GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VROUWENARBEID onder het aspect van dwingende feiten en bevelende nornnen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VROUWENARBEID onder het aspect van dwingende feiten en bevelende nornnen

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wanneer wij tot onze meisjes, die zich bezig houden met de vraag, hoe zal ilt mijn positie in de m.aatschappij innemen, de opwelïking hebben gericht: lijf zo dicht mogelijk bij huis, dan deden wij dit op grond van deze overweging, dat op deze wijze in rekening gebracht wordt de plaats, die God bij de schepping van de vrouw aan de vrouw gaf en de taak, die Hij haar opdroeg. En dat was de plaats van hulp, die bij de man paste, opdat man en vrouw samen in de vervulling van hun gemeenschappelijke opdracht tot vervulling en onderwerping van de aarde, hun ambtsdienst aan Cïod, hun Schepper, zouden volbrengen. De apostel Paulus licht deze soheppingsordinantie Gods ten aanzien van de onderlinge verhoudingen van plaats en taak van man en vrouw aldus toe: at de man het beeld en de heerUjkheid Gods is en de vrouw de heerhjkheid van de man, dat niet de man uit de vrouw is, maar de vrouw uit de man, en dat de man niet geschapen is om de vrouw, maar de vrouw om de man (1 Cor. 11 : 7—9). En van beiden geldt, dat noch de man zonder de vrouw, noch de vrouw zonder de man in de Here is. Ook vandaag nog is van kracht het woord van de Schepper: et is niet goed, dat de mens alleen zij. De samenschikking en de onderschikking, de eenheid en de verscheidenheid, moeten hier in de geloofsverbinding met de Here Christus als Redder en Hersteller van het leven tot hun recht komen. Wanneer dan ook het meisje haar positie in het leven zó zou gaan innemen, dat zij zich daarin zou gaan verschansen tegen de vervulling van deze in de Schrift aangewezen roeping van de vrouw, wanneer God ook haar persoonlijk daartoe roept, dan zou dit zijn een verzet tegen datgene, wat God van haar vraagt. Waar dit gevonden wordt, vindt men ook de opstand van het meisje of van de vrouw tegen haar levenslot als vrouw, tegen haar vrouw-zijn, zoals ik het een gehuwde vrouw eens hoorde zeggen, die met deze Scheppüigsordinantie Godsjiiet rekende: k vind het in één woord verschrikkelijk, dat ik als vrouw geboren ben. Nu wordt niet ieder meisje in de weg van Gods leiding in haar leven geroepen tot het huwelijk, maar wel dient het meisje haar positie in het leven zó in te nemen, dat zij rekening houdt met hetgeen volgens (ïods Scheppingsordinantie de roeping van de vrouw is, ook al betekent dit niet, dat ieder meisje tot de vervulling van die roeping door God zal worden geroepen speciaal in het huwelijk. Ook buiten het huwelijk blijft er ruimte voor de positie van het meisje en de vrouw als hulp, die bij de man past. n

Zo kan er ook gesproken worden van een gevarieerde taakstelling voor de vrouw. Ook zij kan haar werk verrichten bij de gratie van Gods wil tot variatie. Wsuineer wij onze meisjes de raad geven bij haar positiekeuze niet ver van huis te gaan, bedoelen we allerminst, haar allen zonder uitzondering voor uitsluitend huishoudelijke werkzaamheden te interesseren, doch wel lijkt het ons juist, indien zij in het algemeen haar plaats zoeken daar, waar ook in het werk nog duidelijk raaklijnen liggen met het gezin en zijn noden. Wij komen hierop nog terug als we verschillende functies van het meisje wat nader zullen gaan bezien vanuit deze gedachte. De vraag komt dan tevens aan de orde, of er in de maatschappelijke functies concreet zulke zijn, die de vrouw en het meisje, willen zij het oog gericht blijven houden, ook buiten het huwelijk, op boven genoemde Scheppingsordinantie Gods voor haar leven, beter kunnen vermijden. Met deze vraag komen wij tot de werkelijkheid van alle dag, zoals wij deze vandaag in onze wereld aantreffen.

. H6bb«i wij in het voorgaande het pleit gevoerd voor een herleiden van de phaenomenen, de verschijnselen tot de van God gestelde normen, met in rekening brengen ook van de door Hem gelegde genetische levensverbanden, dit zal niet kunnen geschieden zonder degelijke kennis van die verschijnselen. Wij denken hierbij aan hetgeen prof. dr K. Schilder opmerkt in zijn „Christus en Cultuur": „De feiten dwingen ons wel, niemand kan zich ervan ontdoen, en ieders handelen moet uitgaan van hetgeen gegeven is. Onze handen kunnen wel graaien in de lucht, maar ze kunnen daar niets beginnen. Alleen als ze zich steken in het gegeven materiaal der historisch gegroeide wer-^ehjkheid, kunnen zij dit „materiaal" gaan „bewerken". En voor die bewerking (het handelen in verantwoordehjkheid) zijn wij aangewezen op van God gestelde normen. Zij d w i n g e n niet, doch bevelen. Normatief is daarom alleen het Woord van God, gegeven in de Schrift". (Uitgave: T. Wever, Franeker, 1948, blz. 19).

