GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Synodes en Wetenschap

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Synodes en Wetenschap

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

(II)

We willen thans, na nog postuum aan ds J. S. Post het woord gegeven te hebben, enkele opmerkingen geven in antwoord op het ingezonden stuk van ds J. Bosch in de rubriek van Adolphus Venator (nummer van 17 Maart j.l.).

1. Een van de punten, die ds J. Bosch het meest bezig houden, blijkt de kwestie te wezen van „tweeërlei theologie". Hij meent een gevaar te zien van herlevend kuyperianisme. Kuyper — aldus ds J. Bosch — leerde tweeërlei theologie: een kennis Gods, en een wetenschappelijke theologie, die wezenlijk onderscheiden waren; en dan zou laatstgenoemde (de wetenschappelijke theologie) geen aangelegenheid van de kerk zijn. De geïnstitueerde kerk zou voor de theologische wetenschap geen zorg mogen of moeten hebben. Dit standpunt is door Lindeboom bestreden; en nu leeft de vrees, dat ons blad één der vruchten van Lindeboom's strijd tegen Kuyper zou helpen te niet doen.

Ik vrees, dat hier misverstand dreigt, en ben blij het te kunnen wegruimen.

2. Dat er tweeërlei theologie is, althans tweeërlei manier van „kennis Gods" heeft Kuyper niet ingevoerd, doch is een oud leerstuk van de gereformeerde schrijvers van lang vervlogen dagen. De oude gereformeerden zaten — wat volkomen begrijpelijk is — nog met een massa roomsch-katholieke scholastieke on­ derscheidingen in de maag. Een dier onderscheidingen was die van de „kolenbranders-theologie" èn de wetenschappelijke (breeder uitgewerkte) theologie. Ik schreef er al eens over in ons blad, om die onderscheiding te wraken en sta dus een beetje bedremmeld te kijken als men de vrees uitspreekt, dat óns blad dien kant uit wil, den kant n.l. niet van een onderscheiding dezer tweeërlei kennis Gods, doch van een tegenstelling, om niet te zeggen: scheiding van deze twee. We hebben tegen die tegenstelling gevochten en dus ook tegen de bewering (van Kuyper) dat de kerk niet zou te maken mogen hebben met de uitkomsten eener „wetenschappelijke" theologie of daarvoor geen zorg zou mogen dragen (in de opleiding). De kerk kan en mag en moet haar belijdenis handhaven en verdedigen, en geen enkel wetenschappelijk man mag zeggen: van mijn resultaten blijft gij, - kerk, met uw vingers af.

Maar men moet niet Kuyper overal de schuld van geven. Hij deed verkeerd, toen hij een hoogen toon aansloeg tegen de kerkelijke school; toen hij alle tegenstanders afpoeierde met een hooghartigen dooddoener (die niet eens juist redeneerde), en in het benepen dilemma: kerkelijke opleiding dan wel wetenschappelijke opleiding zich liet vangen, of anderen er mee wou vangen. Gelijk omgekeerd zijn tegenstanders vaak verkeerd deden, alles en nog wat aan Kus^per's liefde voor z'n eigen (toenmaals zeer povere) „universiteit" toe te schrijven, als ware het een uit z'n duim gezogen gelegenheidsargument.

Want dat was mis. Kuyper had deze foutieve redeneering doodgewoon overgenomen van de oude gereformeerden.

Om maar één voorbeeld te noemen: de roomschen hadden geleerd: er is tweeërlei „geloof": één van de „Isplenbranders" ('t domme volk), en één van de aristocraten-van-de-theologische-wetenschap. „Ingewikkeld geloof" bij den één, „uitgewikkeld", „uitgelegd", „uitgewerkt" geloof bij den ander. En om die onderscheiding eenigszins concreet te maken, zeiden ze: „de hot i's", d.w.z. de „dat's" (de „feiten") zijn bekend aan de eersten, doch de „d i - h o t i 's", d.w.z. de „óm-dat's" (de redenen, de verbanden) zijn bekend aan de anderen. Ik zelf geloof daar geen woord van:

a) omdat je alleen „gelooven" kunt, wat je b e - k e n d is;

b) omdat God nooit „hoti's" openbaarde zonder , , dihoti's".

Maar dat i k het niet geloof doet hier niets zake. ter

Als Kuyper ook al die onderscheiding hier en daar in zijn betoogen invlecht, is dat dan wat nieuws?

O neen. Wie b.v. Chamierus-Spanhemius, nog wel in hun scherpe debatten met de roomschen, raadpleegt, om te weten hoe zij dan zelf het stellen, zal bemerken, dat ook zij deze tegenstelling nog aanvaarden. Een kennis-van-hoti's, en een van di-hoti's. Ze tomen en morrelen een beetje aan de roomsche structuur, maar op dit principieele punt geven ze hetzelfde geluid als de roomsche scholastiek.

