GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De kwestie van het evangelisten-ambt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kwestie van het evangelisten-ambt

§ 6. DE CONFRONTATIE VAN DE THANS IN DE KERK FUNGEERENDE BIJZONDERE AMBTS­ DRAGERS MET DEN EVANGELIST (vervolg).

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aan de hand van het „Formulier om te bevestigen de dienaren des Woords" Is aangetoond, dat, ofschoon de vaderen niet wilden weten van een opnieuw erkennen van het evangelisten-ambt, ze dat in dit formulier niet hebben doen uitkomen.

(XVIII)

Op bl. 19 brengt de minderheidsnota nog een passage uit het formulier tot bevestiging van de dienaren des Woords in geding en wel dat stuk aan het slot, dat begint met: Uit deze dingen kan men zien enz.". In dat stuk wordt geciteerd M a 11 h. 28 : 20, ook 1 Tim. 2 : 2 en Ti t u s 1 : 5. De minderheidsnota vei• volgt dan: Hieruit blijkt weer, dat onze vaderen de overtuiging waren toegedaan, dat de arbeid tot vermeerdering en die tot bewaring der kerk, die verricht werd door de apostelen en hun helpers voortgezet werd door de dienaren des Woords. Titus wordt zelfs als een herder aangeduid. Weiden en vergaderen van schapen gingen bij hem samen".

We merken op: n dat gedeelte van het formulier, dat geciteerd wordt, gaat het om de continueering van den bijzonder-ambteUjken dienst als de apostelen er niet meer zijn. Let wel: m de volle bediening van „vermeerderen" en „bewaren" tot het einde der wereld, gplijk er uitdrukkelijk staat. En juist daarvoor moet Tim. het Woord doorgeven aan anderen, die ook bekwaam zijn om te leeren en moet Titus ouderlingen aanstellen. Blijkens de Kantteekeningen dachten de vaderen bij Titus 1 : 5 aan de ouderlingen, die arbeiden in het Woord, en dat is ook uit het verband in het formulier duidehjk. Doch beteekent dat nu, dat bedoeld is: itsluitend en alleen de dienaren des Woords zetten de apostolische bediening voort? Waar blijven dan de regeerouderlingen en diakenen? Blijkens 1 Tim. 2 : 2 en Titus 1 : 5 gaat het om de continueering van de Woordbediening in da plaatselijke kerk van Epheze en de plaatse-1 ij k e kerken op Creta. En in het formulier gaat het om hetzelfde. Dat is duidelijk de bedoeling en of de nevenbedoeling aanwezig is, dat alleen de plaatselijke „herders en leeraars" de eenige bedienaren des Woords zullen zijn met uitsluiting van bijv. de evangelisten, staat hier niet uitgedrukt met woorden. Dat kan men er alleen in lezen, als men er van uitgaat, dat de vaderen metterdaad geen evangelisten wilden. Doch men hoeft het er niet in te lezen. Wat de minderheidsnota erin leest, is uitleg van het formulier doch géén tekst. En als de vaderen de gedachte, door de minderheidsnota gelanceerd, daarmee hebben willen uitdrukken, dan is de uitdrukking onduidelijk, en bovendien die gedachte Schrift-u i t-l e g-g i n g en geen Schrift-t e k s t.

Voorts brengt de minderheidsnota naar voren, dat bij de handoplegging van de dienaren des Woords het , .missionair" aspect niet is vergeten, getuige de woorden „tot uitbreiding van het rijk Zijns Zoons Jezus Christus" (blz. 19).

Het is mogelijk, zoo willen wij opmerken, dat de vaderen, gezien hun „afkeer" van het evangelistenambt en hun voorstaan van het uitzenden van dienaren des Woords als „missionarissen" hier dat „zendings"-aspect hebben willen verdisconteeren. Doch het kan ook op de plaatselijke kerk alleen zien, in den zin van Zondag 48 Heid. Catech.r „regeer ons alzoo door Uw Geest en Woord, dat wij ons hoe langer hoe meer aan U onderwerpen". Dat is de eerste „uitbreiding" van het rijk Gods; en daarn a het tweede: bewaar en vermeerder Uw kerk" (waarbij verwezen wordt naar Ps. 51 : 20 en 122 : 6, in welke beide teksten het gaat om den opbouw van Sions muren en den vrede van Jeruzalem; een uitgedrukt zendingsaspect hebben die teksten niet).

Doch hoe het ook zij: we hebben hier een vrije uitdrukking van de vaderen, niet letterlijk aan de Schrift ontleend. En als die vaderen het „missionair" element hadden willen beklemtoonen, dan hadden ze dat toch zeker wel wat duidelijker moeten doen, bijv. door een zin daaraan te wijden in de omschrijving van de ambtstaak. Doch nu moeten we concludeeren: het zendingsmotief kan meespreken, doch expressis verbis, met uitgedrukte woorden, vinden wij het niet.

