GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Geestelijke Liederen uit de schat van de Kerk der eeuwen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geestelijke Liederen uit de schat van de Kerk der eeuwen

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Geestelijke Liederen uit de schat van de Kerk der eeuwen". Tweede uitgave, Ie deel, 1949; verzameld door ds H. Hasper, uitgegeven door A. Jongbloed, auteursrechten voorbehouden door de , , Stichting GeesteUjke Liederen etc", Den Haag.

I

Bij het beoordeelen van dit werk, dat alleszins onze aandacht waard is, komt als vanzelf een splitsing tusschen de waardeering van den persoon van den auteur en van zijn producten.

Om bij het aangenaamste te\|Deginnen: voor den persoon van ds Hasper, met zijn warme naastenliefde, zijn verterenden ijver voor het geestelijk lied (in den ruimsten zin genomen), zijn levenslang gebed voor de eenheid der verscheurde Christenheid, kunnen we niet dan groote waardeering hebben.

Dit neemt niet weg, dat we zijn productie, bijzonder waar deze zich aandient als te zijn ten behoeve van de , , Kerk van Jezus Christus", moeten „beproeven" als alle dingen, behoudende het goede.

Het is reeds lang een publiek bekende zaak, dat de „Stichting Geestelijke Liederen etc." te Den Haag dezelfde is als ds H. Hasper, voorheen predikant bij de Gereformeerde Kerken, sedert 1926 in Hersteld Verband gegaan, later in de Ned. Herv. Kerk geemeriteerd. Hij is dezelfde ds Hasper, die een nieuwe psalmberijming vervaardigde, die in 1933 zijn „Gezangen en geestelijke liederen, ontwerp voor een interkerkelijke liederenbundel" uitgaf, sedert 1935 zijn vier kapita'.e deelen „Geestelijke Liederen uit de schat van de Kerk der eeuwen" in het licht zond (waarvan het vierde deel het „Psalter 1936" vormde), en die behalve zijn documentair werk , , Een reformatorisch kerkboek", tal van kleinere publicaties schreef op dit zelfde terrein. Het grootste deel van dit rijke leven heeft de auteur zich met het geestelijk lied beziggehouden, en het mag gezegd worden, dat hij een benijdenswaardige kennis van zaken en inzicht heeft verworven.

Zijn eerste uitgave der „GeesteUjke Liederen etc." was reeds in 1940 uitverkocht. Aangezien sterke vraag bleek te bestaan, zoo in Nederland als in „Indonesië", Hongarije en andere landen, is de auteur onvermoeid aan een hergroepeering der liederen begonnen, welke heruitgave vermoedelijk vijf deelen zal tellen. Het eerste deel heeft reeds 200 liederen.

Daarbij is de opzet door de ervaring sterk gewijzigd. Gaf ds Hasper voorheen eigenUjk 'n interessante verzameling liederen en melodieën uit in oorspronkelijken vorm — op zichzelf van wetenschappelijke en musicologische waarde, doch practisch weinig bruikbaar, daar deze melodieën al te zeer afweken van 'de gangbare varianten — in de huidige uitgave heeft hij de historische juistheid opgeofferd aan de huidige bruikbaarheid, waardoor zijn werk meer reëel en vitaal wordt. Dit neemt niet weg, dat vele (vooral Engelsche en Duitsche) melodieën bij het Gereformeerde volk onvoldoende bekend zijn.

Bij deze bundeling ligt een hoog ideaal voor: niet minder dan „interkerkelijke zang", de „eenheidsopenbaring onder de Christenen", welke door samenzang verkregen zou worden, het maken van „de kerk van Jezus Christus" tot een „zingende kerk" wordt door deze uitgave voorgestaan. Ja zij moet „in de wereldcrisis welke wij beleven en in deze dagen van verwording van ons volksbestaan ten aanzien van het lied der kerk weer een fondament" leggen! Zij is het voorloopig resultaat van een „beweging, die zich door vele landen verbreidt", welke beweging om het interkerkelijk lied vraagt, en daarin ziet: het evang; elie der zaligheid.

Deze „beweging" zou „een officiëele kerkelijke erkenning hebben verkregen" toen de Haagsche Synode van 1949 besloot om „het voornaamste onderdeel: de nieuwe psalmberijming" te aanvaarden.

Dit alles klinkt toch werkelijk belangrijk genoeg om eens even bij stil te staan. En de persoon van ds Hasper staat er ons borg voor, dat we niet met bluf —, maar met eerlijke en hooggespannen idealen te doen hebben.

En toch waarschuwt de terminologie van dezen auteur ons reeds om op onze hoede te zijn. We hebben immers te veel ellende gezien van het woord „interkerkelijk", om hier zonder meer op in te gaan. Zooals het woord hier gebruikt wordt — dat is: niet in zijn strenge beteekenis, doch in den zin van „oecumenisch" houdt dit verband met het bekende pluriformiteitsbegrip.