Het verkrijgen van die kennis van die dwingende feiten, de levensverschijnselen, ook in het leven van de arbeid, is overigens met name in onze tijd, waar de gebeurtenissen elkander in snel tempo opvolgen, waar de posities in het leven ook a^n grote veranderingen onderhevig zijn, een verre van eenvoudige en gemakkeüjke taak. Het was dit ook niet in het verleden, vooral ook niet ten opzichte van de positie van de werkende vrouw. Zelfs daar, waar de vrouw optrad in huishoudelijke functies liepen b.v. de beoordehngen' van de toestanden ook in vroegere eeuwen zeer sterk uiteen. Wij willen dit gaan verduidelijken aan de hand van enige onderling contrasterende waarnemingen en beoordelingen van die wasimemingen, die betrekking hebben op het arbeidsleven van het werkende meisje, zo omstreeks de 17e en 18e eeuw, zoals die in die tijd op schrift zijn gesteld. Zo vernemen nve in de Ordinantie van Stadhouder WiUem III, President en Raaden over Holland enz. van 29 November 1679, dit allerminst malse oordeel over de huishulpen: „inzonderheid alhier in den Hage, daar de vermetelheid, baldadigheid, licentieuse (ongebonden, dartel, wulps, G.), stoutheid en insolentie (onbeschaamdheid, brutaliteit, G.) van de dienstboden, dienstmaagden, miimemoers en baakermoers geschapen is, zo verre te doen inwortelen, dat dezelve, in alle manieren, zoude wezen schandaleus en onverdragelijk, ten ware daar inne werde voorzien". En in de „Burger-Boer of Land-Edelman" (2e druk, 1766, art. dienstboden) wordt het volgende ter beteugeling van deze vrouwelijke ondeugden, welke „wangedrag en veelvuldige spoorloosheden thans in ons Vadefland een algemeen geklag verwekt hebben", aangeboden: „dit volk word dan ongezeggeUjk (n.l. de door besteedsters (vrouwen, die meisjes aan werk hielpen) opgestookte dienstboden, G.) en verbeeld zich alles te mogen doen wat het vnl, even als of er in ons vrije Vaderland, geene wetten waren om hen te beteugelen, daar nogtans het tegendeel de waarheid is; dog die niet aan alle onze Landbewoonders bekend zijn, ten minsten zo hebben zij ze niet altijd bij de hp.nd, om ze de onhandige dienstboden voor te leggen, ten einde hun vermaningen kracht bij te zetten waarom wij twee Ordonnantien hier in voegen". Wanneer men zo iets verneemt over de gedragingen van de dienstmeisjes in de 17e en 18e eeuw, dan zou men er toe kunnen neigen, enig begrip te gaan opbrengen voor het oordeel van die schrijfster, die in 1876 (het was wel weer een eeuw later, maar blijkbaar waren de waargenomen toestanden nog ongewijzigd) bij E. J. Brill te Leiden een boekje uitgaf in vertaling uit het Engels onder de titel: „Hoe wij huishielden zonder meiden, door een Dame, die raad weet", waarin de „Meiden" door deze schrijfster „de grootste plaag des levens" genoemd werden, van welke „plagen" Mevrouw „zich natuurUjk niet bij machte voelde hare naturen te veranderen", waarom zij dan ook tot de uitroep kwam: „Zonder meiden! Ja, zonder de morsigheid, het leven, de oneerUjkheid en de slechtheid van verkwistende luie vrouwen, die ons huis gebruikten als een logement voor haarzelf en hare vrienden en ons daarvoor zooslecht en zooweinig mogelijk bedienden". Deze schrijfster kwam dan ook tot de conclusie: „het geslacht der goede meiden is uitgestorven".

