GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Lankmoedigheidsverbond ?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Lankmoedigheidsverbond ?

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice,

Je hebt ongetwijfeld in gemeene-gratie-vertoogen al eens hooren spreken van een z.g. „lanlonoedigheidsverbond". Velen gelooven nog steeds, dat door Kuyper terecht verband zou zijn gelegd tussehen de „lanlanoedigheid Gods" en de „gemeene graMe". En onwillekeurig denkt men daarbij aan uitlatingen als van Kuyper, die in zijn „Gemeene Gratie" betoogd heeft, dat Gods lankmoedigheid die deugd is, waarbij de behandeling van de gemeene gratie thuis hoort; z.i. wordt deze deugd der goddelijke lankmoedigheid openbaar in de gemeene gratie. Wel wordt, naar Kuyper's meening, de lankmoedigheid Gods daarin niet uitgeput, maar toch op aangrijpende wijze verheerlijkt (I, 6).

Nu zegt ons dit uiteraard nog niet veel. Geen énkele „deugd" Gods immers wordt ooit in wèlk werk Gods ook in de historie werkelijk „uitgeput". De oneindige God „put" - zich nergens en nimmer „uit". En men kan van de „lankmoedigheid" Gods alleen dèn met goeden zin spreken, als men — gelijk in heel de leer van G6ds „eigenschappen" — zich herinnert, dat èlk spreken van een of andere „-held" een pure abstractie is. De lank­ moedigheid Gods is tenslotte niets anders dan de lankmoedige God.

lutusschen — want Kuyper weet dat natuurlijk ook wel — gaat Kuyper verder in dit spoor. „Gods heiligheid en majesteit regeert", zegt hij (I, 6) „tegen alle zonde, niet slechts ten deele, maar volstrektelijk, in den meest absoluteu zin".

Het klinkt vertrouwenwekkend. Maar het is niettemin tenslotte alleen maar gemythologiseer. Want niet alleen tégen alle zonde, doch ook in alle zonde regeert God; dus regeert daarin óók de heilige en ook de majestueuze God. En de lankmoedige. En de kort-aangebondene, gelijk we ook mogen zeggen. Want als God altijd precies datgene bereikt, wat Hij bereilien wU, en als Hij alle haren geteld heeft, niet alleen van Christus, maar ook van den Antichrist, en als Hij alle uren bepaald heeft, niet alleen maar het uur van des Geestes Pinksterfeest, doch ook dat van het anti-pinksterfeest van het Beest; en indien voorts ieder uur uit deze dubbele reeks-vantijden-en-gelegenheden precies op tijd compareert op het witte doek van zijn projectie-in-den-tijd van het voorgenomene-van-eeuwlgheid, dan is Hij, ook waar Hij ons lankmoedig schijnt, kort aangebonden. Indien één werk van God later kwam dan Hij Zich voorgenomen had, dan ware zijn „lank-moedigheid" uit te spelen tegen zijn , , kórt-moedigheid", zijn , , kort-van-stof-zijn", zijn „kórtaaugebonden-wezen". Of, indien ook maar één van zijn werken vroeger kwam dan zijn plan was, dan ware zijn „kórtmoedlgheid", zijn „komen-met-haast", zijn komen met een „snel" verderf, zijn komen met een „niet-sluimerend" verderf, of ook zijn „haastig-komen ter verlossing", zijn „snellijk komen en niet achterblijven" uitspeelbaar tegen zijn „lank-moedlgheid", zijn groot geduld (vgl. Jes. 19:1; Ps. 147:15; Ps. 90:10; Mal. 3:1; Job 27 VS 22; Jes. 60:22; Ps. 121:3; 121:4; 2 Petr. 2:3; Job 26 : 6; Spr. 1 : 26; 1 : 27; 24 : 22; Jer. 48 : 16; Deut. 28 : 20; Hos. 13 : 14; Ps. 55 : 24; Jes. 14 : 23; Rom. 9 : 22; 2 Petr. 2 : 1; 1 Cor. 5 : 5; 1 Thess. 5 : 3; PS.-40 : 18; 70 : 6; Hab. 2:3; Mt. 24:48—51; Luc. 12:45; Hebr. 10:37; Deut. 4:26; 7:4; Ps. 37:2; Rom. 16:20; Op. 1:1; 22:6; 11:14; 2 Cor. 4:17; Jes. 30:19; Ps, 102:3; 143 : 7; Joz. 23 : 16; 31 : 3; Joel 3 : 4; Spr. 6 : 15; 24 : 22; Pred. 9:12; Jes. 29:5; 30:13; Luc. 18:8; Op. 2:5; 2:16; 3:11; 22:7; 22:12; 22:20; Gen. 41:32; Zef. 1:14; Ps. 22:20; 38:23; 40:14; 70:2; 70:6; 71:12; 141 : 1; 79 : 8; 69 : 18; 64 : 8; 1 Thess. 5 : 3; 2 Petr. 2 : 1). Maar nu Gods werken prompt op den voorgenomen tijd geschieden, nu kan men nimmer Gods haast uitspelen tegen zijn langzaamheid: ij Hem is eeuwig het , , sit down", maar nimmer een „sit-dowm-staking": ij doet immer haastig, maar nooit handelt Hij in óverhaasting: et , , langzaam-aan" is zijn manier van , , komen-methaast", en nooit dus wordt het een , , langzaam-actie" in tegenstelling met het vlug-methodisch werken.

