GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER Breven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER Breven

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Het was in Augustus van dit jaar, dat allerwege in de pers Nietzsche's sterfdag, voor vijftig jaar, werd herdacht.

Het valt den belijder van den Christus zeker moeilijk Nietzsche's werken te lezen, werken zoo vol van godslastering en uitingen van wilden haat tegen den Christus der Schriften. Het is ook beter dit na te laten, wien het niet wórdt opgelegd.

Dit laatste kan zoo zijn. Want wij moeten de teekenen der tijden verstaan, en willen-wij zulks, dan kunnen wij aan Nietzsche en de herdenking van zijn vreeselijk werk niet voorbijgaan.

Het is dan goed voor ons op deze herdenking te letten, waarom ik er ook iets van zeggen wil.

Ik zei: het ia dan goed

Dit om tweeërlei reden.

Vooreerst om deze, door den bekenden wijsgeer Beerling geformuleerd in zijn jongste geschrift: „Het wankele Westen. Nietzsche en de critiek op de Europeesche cultuur."

Beerling begint zijn studie aldus: „Vijftig jaar na zijn dood is Nietzsche levender dan ooit. De ruïnes van het tegenwoordige Europa hebben zijn denkbeelden niet begraven — de Europeesche katastrophe was er één van. Hij heeft haar zien aankomen met een mengeling van diepe ontzetting en profetisch ongeduld. Richter en voltrekker tegelijk van het noodlot van den modernen geest."

De negentiende eeuw, niet ten onrechte door Friedell een goddelooze eeuw genoemd, heeft de fundamenten van het Europeesche leven ijverig zien ondergraven. Wat verdwijnen moest was het Woord van onzen God. En, Nietzsche lezend, is het alsof wij voortdurend den schaterlach van den satan hooren, die zich van te voren verheugt over den val van het Christelijk Europa, dat al zijn rijke goederen door het geloof in den Christus der Schriften ontving, en daar­ door ook kon worden, wat iemand eens dus zei: het kleine Europa beheerscht de wereld.

Eenmaal het Woord Gods verworpen hebbend, moest de gang van het leven dus zijn, als Nietzsche het uitdrukte: naar het nihilisme. Hij zelf noemde zich de uiterste nihilist, geroepen om den aangevangen ondermijningsarbeid te voltooien; hij had daartoe naar hij gevoelde, de opdracht ontvangen. Zelfs mijn naam bevsTJst het, zoo oordeelde hij. Want luidde die in het Poolsch niet: Nietsche — nihilist?

Mogen wij nu niet concludeeren, dat Nietzsche tegenover het door hem belachen humanisme en socialisme, dat een betere wereld dacht te bouwen — van die „ware wereld" moest Nietzsche noch philosofisch noch werkelijk maar nieto hebben — gelijk heeft gehad?

Ook anderen hebben dezen gang gezien. Ik noem nu alleen maar Groen van Prinsterer. Maar die leed er onder. Nietzsche verheugde zich er in.

En is het nu niet goed, dat wij thans op dezen gang van het leven nauwkeurig letten, opdat wij niet als zoovele christenen verstrikt raken in de lichtzinnigheid onzer moderne humanisten en socialisten, die meenen met hun leeg gepraat de wereld te kunnen behoeden voor den val, dien Nietzsche hard maar juist profeteerde? Daar is een tweede reden, waarom wij op zijn arbeid mogen letten. Velen, die mee ijverig bezig zijn de fundamenten van het leven te ondergraven spreken met eenigen afschuw van Nietzsohes vreeslijke taal. En ons wordt thans, ook van antirevolutionaire zijde, waar men dweept met een „raad van Europa", een van de dwaallichten van dezen dag, voorgehouden, dat wij niet maaralleen Nederlanders, doch Europeanen moeten zijn. De Europeesche gedachte, de Europeesche cultuur en de Europeesche eenheid moeten ons bezielen. Was niet, zoo zegt men dan, het Christendom de bron dier gedachte, dier cultuur, dier eenheid?

En vinden wij in het humanisme van dezen dag niet nog de christelijke elementen, die ons voor den val kunnen behoeden en het ergste nihilisme kunnen voorkomen?

Hier denkt men onwillekeurig aan de scherts van den , , Lüstigen Person" uit het „Vorspiel auf den Theater" voor Goethe's Faust:

In bunten Bilder, wenig Klarheit, Viel Irrthum, und ein Fünkchen Wahrheit.