Tenslotte wordt door de minderheidsnota geattendeerd op de aanwending van het doopsbevel (Matth. 28 : 19) op den doop in een reeds eeuwen gevestigde gemeente. En de minderheidsnota voert dat aan tegen het zoogenaamd eenzijdig aanwenden van dezen tekst op de zendingsprediking, gelijk het meerderheidsrapport dat zou doen.

Inderdaad spreekt het meerderheidsrapport niet over het doopsbevel, ook in Matth. 28 : 19 gegeven. Dat houdt verband met den opzet van het stuk over de zendingsopdracht. Doch uit het rapport blijkt voldoende, dat het ook dat doopsbevel in rekening brengt. Nu zegt de minderheidsnota: et is „veel zuiverd e r" Matth. 28 : 19 het doopsbevel te noemen, zooals de Catech. doet in antw. 71, dan met het meerderheidsrapport dezen tekst de zendingsopdracht te noemen.

Wij willen aanteekenen: ) inderdaad spreekt antw. 71 over Matth. 28 : 19 als „de inzetting des doops"; doch wil de Catech. nu daarmee zeggen: r staat niet méér in dien tekst? en: et doopen is het allesbeheerschende en voornaamste van dien tekst? Of is het niet veeleer zóó te nemen: n Matth. 28 : 19 wordt naast andere zaken óók het doopen bevolen? Wij gelooven op goede gronden het laatste, want naar Matth. 28 : 19 wordt ook verwezen bij antw. 22 (en dan bij „al wat ons in het Evangelie beloofd wordt" is een christen noodig te gelooven; wat ken­ nelijk ziet op: leerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb" in vs 19); en bij antwoord 53 naar VS 19 en 20 voor de uitdrukking „dat Hij (de H. Geest) ook mg is gegeven"; zoodat we kunnen vaststellen, dat de vaderen in Matth. 28 : 19 meer lazen dein alleen doopsbevel.

b) Trouwens de tekst wijst duidelijk uit, dat het niet gaat om doopen alleen of doopen als hoofdzaak. Er staat immers: „Gaat dus heen om alle volken tot (Mijn) discipelen (leerlingen) te maken, hen doopende in den naam van den Vader en van den Zoon en van den Heiligen Geest, leerende hen onderhouden (bewaren, doen) al hetgeen Ik u geboden (opgedragen) heb". Nu is de moeilijkheid, hoe de deelwoorden „doopende" en „leerende" in hun verhouding tot het „discipelen maken" opgevat dienen te worden. Sommige uitleggers lezen zóó: „om alle volken tot (Mijn) discipelen te maken door ze te doopen , door ze te leeren. Dan geeft het doopen en leeren aan op welke w ij z e het toegaat met het discipelen maken. Anderen laten het doopen en leeren volgen op het discipelen maken, zoodat er dan d r ie bevelen worden gegeven: het zendingsbevel, het doopsbevel en het kerkbevel. Ook is de verhouding tusschen doopen en leeren moeilijk, daar in den tekst beide deelwoorden zonder verbindingswoord naast elkaar staan.

Doch hoe een en ander ook opgevat moge worden, toch is duidelijk, dat de h o o f d z a a k is het discipel.en maken, zoodat we onmogelijk kunnen zeggen: het doopen domineert. En dat bedoelt ook antw. 71 Heid. Catech. niet. Vandaar dat we meenen: het meerderheidsrapport heeft de hoofdzaak, het beheerschende, van den tekst aangewezen en gegrepen.

c. En als de minderheidsnota nog toevoegt, dat de Catech. Matth. 28 : 19 ook toepast op den doop in een reeds gevestigde gemeente, dan zal niemand dat willen ontkennen, ofschoon dient te worden opgemerkt, dat in antw. 71 Matth. 28 : 19 niet wordt geciteerd on» bepaaldelijk den doop voor heidenen, die zich bekeeren, noch voor leden van de gevestigde kerk aan te wijzen, doch om antwoord te geven op de vraag, waar, in welke Schriftplaats, Christus heeft toegezegd, dat Hij ons enz. En dat staat in het centrum der aandacht. Zoodat hetgeen de minderheidsnota aanwijst alleen maar n e v e n-gedachte kan zijn.

Als — tenslotte — de minderheidsnota aanwijst, dat Matth. 28 : 20 fungeert als bewijsplaats in art. 27 en 29 Ned. Geloofsbelijdenis, om te bewijzen dat de kerk . er is van het begin der wereld tot het einde en in dat verband de verdrukking onder Achab wordt gememoreerd, wat alles moet aantoonen, dat niet alleen aan de „vermeerdering", doch ook aan de „bewaring" der kerk is gedacht, stemt een ieder dat toe. Het meerderheidsrapport weerspreekt nergens de bewaring. Zoodat wij niet vermogen, in te zien, dat laatstgenoemd rapport „versmalde exegese" vap vs 19 geeft, wat we boven reeds behandelden. Want het bedoelde rapport had te handelen over de vraag, w i e zullen heengaan om de volken tot discipelen van Christus te maken, 'als de apostelen zijn weggevallen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 maart 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

De kwestie van het evangelisten-ambt

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 maart 1951

De Reformatie | 8 Pagina's