren — in hun ambt — hield Kierkegaard ook al niet; hij uond, da; professoren — alweer in hun ambt! — wel hun vleesch besneden, maar, dat ze dat alleen maar deden, om beter in deze karakterlooze wereld te passen; —• heusch niet „om het koninkrijk Gods" pleegden ze zich te snijden, en van hun mannelijke, opbruisende levenskracht te ontdoen. Niet best voor Martensen, dit attest.

Hier moeten we even pauzeeren. Je weet, dat ons blad onlangs een herdenkingsnummer beleefde. Ik las in die artikelen — je hebt toch zeker niet uitsluitend die vrijbuiterijen van de laatste vier bladzijden gelezen? — dat sommige feestgangers vroegen, of Adolphus Venator nou niet eens zijn gesprekken met jou kon hervatten ? Nu, dat wil Adolphus wel probeeren. Toen hij destijds met jou begon te praten, was die andere Adolf nüg bezig „van zijn pen te leven" (dat moesten we toen eerlijk op z'n woord gelooven!): Adolf Hitler. Adolf zwijgt, maar Adolphus mag nog mèt zijn pen leven. Hij wil 't wel weer met jou probeeren, — als er tijd en plaats is: in Goes zijn ze streng, — op dit laatste punt, las ik.

Ja, die Adolf! Je mag het nü wel weten, dat ik, Adolphus, in de oorlogsdagen van 1940 je nog één brief geschreven heb, die nooit verschenen is. — Die brief liep — ik weet het nog — ö.a. over de „sexueele opvoeding" volgens de toenmalige nationaalsocialistische theorieën en practijken. Die brief was naar Goes gestuurd, — maar daar waren plotseling de Sicherheits-Polizeiinbrekers van Adolf binnengevallen, om te verbieden en te plunderen. De brief van Adolphus aan jou was al gezet, maar dat zetsel is toen in de razzia handig weggemoffeld, en later vernietigd. Foetsi, die brief. Adolf over Adolphus. Pen tegen pen. Maar nu ik dan maar weer beginnen wil, vond ik het leuk, den draad weer op te nemen, waar hij van mijn kant afgebroken was. Ik vond in mijn paperassen het begin van een nieuw epistel, dat op stapel gezet was, in dienzelfden tijd, en voor jou bestemd. Dat epistel was toen niet afgeschreven: Adolphus heeft een poosje gezworven in Adolfs tijd. En nou weet je alles. Het bovenstaande (duidelijkheidshalve cursief gezet) is dat begin, dat van Augustus 1940 tot October 1950 ergens lag te wachten, zonder hoop op vervolg. En nu komt het vervolg toch. Snap je', dat ik 'n beetje blij ben?

Nu, om dan op juffrouw Bremer terug te komen: de jongedame — ze was overigens al dicht bij de vijftig — de jongedame was heeleraaal uit Zweden naar Denemarken gekomen. Br waren destijds nog grenzen, en er waren vliegtuigen noch auto's, en geen Vereenigde Staten van Europa. Denemarken was dus voor een Zweedsche schrijfster „buitenland" over de groote wateren: „Mijn reis naar Denemarken"! Ze had een leuk plannetje: een boekje over Denemarken schrijven. Sommigen kunnen dat — na een reisje met wat babbeltjes. Dus wou ze graag bekende figuren interviewen: goedkoope cople. Zoo had ze — misschien hóórde dat vroeger zóó, vooral als 't een „heer-alleen" betrof en een dame — Kierkegaard een beleefd briefje geschreven. Of hij mejuffrouw Bremer de eer wilde aandoen, eens bij haar tè komen: adres daar en daar. Ze wou graag kennis maken met deensche mannenvan-beteekenis. Maar Kierkegaard had geantwoord: nee, juffrouw, ik kom niet. Hij had niet de kans gegrepen, in Zweden een goeie beurt te maken via een gesellige close-up-grosslerster. Maar professor-bisschop Martensen, die pas een Dogmatiek van 291 paragrafen geschreven had — had de kans wèl gegrepen: hij was met Frederika erg vaak aan 't babbelen geweest. Over zijn werk, het volk, het christendom, de toekomst, en zoo. En ovor geloof en wetenschap, en hun eeuwigen vrede.