Misschien zal men mijn gevoel van lichte verwondering over het feit, dat men vreesde, dat ons blad weer het kuyperian i s m e in wilde voeren, nu een beettje beter begrijpen. Want deze dingen zijn in den mond van ondergeteekende niet nieuw. Reeds jaren lang heeft hij op zijn college Encyclopaedie — zooals iedereen kan controleeren uit de verkrijgbaar gestelde verslagen — in deze richting gesproken. Hij heeft de kuyperiaansche distincties van , , kennis-van hoti's" èn „kennis-van-de-di-hoti's" bestreden. Plus de manier waarop Kuyper zijn opponenten van zich af schoof zonder eenig contra-argument. Hij heeft erop gewezen, dat de vragen, die destijds met kunst en vliegwerk van de tafel gewerkt zijn, zijn blijven liggen en nog altijd om een antwoord vragen. Hij heeft een rectorale oratie gewijd aan het door hem bestreden archetypeectype-schema in de theologie. Hij heeft uitvoerig kennis gegeven van den publieken strijd van T. Bos, H. Beuker, F. M. ten Hoor, L. Lindeboom tegen Kuyper en voorlezing gedaan, herhaaldelijk, van een interessante correspondentie tusschen Ten Hoor-Bavinck (H.) over deze kwesties. Hij heeft niet onder stoelen en banken gestoken, dat de opleidingsstrijd ten onrechte overal bij gesleept is (ook van „A"-zijde), doch verder met Kuj^jer's grondgedachten duidelijk afgerekend. Geen ectypische theologie. Geen generaal subject der herboren menschheid. Geen wetenschappelijke kennis, die in de vormen van het bewustzijn (!) zou moeten „gieten" (!) wat God geopenbaard had. En ofschoon daar — in de oude bedeeling — nooit een woord met hem over gewisseld is, heeft toch in dienzelfden tijd dr J. Rldderbos zich indirect destijds over Kuyper — dien zijn vrienden-van-nu honderdmaal erger op alle punten prijsgeven, dan i k het op b e - paalde punten deed — ontfermd ('t verleden, de V.U.!) en in Geref. Theol. Tijdschr. over Kuyper's wetenschapsbegrip geschreven met niet onduidelijke poging om tegen ondergeteekende te reageeren. En dr H. H. Kuyper liet niet na, daaraan weer in „De Heraut" een toepasselijk woord te verbinden tegen „kleinzielige" menschen, die tegen Kuyper wat inbrachten: ook deze raakte blijkbaar geen van de kwesties aan, die werkelijk aan de orde waren. Maar de jongeren begrepen het des te beter.

En toen in die beschamende dagen, toen men Greijdanus — nog vóór de verdwazing van de schorsingen en dergelijke nonsens — als een hond bejegende, en een opvolger benoemde op een niet legale manier, en een student, destijds praetor, in een speech liet uitkomen, dat de studentengeneratie van destijds weer een open oog kreeg voor Lindeboom, Ten Hoor, Beuker, toen rees het water tot kookhitte. Ik zelf was er niet bij, maar de reactie is me niet bespaard gebleven; het was de reactie der machteloozen, die nooit tegenargumentatie hebben kunnen geven, maar die wel in staat gebleken zijn, de fout van Kuyper in grootschen stijl over te nemen: den tegenstander van zich afschuiven met de dommekracht van de domme kracht. Men moet dus niet zich bang maken, dat ons blad Kuyper weer gaat importeeren op die punten, die thans in geding gebracht zijn. Ik geloof, op de post, waar ik stond, rustig en zonder druktemakerij en onderhandsch gekonkel mijn meening te hebben gezegd in een conflict, waarin tenslotte de voormalige A-broeders allemaal het hoofd in den schoot gelegd hadden.

Maar aan den anderen kant heb ik ook getracht, van Kuyper geen boeman of kop-van-Jut te maken, en als hij wat aan de anderen ontleend had, dat er ook bij te vertellen.

Zoodat ds Bosch niet bang behoeft te zijn, dat uit ons blad zou kunnen worden afgeleid, dat de kerk niet in staat zou zijn, haar belijdenis te handhaven ook tegen de wetenschap. Ze kan dat, mag dat, moet dat. De geleerde heeren kunnen duizendmaal verze-

keren: blijft van óns af, kerk-instituten, want gij hebt de „hoti's", doch wij de „di-hoti's" — de kerk moge lachen om die pedanterie. Over „hoti's" èn „di-hoti's" geeft de Schrift haar licht en de belijdenis reproduceert dat licht.

Maar dit te erkennen, beteekent nog niet, dat de kerk in synodes positieve wetenschap naar wetenschappelijke methode moet of kan bedrijven, om in een wetenschappelijk dispuut niét aan de hand van Schrift en belijdenis, doch naar aanleiding van „gangbare meeningen" (en welke? !) zich op te werpen als kampioene vóór een groepje wetenschappelijke edicten.

Daarover in een laatste artikel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 maart 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

Synodes en Wetenschap

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 maart 1951

De Reformatie | 8 Pagina's