„Interkerkelijk" wil dan zeggen: het samengaan van. al de kerken, gemeenschappen, genootschappen, bonden, vereenigingen en secten, welke zich met den Christen-naam tooien. Het woord kerk, in zijn hooge beteekenis van artikel 27—32 der Nederlandsche Geloofsbelijdenis, is dan gedevalueerd. Het wordt niet langer naar art. 29 onderscheiden van „alle secten, die heden ten dage in de wereld zijn, en zich met den naam der kerk bedekken". De kerk bestaat dan ook niet langer, naar art. 27, uit , , de ware Christge^ loovigen, die hun zaligheid verwachten in Jezus Christus", welke geloovigen naar art. 28 zich het algemeen ambt zien opgelegd om „volgens Gods Woord zich af te scheiden van degenen, die niet van de kerk zijn", en om „zich te voegen bij de ware kerk"; welke laatste naar art. 29 van de valsche kerk „lichtelijk te onderscheiden is door de reine predikatie van het Evangelie, de reine door Christus ingestelde sacramentsbediening, en het gebruik van de kerkelijke tucht om de zonden te straffen; kortelijk welke zich aanstelt naar het zuivere Woord Gods".

Om , , interkerkelijk" te kunnen zijn is het dus vooialle dingen noodig om de Ned. Geloofsbelijdenis ter zijde te stellen; voorts om alle verbanden, die zich Christelijk noemen als min of meer gelijkwaardige facetten te beschouwen van den briljant welke „de kerk van Jezus Christus" genoemd wordt; en eindelijk — welk een ironie — om eigen inzichten en opvattingen — met alle „respect" voor andersdenkenden — toch maar te handhaven, aangezien deze een onmisbare bouwsteen in de pluriformiteit beteekenen.

Immers: zouden alle Christenen hun eigen inzichten en opvattingen kruisigen; zou alle knie zich buigen alléén voor Jezus Christus en zijn Woord; zouden aUe Christgeloovigen spreken en denken en handelen uit kracht van den Heiligen Geest; — dan zouden aUe , , andersdenkenden" plotseling hun bestaansrecht verliezen, en daarmee zou heel het pluriformiteitsbegrip, dat veel gekoesterde en geadoreerde afgodje, van zijn voetstuk vallen!

Nu is 't immers reeds duidelijk, dat de kerk van Jezus Christus het nimmer zal moeten hebben van een kleurloozen grootsten-gemeenen-deeler-zang, welke door Christusbelijders en door practische Christusloochenaars tegelijk kan worden aanvaard. Het Bijbelsch criterium, dat in deze zaken angstvallig wordt verduisterd, luidt: wat dunkt u van den Christus, wiens Zoon is Hij?

Een ander punt is, dat de „eenheid der Christenen" (immers ook door ons zoo vurig begeerd, ondanks allen laster) niet door samen bidden en zingen wordt verkregen. De „verscheurde Christenheid" is geen rumoerig bewaarschoolklasje, dat met een versje tot de orde teruggebracht wordt!

Die Christenheid is zondig verscheurd door eeden, schorsingen, leerbesluiten en ambtelijke moorden, welke niet weggezongen kunnen worden.

Samen bidden, samen zingen? Wij denken aan onze laatste uitwerpers.

Een „smaldeel" van ons ging naar Oosterbeek, heeft daar met hen gezongen en gebeden. Toen 't „Amen" verklonken was, volgden direct de toelichtingen en veiligstellingen en reserveeringen; men verloochende de pas bezongen „eenheid" op slag. De ware eenheid echter, waarvoor onze groote Hoogepriester bad (Joh. 17 : 21), is die eenheid van den Vader (die in zijn geliefden Zoon een welbehagen heeft) met zijn Zoon (wiens lust het is den wil des Vaders te doen). En deze eenheid wordt niet gemakkelijk verworven met lieden, wier lust het heelemaal niet is om den wil huns hemelschen Vaders te doen.