Da Costa teekende die „Europeesche gedachte" forsoher als hij zong: een locomotief van waarheid voor een langen trein van dwaling.

Dit is het gevaarlijkste wat het leven kan treffen. Het is thans nog veel erger, nu de afwijking van de Schrift en het loochenen aller heilsfeiten tot ons komt in het gewaad van gehoorzame aanvaarding de^ Schrift.

Dat helpt het nihilisme nog meer.

Nu kunnen wij veel kwaads van Nietzsche zeggen, maar wij mogen niet vergeten, dat hij feitelijk, ook in zijn loochening der waarheid, niets nieuws bracht; maar weinig anders deed dan in den goddeloosten vorm uitdrukken wat hij van de deftige vrome theo'logen In Duitschland, die niets anders deden dan de Schrift ondermijnen, had geleerd.

Alard Pierson zegt van de Duitsche Schriftcritici — in zijn „Oudere Tijdgènooten" — dat in Da Costa's verzen de Straussen, de Bauers en Bruno Bauers over het tooneel rukken als een bende hemelbestormers met grimmige aangezichten. Maar deze voorstelling noemt hij misplaatst. De Duitsche critici zijn, volgens Pierson, geweldige jagers voor het aangezicht des Heeren. „Menschen van zelfs kinderlijke vroomheid". Bauer, de geduchte Tübinger, is begraven in den naam van de Heilige Drieëenheid. Strauss heb ik bij de geopende groeven zien bidden voor den „geliefden broeder, dien God uit de aardsche droefenis tot zich genomen had."

Pierson vergelijkt de schriftcritiek bij de Gothische bouwkunst in het laatst der middeleeuwen, die inderdaad een soort weddenschap was: wie in de meest duizelingwekkende hoogten en met de grootste ledige tusschenruimte bouwen zou. „Al de fantasie, al de hartstocht, al de behoefte aan het avontuurlijke van de duitsche geleerden steekt in hunne critiek. Het zijn vaak kunsten op het slappe koord.

Maar zoek niet naar booze bedoelingen; zij weten van den prins geen kwaad. Gun hun, gelijk gij een dichter zijn droom gunt, hun critische gissingen en combinatiën, hunne eenige weelde in de kleine stad, die zij gemeenlijk bewonen, - in hun eentonig leven, zonder andere versnapering dan des avonds, in een lokaal dat veel, maar nooit een armstoel heeft gezien, een zwijgend glas bier".

En dan: misvorm hen niet tot het grillig gevolg van het Beest uit de Openbaring.

Dit „zwijgend glas bier" heeft Nietzsche blijkbaar ook, als Pierson, gezien, In zijn „Wille zur Macht" (89) zegt hij: wat heeft de Duitsche geest van het Christendom gemaakt? BÜjve ik maar bij het protestantisme staan: „wie viel Bier ist wieder in der protestantische Christlichkeit? "

Hij gewaagt van een homoeopatisch protestantisme en zegt dan, dat niemand er op let, dat er ergens „eia Geist auf diesem Gewasser schwebe".

Het is stellig hier, dat de litterator Rispens, van wiens gevaarlijke werk ik onlangs met U sprak, een werk thans in de Christelijke pers van harte als prin­ cipieel juist zelfs aanbevolen, den titel haalde: de Geest over de wateren.

En wij behoeven niet te twijfelen van welken „geest" hier sprake is. De booze geest.

Het is ook de geest der Europeesche cultuur van de vorige en van deze eeuw. Het is de geest, die Busken Huet, na een iofrede op het Christendom, deed zeggen: „dit geloof is niet langer het geloof dezer eeuw. Christus heeft opgehouden de hemelsche Orfeus te zijn door zijn snarenspel de dierlijke hartstochten der menschen bedwingend. Er is geen Goede Herder meer, die zijn verdoolde schapen zoekt. De pelikaan, hare jongen drenkend met haar hartebloed, telt niet mede onder de zinnebeelden eener liefde, even innig als onbegrensd. De Schepper is een schepsel geworden — en welk een schepsel".

Dit alles nu was de vrucht van het werk dier vrome, gemoedelijke bierdrinkende ondermijners van de Schrift in hun booze critiek. Hoeveel kwaad heeft zij hier niet gewrocht, welk een schrikkelijke verleiding ging daarvan uit!

Men gevoelt het, als men ziet, welk een gedurige worsteling een man als Is. van Dijk had te voeren tegen deze critiek, die hij niet durfde af te wijzen, en die hij gedeeltelijk bijviel, omdat hij toch het heil in Christus wilde behouden.