Jongedames van tegen de vijftig kunnen (o zetter, vergeet die ü — met accent — niet) giftig wezen, als iemand „voor de eer bedankt" heeft. Ze kwam dan ta Zweden terug en schreef prompt haar boekje. Over ons broedeivolk, het Deensche. Hoe de mannen-van-beteekenis er af kwamen? Martensen kreeg een heel mooie beurt: groote genius wedergeboorte der wetenschap m onze hechte noord-europeesche cultuurgemeenschap.... eminent' geleerde, en zoo voort: u kunt die Frederikjes, óók In haar nijdige buien, wel narekenen: 't wekkertje loopt altijd naar zijn formules, niet naar üw maximes. Maar Kierkegaard? Een zonderling teruggetrokken vreemde grlUige gedachten asceet ontoegankelijk geen objectief speculeerend geleerde, maar m.eer een filosoof van het grillige duistere diep van 't subject En nu wreekt de dame van, tegen of misschien toen al over de vijftig, die een auteürsblauwtje geloopen had, zich op den auteur, die haar dat blauwtje geleverd had, èn op zijn publiek: en dit ten koste van haar eigen sekse. De vrouw Bremer vertelt, en daarom liet ik daarnet het woordje „giftig" vallen — ze vertelt, dat Kierkegaards lezerspubliekje voornamelijk uit dames bestond — d^e uiteraard voor zoo'n bizarre filosofie des-gemoeds zich eerder interesseerden

Nu dan, amice, pas op voor juffrouw Bremer.

Neen, ze is al dood sedert 1865. Ze komt je dus niet vragen, je bij haar thuis te laten Interviewen. Ik bedoel niet, dat jij als eventueel man-van-beteekenis voor haar, of haar type, bang moet wezen — want, wat d^t betreft, iedereen weet vandaag, dat Martensen meer door vrouwelijke mannetjes en Kierkegaard meer door echt mannelijke mannen nog gelezen wordt. En dat, een eeuw — dat kan Adolphus nü zeggen, nu dit briefje afgeschreven wordt, niet toen het begonnen werd, terwijl Adolf nog leefde — en dat een eeuw na de visites van Martensen bij juffrouw Bremer Kierkegaards stenguns verder schoten dan Martensens proppeschieters. De menschen van vandaag hebben 't wel door: dat Kierkegaard — blijkbaar op juffrouw Bremer reageerend — terecht ontkende zelf een asceet te zijn, maar even terecht opmerkte, dat een land, dat in geen jaren oorlog gehad heeft altijd aa, nr een stelletje „móóie meneertjes" den kost pleegt te geven: ze heeten reserve-luitenant. Luitenant — ze leeren de theorie van den strijd. Maar re^ serve-luitenant: geen oorlog is er te bekennen, en ze rekenen er geen seconde mee. Hij wou maar zeggen, dat een reserve-luitenant-naar-den-geest, professor bovendien, juffrouw Frederika geestelijk-cultureel een journalistenkostje gegeven had voor één keertje.

Nee, niet als man-van-beteekenis (foei, er aan te den~ ken!) maar als mannetje-nog-zonder-beteekenis, maar die den plicht-tot-wat-beteekenen hebt van Godswege, als lezer dus, moet je voor juffrouw Bremer gewaarschuwd willen zijn. Daat je door dat type niet in de maling nemen. Lees niet óver de vechtende professoren en recenseerende schrijvers, en leiders, lees hen zèlf. Al zijn ze zoo lastig als Kierkegaard, of zoo effen als Martensen. De Bremertjes zijn geen heusche oorlogs-journalisten (daar zijn werkelijke heroën onder), maar het zijn resèrve-oorlogs-journalisten. Ze interviewen de generaals — op haar eigen kamer, een bloemetje en een bonbonschaaltje op tafel. Ze tooveren voor haar eigen gemak de échte luitenants öm tot resèrveluitenants, want met poppen kun je gauw een jan-klaassen-theatertje opzetten, voor op den Dam. Juffr. Bremer is een serpent — als type natuurlijk: ze weet het zelf met — dat doen slangen trouwens" nooit.

Beste kerel, ik wéét nou Ineens weer, wat ik je tien jaar geleden had willen zeggen, toen ik aan dit briefje begon — 't papier van de cople is inmiddels vergeeld. Tóen wou ik van juffrouw Bremer in Zweden op de nationaal socialistische propaganda, o.a. die van den Bremer zender in Duitschland komen. De nazi-propaganda placht personen te „beoordeelen", de koningin, Prins Bernhard, de regeering, prof. Gerbrandy, den grootmoedigen Adolf, Hermann. Ik wou je toen zeggen: lees de documenten, de werkelijke, c.q. officieele bronnen; zorg dat je de z^ken kent, waarom geschiedenis gemaakt wordt — de boeken van de nazi's, de papieren van het land-oorlogsreglement, de stukken van revolutie èn reformatie. En geloof van interviews niet veel meer dan dat ze aan de zaak meestal niet toekomen. Een close-up van Hitler of Mussert geeft Bremer en Bremen stof. Het zakelijke geschil van reformatie en revolutie, of van Kierkegaard-Martensen laten ze liggen.