En voorts: het „nieuwe fundament in de were'dcrisis" en het „maken van de kerk van Jezus Christus tot een zingende kerk". Het zijn geen geringe zaken, waarover gesproken wordt. Wij denken aan wat Auguatinus voor vele eeuwen over den kerkzang schreef: „niemand kan iets zingen, dat Gode waardig is, als Hijzelf het hem niet van te voren op de. lippen heeft

gelegd; daarom, ook al zouden wij overal rechts en links zoeken, wij zullen geen betere, voor dit doel meer geschikte liederen vinden dan de psalmen van David, welke de Heilige Geest hem heeft geïnspireerd en gedicteerd. Wij zijn er dan ook zeker van, wanneer wij ze zingen, dat God ons de woorden in den mond legt, precies alsof Hijzelf in ons zong tot verheerlijking van Zijn Naam". Daarom spoort Chrysostemus zoowel mannen, vrouwen als kleine kinderen aan „zich te gewennen aan het zingen der psalmen, opdat 't zingen als het ware een overpeinzing des harten worde, waarin men zich aansluit bij de vergadering der heilige engelen". Deze uitspraken werden met instemming door Calvijn overgenomen in het voorwoord tot zijn eerste kerkboek. „Laat ieder nu zoo gewaarschuwd zijn", zoo besloot Calvijn, „dat hij in plaats van holle •en onbeteekenende bijgevolg slechte en schade-Ujke liederen te zingen, er zich nu aan gewenne deze Goddelijke en hemelsehe lofzangen te zingen met den Godvruchtigen koning David".

Weliswaar komt in deze citaten niet voldoende uit dat Calvijn behalve de psalmen ook alle andere passende berijmde Schriftgedeelten met kracht tot kerkzang aanbeval. Maar wel blijkt duidehjk, dat hij, evenals Augustinus en Chrysostemus, elkenuitmenschelijke overleggingen geboren zang afkeurde voor kerkzang. Helaas heeft onze Synode van Middelburg, 1933, hier weinig rekening mee gehouden.

Het moet ons dan ook van het hart, dat wij niet kunnen gelooven aan een zangbundel, die zoowel „het nieuwe fundament in de wereldcrisis wil leggen" — dat kan alléén Gods Woord doen — als ook „de kerk van Jezus Christus tot een zingende kerk maken" — idem, idem — als ook tegelijk het ideaal van „interkerkeUjken zang", en dan volgens de pluriformiteitsidee van den auteur, verwezenlijken. Deze idealen verteren elkander.

Alvorens nu een blik in*dezen bundel te werpen, om te zien of de keus der liederen beantwoordt aan •wat des schrijvers uitspraken doen verwachten, nog eerst een enkel woord over die „beweging".

Beweging is een dynamisch woord, dat het voordeel heeft zoo vaag te zijn, dat het tegendeel haast nooit te bewijzen valt. Een vereeniging, een stichting, een naamlooze vennootschap, zij alle hebben haar statuten, haar nauwkeurige omschrijving van doel, omvang en middelen. Een beweging niet alzoo. Deze heeft niets van dit aljgs. Bij een beweging krijgt men den indruk, dat niet doelbewuste mannen en vrouwen aan den arbeid zijn, maar dat integendeel „iets" over die menschen komt. Er beweegt iets. Men wordt erdoor gegrepen. Men doet mee, „beweegt" mee, tracht anderen te bewegen om evenzoo mee te bewegen. Ziedaar de beweging. En let nu eens op. Wee degene die niet mee beweegt' In tegenstelling tot de vereeniging, de stichting of de naamlooze vennootschap etc, waar ieders deelname volkomen vrijwillig is, vergaat het de „neutrale" bij een „beweging" kwalijk: hij mag niet neutraal zijn, hij wordt tegenstander, dwarskijker, domper genoemd, de beweging loopt hem zoo mogelijk onder den voet, de oven van Nebukadnezar is zijn deel.

Nu heeft ds Hasper hieraan Stellig nooit gedacht, toen hij het woord „beweging" koos en herkoos en , handhaafde en herhaalde bij zijn arbeid. Maar wij denken daar wel aan, wanneer we lezen dat deze beweging een officieele kerkelijke erkenning heeft verkregen door de Haagsche Synode in September 1949. Want dit slaat dicht bij ons in. Reeds in 1943 heeft onze Generale Synode van Utrecht iets zeer goedkeurends over de psalmberijming van ds Hasper gezegd. En — na de scheuring — heeft onze Synode van Amersfoort (1948) wederom zich loffelijk uitgelaten over dezen arbeid. Maar het staat zonder meer vast, dat onze Amersfoortsche Synode deze psalmberijming allerminst gezien heeft als „het voornaamste onderdeel van de beweging: Geestelijke Liederen etc", welke beweging „interkerkelijken zang. Christelijke eenheidsopenbaring en pluriforme fundamenten onder ons verworden volksbestaan" denkt aan te richten. Wanneer onze Generale Synode te Kampen het volgend jaar de nieuwe psalmberijming objectief en eerlijk zal kunnen beoordeelen, dan zal het goed zijn dezen uitstekenden arbeid van dezen zeer gewaardeerden auteur niet vooraf onverbrekelijk te koppelen aan een eenheidsbeweging van interkerkelijke allure.

D. W. L. MILO.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 november 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

Geestelijke Liederen uit de schat van de Kerk der eeuwen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 november 1950

De Reformatie | 8 Pagina's