GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER Brieven

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater,

Ook in deze dagen van herinnering aan Nietzsche's sterfdag worden pogingen gewaagd om hem en zijn werk, die beide veel afschuw wekten, te rehabi'.iteeren. Hij zou geen vernieler, doch een bouwer zijn, een ziener, die den gang naar het nihilisme wees, maar het tevens wilde overwinnen.

Ik wees er reeds op, dat Rispens hem een christen noemt, zelfs in zijn „Antichrist". In het persoverzicht der „Reformatie" las U ook het oordeel van prof. Pos.

Prof. de Sopper zegt in zijn jongste interessante werk: Dwaalwegen", dat christenen zich Nietzsche's verwijt jegens het christendom als de oorzaak van alle kwaad, dat ons werelddeel trof, niet behoeven aan te trekken, omdat Nietzsche het echte Christendom niet heeft gekend. Wat hij met laaienden, allesverterenden hartstocht bestrijdt is 'n parodistische caricatuur daarvan, die hij mede onder den invloed van Schopenhauer abusievelijk voor het echte aanzag. En waar zijn onstuimig verlangen eigenlijk naar uitging is iets, dus Prof. de Sopper, dat alleen door het echte christendom te verkrijgen is. Nu komt het er uiteraard hier maar op aan, wat men onder dat echt verstaat. Maar onjuist is zeker niet, wat deze geleerde verder opmerkt: , men heeft niet zonder reden in 't feit, dat zulk een tragiek na zooveel eeuwen nog mogelijk is, een ernstiger verwijt tegen het empirisch christendom gezien dan in al Nietzsche's invectieven bij elkaar. Naar onze overtuiging ligt de fout niet hierin, dat de menschen te christelijk zijn geweest, maar dat ze het niet genoeg, dat ze het in het geheel niet of te gebrekkig geweest zijn. Het lijkt ons onder alle omstandigheden een onjuiste diagnose, den achteruitgang van een patiënt toe te schrijven aan de ondeugdelijkheid van een medicijn, dat hij niet heeft ingenomen. De menschheid heeft „wind" gezaaid en is er nu aan toe den „storm" die daaruit voortkomt te oogsten. Hosea 8 : 7. Wij verbazen ons niet over de dreiging die boven ons hoofd hangt".

Nu heeft Nietzsche allicht ook reeds in het gezin, waarin hij geboren werd, evenals Kierkegaard, een verzwakt christehjk geloof gevonden, en aan de universiteiten wijt hij niet dan ondermijning der Schrift, verricht met een vroom gezicht. Tegen deze „halfheid" richtte zich ook wel zijn bittere spot, maar voorts was het wel degelijk tegen den Drieëenigen (ïod, tegen den Christus der Schriften, dat zijn vreeseHjke haat uitging.

Zijn ontzettende hoogmoed deed hem feitelijk zeggen: als er een God kon zijn, wilde ik het wezen; was er een Christus noodig, dan ben ik het.

Zijn haat ging wel degelijk tegen het Christelijk geloof uit, wat blijkt uit zijn vreeselijke woorden: dat de sterke rassen van noordelijk Europa den christelijken God niet van zich gestooten hebben, is voor hun religieuse begaving geen eere. Zij hadden met zulk een misgeboorte moeten afrekenen.

Hij kon aan het Woord des Heeren, aan Zijn getrouwe kerk niet denken zonder in wilde woede uit te barsten. Zoo zelfs, dat een ongodist als Gide zei: er behoort een zekere waanzin toe om datgene te zeggen, wat hij durfde zeggen.

Dit alles leidt voor wie Nietzsche's geschriften kent geen twijfel.

Als er echter van eénige rechtvaardiging voor hem sprake kan zijn dan is het tegenover zijn eeuw. Tegenover de onze.

Dan is het tegenover de afvallige christenen van zijn dagen, heel die negentiende eeuw met haar moderne „christendom" en haar onafhankeUjke moraal. Tegenover al diegenen, die den Christus der Schriften wezenlijk verwierpen en Zijn Woord belaagden en toch de vruchten van het Christelijk geloof wilden behouden, diegenen, die zooals hij zeide, al meer van moraal spraken naarmate zij het fundament er van afbraken.