Bekend is ook, hoe een vrome christin een brief vol angst schreef aan Da Costa, waarin zij vroeg: wat wordt er van de Schrift?

De dichter antwoordde: daar zal de Heere onze God wel voor zorgen.

Zoo was het oók. Maar deze critiek kent haar duizenden verslagenen. En Nietzsche, zoon van vrome piëtistische ouders, was daar één van. •

Beerling merkt op: hij hoonde het Christendom, maar van Jezus zeide hij geen kwaad. Hij ontzag Hem. Dit is niet juisc.

Want het is geen ontzien van onzen Heiland en Heere, als men Hem durft te teekenen als een soort onschuldigen prediker der weerloosheid, zooals een Tolstoi Hem ook zag.

Nietzsche zegt: ik vind het niet goed in dien Jezus» van Nazareth of in zijn apostel Paulus, dat zij den kleinen luiden de verbeelding hebben bijgebracht, alsof hun bescheiden deugden zooveel zouden beteekenen. Wij hebben dat, zoo vervolgt hij, duur moeten betalen, want daardoor kwamen de hooge kwaliteiten van den mensch — zoo ongeveer alé wij die in Napoleon ea in Hitler hebben gezien — in het gedrang.

Nietzsche kon geen enkele dwaasheid omtrent den Christus zeggen en omtrent het Christendom, die hij niet op de universiteiten m zijn vaderland, in „beschaafden vorm" had kunnen leeren.

Hij trok alleen de verststrekkende conclusies, waarvoor de vrome theologen terugschrikten; er allicht niet ook aan dachten.

Hij zag, wat er uit komen moest. Het nihilisme. Wij nemen God, dus zei hij, het roer uit handen. Wij gaan zelf aan het roer staan. En dan blijft er niets over van al datgene wat Europa uit het Christelijk geloof ooit mocht toekomen: geen religie, geen moraal, geen deugd, geen gezag, geen recht, geen liefde en ontferming, geen wet of gebod. Niets, niets; alles nihilisme — en Nietzsche verheugde zich daarin met een satanische vreugde.

Hij trok de lijn, die anderen ter helfte hadden gevolgd, met onverbiddelijke logica door. En dat is de Europeesche geest. Zoo werd wezenlijk de „Europeaan".

Zeker, nog altijd is er het door Nietzsche met heftigen spot belachen humanisme en socialisme, dat van een betere wereld spreekt, die Nietzsche dan met afschuw vervulde. Maar het nihilisme is onderwijl voortgegaan en deze stroom houdt niet stil voor het loos getimmerte van een federalistisch, humanistisch, socialistisch Europa. De angst, die aller hart beklemt, bewijst hoe onzeker de gewaande zekerheid werd, hoe onvast de dijken, die men opwerpt, om de algeheele overstrooming en vernieling te voorkomen. Men weet het zelf.

Maar — nu kunnen wij zeker ons met afschuw afwenden van den boozen durf eener Nietzsche; doch zijn zij, die begonnen de Schrift aan te randen, of zij, die haar wezenlijk verwerpen onder den schijn haar te handhaven, minder schuldig?

Zet een vraagteeken reeds achter het eerste hoofdstuk der Schrift en zie nu, hoe het eens Christelijk Europa schudt op zijn grondvesten. Openbaring 22 VS 18 en 19 is niet tevergeefs geschreven.

Met hartelijke groeten en heilbede, uw toegenegen

MARNIX.

P.S. Een vriendelijke lezer meent, dat mijn opmerking omtrent den dominee op ons dorp, die tegen de Doleantie bezwaren had, omdat hij tegen Kuyper's meeningen omtrent Gemeene gratie en veronderstelde wedergeboorte was, niet op kan gaan, omdat de werken, waarin deze stellingen werden verkondigd, eerst veel later verschenen. Hij vergeet, dat Kuyper een vaste lijn volgde en dat hij in 1886 reeds veel geschreven had, wat bij prof. Lindeboom en bij ds Scholten e.a. veel critiek ontmoette. Hij moge maar eens denken aan wat er in 1892 voorviel. Wat ve'en niet begrepen werd door scherpe opmerkers reeds meer of minder goed gezien. Dit herinner ik mij nog zeer goed ook uit de jaren in en vlak na de doleantie.

M.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 november 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER Breven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 november 1950

De Reformatie | 8 Pagina's