Nu heeft Kuyper (Gem. Gr. I, 6) de gemeene gratie willen fundeeren op een theorie aangaande Gods , , lankmoedigheid", in confrontatie met zijn „heiligheid". Hij schrijft: „Ging dit inwerken van Gods heiligheid tegen de zonde op staanden voet, voetstoots, in al zijn verschrikkelijkheid door, zoo zou er geen , , gemeene gratie" zijn. Maar nu is de Heere onze God niet enkel heUlg, maar in zijn heiligheid tevens lankmoedig, en het is uit die „lankmoedigheid", waarmee het Goddelijk geduld van den Almachtige de zonde tijdelijk verdraagt, dat de „gemeene gratie" geboren werd".

Ook dit is een redeneering, die zichzelf verteert. Het schema „niet alleen, maar ook" past binnen het kader van de leer van Gods eigenschappen alleen, als het tot alle „eigenschappen" Gods wordt uitgebreid, Gods eigenschappen leeuen zich nimmer tot een „keus": „zoek maar uit". „Door al uw deugden aangespoord, heeft Hij elk woord-van-trouw (aan zichzelf) verheven". God is heilig, maar ook rechtvaardig, ook barmhartig, ook wijs, en vrij, en toornig, en zalig, en vooral: eenvoudig.

Het beroep, dat Kuyper op Calvijn hier zich veroorlooft, is dan ook geenszins wezenlijk. Hij wijst op Calvijn's Institutie, ii, 3, 3. Daar zegt Calvijn, dat er ten allen tijde menschen geweest zijn, die „met de natuur als leidsvrouw" permanent hebben gestreefd naar de deugd; hun voorbeelden „scliijnen" (zegt Calvijn) er dus op te wijzen, dat wij 's menschen natuur niet voor geheel zondig moeten houden. Wij krijgen dan ook den indruk van een zekere beteugelende genade. Maar is daarmee de kwestie opgelost? Geenszins, zegt Calvijn; daarom gaat hij in § 4 verder, en concludeert, dat men alle waarde-moet ontzeggen aan al wat in onheilige menschen lofwaardig schijnt. Op de staatsmarkt, en in den mond der groote massa mogen die „deugden" geprezen worden, voor Gods tribunaal zijn ze van geenerlei waarde.

Intusschen heeft Kuyper zijn theorie willen bevestigen niet alleen, doch ook haar „uitgangspiuit" doen vinden (letterlijk wordt het zóó gezegd, l, 7) in het z.g. noachietische verbond, Jes. 54 : 9, Gen. 9 : 15, met eigen ordinantiën, 9 : 4, en teeken, den regenboog', wel te verstaan.

Nu is hiertegen wel wat in te brengen.

Voornamelijk, dat men toch wel sterk vooringenomen moet wezen, wil men in het „verbond" (het Woord kan ook doodgewoon: rdlnantie, instelling, beteekenen), dat aan Noach bekend gemaakt is, een verbond speciaal van gratie zien. Waarom niet even sterk het woord „wet", of ordinantie, bij de menschen erin gehamerd? Gerhard-Cotta heeft eraan herinnerd, dat de stelling geponeerd is, dat Gen. 9 : 5, 6 een wét bevat, en geen voorspelling. Ook Kuyper handhaaft wel dit wetskarakter, maar legt toch sterken nadruk op het genadekarakter. Hij kan dit al te vroolijk optimisme slechts handhaven, door, ook zonder goede reden ervoor te kunnen aangeven, de voorstelling post te doen vatten, als waren alle ordinantiën, op meer dan één „terrein" door God gegeven na den vloed, iets nieuws; en ook door van de toestanden in de wereld van vóór den zondvloed een beeld te geven dat meermalen niet boven het puur imaginaire uitkomt.

Natuurlijk is hiermee lang niet alles gezegd, nauwelijks een begin. Maar je moet er maar eens over nadenken. H«t valt niet altijd mee, oude voorstellingen, die eigenlijk nieuw zijn, te laten varen, om te zien, dat ze nieuw waren, nieuw onder Kuyper's sterke suggestie.

We moeten deze week dan hiermee maar afscheid nemen. Ze zeggen, dat je met vacEintie wilt, en niet erg veel trek hebt in lange brieven. Zooals gewoonlijk, hm,

hm, ontzie Ik je gevoelens In dezen — ten minste nu er eindelijlc zomersche dagen zijn. Van den regen heb ik geprofiteerd in de vorige weken, door te doen alsof het geen vacantle was voor jou.

ADOLPHUS VENATOR.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 augustus 1951

De Reformatie | 4 Pagina's

Lankmoedigheidsverbond ?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 augustus 1951

De Reformatie | 4 Pagina's