Het is ook hierom, dat wij ons met hen bezig mogen houden.

Omdat gelijke dwaling nog werkt in onzen dag.

Ik denk nu slechts aan hen, die van een modem humanisme en socialisme of van een christelijk humanisme, dat zich evenzeer als Nietzsche afwendt van het Woord van onzen God, nog iets goeds, of aan hen die onder den schijn van dat Woord te aanvaarden, het verloochenen, en die daarvan nog allerlei heil voor het wankele Westen verwachten.

Voor Nietzsche was het als bij Ibsen: alles of niets. En hij koos voor het niets, het meest absolute nihilisme.

Heel anders dus als de profeet Elia het zei tot het naar den afgodendienst afwijkend volk, dat den dienst Gods met den dienst van Baal wilde vereenigen: waarom hinkt gij op twee gedachten? Zoo de Heere God is, volgt Hem na, en zoo het Baal is volgt hem na.

Nietzsche koos voor Baal, en de schijnvrome christenen deden als het oude kerkvolk; zij zeiden niets of keerden zich met afschuw af van hem, die de consequentie hun liet zien van hun eigen doen.

Meent gij, zoo riep hij hen toe, dat gij het kwaad, dat op uw handelen volgt, kunt keeren door uw halfheid?

Laat ik het U dan doen zien: „onze gansche Europeesche cultuur beweegt zich reeds langen tijd met een marteling der spanning, die van jaar tot jaar groeit, als op een katastrophe, los, onrustig en geweldig gelijk een stroom, die naar het einde wil, die zich niet meer bezint, die vrees heeft zich te bezinnen". En daarin heeft hij gelijk gehad.

Prof. de Sopper zegt: die katastrofe nadert zelfs sneller dan hij gedacht heeft. Hij meende met deze woorden de volgende twee eeuwen te profeteeren. En niet alleen Europa, maar de geheele wereld is er nu in betrokken.

Nietzsche had gelijk tegenover een prediker van brutaal ongeloof als Strauss, die dacht, dat hij daarmee volstrekt niet in conflict kwam met de traditioneele moraal van weldadigheid en naastenliefde en menschenmin, spaarzame resten van een weggeworpen christendom. Hooren wij van de ongeloovigen dezer dagen niet dezelfde klanken?

Nietzsche heeft als een stormwind de nevels van dit domme en laffe misverstand weggeblazen. Onze idealen, dus prof. de Sopper, laten zich niet zoomaar van die z.g.n. mythologie losmaken als fijn goud uit het ruwe erts.

Hij had gelijk ook tegenover al diegenen, die meenen te beter christenen te kunnen zijn, naarmate zij te meer in wezen weigeren in een eenvoudig geloof alles voor waar en zeker te houden, wat het Woord Gods ons zegt. Die christenen, die voor niets zoo bang zijn dan voor niet wetenschappelijk te worden gehouden, want men kan zich toch niet tegen d e resultaten der wetenschap verzetten, maar die dan toch christelijke dogmata willen handhaven.

Dit geldt ook voor vele geleerden onzer dagen. Ik denk nu aan Barth en ook aan zijn tegenstander Althaus, die in zijn dogmatiek — de Christelijke waarheid naar hij zegt — wel waarheden van het Christelijk geloof wil onderschrijven, maar „die oude theologie welke nog vasthoudt aan de beelden van een oertoestand en zondeval aan het begin der historie niet meer kan volgen". Dat kunnen wij theologen, dus verklaart hij, niet meer doen. Daar zijn „wij" boven verheven.

„Das Paradies hat auf unsere Erde in unseren Welt wieder ein Ort noch eine Zeit gehabt". Dat is er dus nooit geweest. En vóór Adam was er, naar de natuurwetenschap dan leert, reeds een heele ontwikkelingsgeschiedenis van, ja stellig, van dier tot mensch.

Tegen al dezulken zegt Nietzsche: meen niet, dat gij het Christelijk geloof voor het leven zult behouden. De stroom naar het nihilisme stort zich over U heen, ja wordt door U voortgestuwd.

Ook tegenover de humanistische moralisten heeft Nietzsche het gelijk aan zijn kant.