En jij weet nou wel, wat ik na die 10 jaar je zeggen wil. Juffrouw Bremer is met het ernstigste gezicht van de wereld tegenwoordig over je kerk (ên over haar eigene) aan 't zeuren. Ze wreekt zich. Maar ze weet het niet — haar beelden zitten in haar zoet-zure ziel vast. Wie niet op een samensprekings kopje koffie bij haar kwam, die is een isegrimmig extremist — schrijft ze. Maar de Mar-

tensens •— die liepen gemoedelijk bij haar blnaen — zijn alleijiaal broad minded. Het goeie mensoh heeft Martensen alleen maar op de koffie gehad. En hij haar. Ze Uls: nóch hem, noch Kierkegaard. Had ze AéX gedaan, had ze dus 'n beetje verstönd gehad (want Martensen's Dogmatiek was pas verschenen, en van Kierkegaard lag boek nummer zooveel klaar voor de pers), wel, dan zou haar één ding zijn opgevallen: Kierkegaard kwam niet op haar persconferentie-onder-vier-oogen praten over zijn persgeschillen met Martensen, maar hij schreef publiek des te meer over Martensen's standpunt en leer en grondslag. Die eer moet ik, Adolphus, hoewel geen klerkegaardscitatengaarder, hem geven. Maar Martensen zweeg in zijn boeken, ook in die versche Dogmatiek, Kierkegaard in alle talen dood. Daar klaagt Kierkegaard over; en nu je 't zoo leest, zie jei 't zelf. Maar tegen juffrouw Bremer zat Martensen wèl — zonder aan drukinkt zijn eigen vingers vuil te maken — voorzichtig te praten over den persoon van Kierkegaard. Juffrouw Bremer bracht dat wel verder. Haar vingers werden wel vuil van de drukinkt — maar toen zat ze weer in Zweden. Haar boekje kwam later wel in Denemarken.

Martensen kreeg over zijn nieuwe Dogmatiek een nog al - polemische recensie van magister P. M. Stilling, 't Was in die dagen van juffrouw Bremer. De deftige theoloog was er niet best over te spreken. Hij beklaagde zich over magister Stilling. Die pakte zoo'n teer boek „met ongewasschen handen", aan, vond Z. Eerw. Hij kon, op zóó iets natuurlijk niet ingaan — beneden zijn stand. Kierkegaard hoort er van en schrijft erover, in diezelfde dagboek-perl-. ode, waarin hij 't óók over dien asceet en dien reserveluitenant heeft. „Ongewasschen handen" ? valt hij uit. Is dat voor een christen een reden om niet op de zdak in te gaan? Lady Macbeth — zegt hij — (die dame uit Shakespeare's drama), wel, die kon haar handen wasschen van den morgen tot den avond. Ze kon een oceaan ervoor gebruiken om de handen schoon te krijgen. Maar ze werden toch niet rein, net zoo min als die van Piiatus: er zat bloed aan.

Amice, ik verdenk Kierkegaard er van, dat hij pas in Martensen's Dogmatiek gebladerd had. Soms lezen de menschen even 't slot van 'n dikke turf. In elk geval is 't casueel: Martensen's eigen Dogmatiek •— pas verschenen voor juffrouw Bremer's reisje naar Denemarken —• geeft, zoo tegen 't slot, § 286, een verhandeling over de hel. De hel, wel, die zit vaak binnen in 'n mensch, zegt hij. Kijk eens naar Lady Macbeth, zegt hij: die gaat 's nachts nog het bed uit, om-haar-handen-te-wasschen — — — die bloedvlekken moeten weg, dat bloed, dat Woed. Hoor ze zuchten, als onder een centenaarslast — is dat nu niet de gapende hél ? Zoo vraagt Martensen. Van vuile handen gesproken, zegt Kierkegaard. Ook toen kwamen diepe spleten in de zielen bloot te liggen. Maar de één spuv/^de In het openbaar. De ander zat bij juffrouw Bremer Stilling had voor den gekrenkten bisschop-professor Martensen te vuile lianden. Probleem, wèg ... En juffrouw Bremer, klaar. Klaar, de copie. Ze had Denemarken „gedaan". Sightseeing. Mijn reis naar Denemarken!

Amice, tante Frederlka leeft nog. Pas op voor het gladde serpent. Laat je niet voorlichten over de personen van 't conflict van 1850 (critiek Stilling-Klerkegaard op Martensen) of van 1950 (critiek synodalen op vrijgemaakten EN OMGEKEERD). Maar lees asjeblieft de STUKKEN. En toets de ARGUMENTEN. En laat Bremer en Bremen zwammen.

Wel, een hartelijken groet dan weer eens na 10 jaar, en tot den volgenden keer. Je vriend en oudere tijdgenoot:

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 november 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

Pas op voor juffrouw Bremer!

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 november 1950

De Reformatie | 8 Pagina's