In zijn „Wille zur Macht" (17) zegt hij van de wijsgeeren van zijn tijd, dat zij de waardigheid van den mensch willen vasthouden met hun geloof, dat hun moreele waarden cardinale waarheden zijn.

Wie God loslaat, zoo spot hij, houdt des te strenger vast aan het geloof in de moraal. Maar weet wel, gij kunt de moraal niet handhaven zonder godsdienstig fundament. Gij maakt den weg naar het nüiilisme noodwendig.

Hij waarschuwde niet. Hij lachte er om, zooals de satan er om lacht. Hij verheugde er zich in met boosaardig genot. Goed, maar wat hij daar zei, was waar, en onze tijd bevestigt het in dubbele mate.

In een der Duitsche wijsgeerige tijdschriften plaatste een auteur Kierkegaard en Nietzsche naast elkander. Beiden, zoo zegt hij, zagen het nihilisme naderen. Beiden wilden het overwinnen.

Beiden zagen het kwaad van hun tijd. Kierkegaard zei: de tijd is alleen tijd geworden. Nietzsche noemde dit een overschatting van het oogenblik. De eeuwigheid zoo is wel meer gezegd, trekt uit het leven van West-Europa weg. Het „Jenseits" heeft geen kracht meer.

De schrijver acht dit het verschil tusschen die beiden, dat Kierkegaard dit zag als de wortel, Nietzsche als het heilmiddel voor het kwaad, dat Europa trof.

Kierkegaard zei: waag den sprong in het geloof. Helaas wist hij niet wat het waarachtig geloof is. Het is niet de „eeuwigheid" die ons redden zal. Het is de Christus der Schriften, Die kan behouden.

Nietzsche zei: wilt gij van het dier afkomstig, dus een dier zijn, leef er dan ook naar. Zooals het nu is noem ik den mensch het meest mislukte dier, dat er is en komen kan.

Wij mogen wel concludeeren, dat zoowel Kierkegaard als Nietzsche den stroom naar het nihiUsme hebben versterkt en nog versterken.

Want beiden leven door hun werken meer dan zij het in hun eigen tijd mochten ervaren.

Daar is voor Europa alleen uitkomst mogelijk, als het zich bekeert.

Prof. de Sopper meent, dat, als de crisis van heden is doorleefd, die bekeering ook komen zal. Als de bloeitijd van crisisphilosophieën en crisistheologieën is afgeloopen, dan zal, als voor en na, de waarheid van het eeuwig Evangelie weer meer erkenning vinden, dat van den verloren zoon vertelt: tot zich zelven gekomen zijnde, zeide hij: ik zal opstaan en tot mijn Vader gaan, en ik zal tot Hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd

Waarom houdt deze schrijver daar op?

Want de verloren zoon zei meer: Vader, ik heb gezondigd tegen den hemel en voor U.

Dat moet ons verloren geslacht weer willen erkennen. Gezondigd door de verlating van het Woord, door het verachten der ware kerk des Heeren, door den wereldzin in denken en handelen, die tegen al de geboden Gods durft in te gaaii, door dat hinken ook op twee gedachten, het doen alsof men den Christus als Heer wil erkennen, terwijl men Zijn Woord verwerpt, door dit vreeselijke zelfs, dat een zich gereformeerd noemend geslacht opnieuw diegenen durft vervolgen, die getrouw naar het Woord Gods willen wandelen.

Laat Nietzsche tot het huidig geslacht ook zeggen: wie zijn hart deelen wil tusschen den Christus der Schriften en een wereld die Hem verwerpt — hij is op den weg naar het nihilisme. Hij heeft geen kracht waarachtig in Gods kracht mede te werken tot het behoud. Ook onze tijd vraagt beslistheid.

Laat ons er dag en nacht om bidden.

Wij moeten op de teeltenen der tijden acht geven en daarom zult gij het mij ook niet kwalijlc nemen, als ik ook verder nog iets van Nietzsche's nihilisme vertel, dat hij voorzag en dat nu meer dan ooit het leven bedreigt.

Met hartelijke groeten en heilbede, uw toegenegen

MARNIX.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 november 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER Brieven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 november 1950

De Reformatie | 8 Pagina's