Voordat men evenwel zich geheel gewonnen zou geven aan bovenstaande beschouwingen en waarderingen van de arbeidsprestaties van het in de gezinnen werkende meisje in de voorgaande eeuwen, dient men kennis te nemen b.v. van hetgeen Justus van Effen in de „Hollandsche Spectator" van 26 Maart 1734 in dezen opmerkt, waardoor wel een geheel ander licht op deze zelfde toestanden wordt geworpen. Hij beschrijft toch, hoe een meisje onder het afwassen een schotel breekt, en er ongenadig van langs krijgt van de toegeschoten juffrouw, welk standje maar eventjes een uur en acht minuten duurt, gelijk de schrijver „met zijn uurwerk in de hand" constateerde, waarom hij ook naar beneden ging en, met een „bedaardste opmerking over de langdradigheid van haar kijven en zijne drukke bezigheden, het wist te doen eindigen". De schrijver in „De Spectator" merkt dan, dit verhalende, vervolgens op: „veel van onze Vrouwen verbeelden zig, dat zonder kijven, de Meiden onmooglijk geregeert kunnen worden. Indien het waarlijk zo met het dienstbaar volk geschapen was, als het hier word afgebeeld, zou het nauwlijks mogeüjk zijn, met het zelve niet, in een geduurigen en openbaren oorlog te leeven, en zulks moet noodwendig geschieden, zo lang als zo een buitensporige harssenschlm het brein beheerscht. Dog het is onmenschelijk luiden van de zelve beweging, als wij, van zo eene opzettelijke, en onmenschelijke Itwaadaardigheid te beschuldigen en zelfs te verdenken. Kan 'er verders, de minste middelmaat niet uitgedacht worden tusschen kijven en razen, en tusschen een' lafhartige vernedering aan te wenden, omtrent menschen, die hunne gehoorzaamheid, en onderwerping aan ons verhuurd hebben ? Is 'er geen onderscheid ter waeereld tusschen woeste en onbezonne kijverij, en ernstige bestraffing en vermaning? Waar van daan komt tog dat de Meiden met meer onderdanigheid zig gedragen omtrent zommigen mannen, als omtrent de meeste Vrouwen? " „Wat waare Mans betreft die zig in de eerbied vaan 'hooft van een huisgezin verschuldigt weten te handhaaven, men ziet doorgaans dat zo dra ze den voet binnens huis zetten, alles, schoon een ogenblik van te voren in rep en roer, schielijk tot stilheid geraakt, en dat ieder zig op zijn post, en tot waarneming van zijn plicht, begeeft. De groote oorzaak daarvan is zekerlijk, dat hunne bestraffingen zig geducht hebben gemaakt, niet door haare bulderende hevigheid, maar in tegendeel, omdat ze met een bedaarde deftigheid, met een ernstig en onsacchelijk gelaat, zonder eene ijdele herhaling van woorden, en met een' bondige nadrukkelijkheid, worden uitgesproken, en kleinigheden inschikkende, zelden, en alleen door gewigtige fouten uitgelokt, voor den dag komen. Zo 'er eenige wijze ter waereld is om zig van ordentelijke en wel oppassende bedienden voorzien te houden, 't is, buiten tegenspraak, deeze, en geene andere".

De „waare Mans met bedaarde deftigheid", die met een „ernstig en onsacchelijk gelaat" bij het lezen van deze oordeelvellingen het gewaagd zouden hebben bevestigend te knikken, zo in de geest van „die zit", kregen evenwel enige dagen later op 3 Mei 1734 in de j, Hollandsche Spectator" zelf ook een veeg uit de pan: „De fraye sexe zou met reden zig gebelgt houden, indien ik, na hare kijfachtigheid en ondrageUjke manieren met hare huisbediendens wijdlopig te hebben besehreeven, en maar in 't voorbij gaan een zekere Janhennen een streek te hebben gegeven, voor 't overige manvolk, als in dit opzicht onberispelijk, met vreede liet ". •

De schrijver trekt dan te velde tegen „Meesters, welkers grootste onvolmaaktheid hier in bestaat, dat ze hunne eige gebreken niet kennen en 't minste denkbeeld niet hebben van de moeiehjkheid der pogingen, die tot verbetering der zeden moeten worden aangewend. Ze schijnen zig te verbeelden, dat het niet als enkele moedwilligheid in een knecht is, indien hij niet op staande voet, en voor eeuwig al wat in hem gebrekkelijk is, als een versleten kleed, uitschud; (Vgl. J. A. Jolles, Luiden van de selve beweging, N.V. Uitgevers Mij. van Loghum Slaterus & Visser, Arnhem 1921).

Wie nu van deze contrasterende beschouwingen van de arbeidsverschijnselen, rakend het leven van de gezinshulpen in vorige eeuwen kennis neemt, welke nog met talrijke andere zouden zijn uit te breiden (want het was een onderwerp, dat bij onze voorouders veelvuldig aan de orde kwam), zal eens te meer eraan zijn herinnerd, dat verschijnselen waarnemen reeds een zekere beoordeling dier verschijnselen met zich brengt; zo was het bij de vaderen, zo is het ook bij ons. Want de levensbeelden, die wij waarnemen, vallen in onze geest niet als op een tabula rasa, zo'n tafeltje met een volkomen gave, voor indrukken gevoelige massa. Wij brengen onze eigen belichting mee, en daardoor worden bepaalde lijnen scherper en andere vervagen. Dit alles is niet hinderhjk, maar juist zeer verkieselijk, mits het Woord Gods maar de goede belichting brenge

der verschijnselen, die wij waarnemen. Niemand is een neutrale waarnemer in deze wereld, waar alles gericht is. Wij wiUen dit nadrukkelijk voorop stellen, nu wij een volgend maal bepaalde arbeidsverhoudingen voor het werkende meisje van tegenwoordig onder de loupe zullen gaan nemen. Wij gaan er daarbij van uit, dat onze waarnemingen en waarderingen daarvan, stellig zullen verschillen van anderen, ' met name van hen, die het als de gewoonste zaak van de wereld beschouwen, dat het meisje haar plsiats als volwaardige arbeidspartner naast de man ih steeds meer beroepen gaat innemen. Ook al zijn de werkende meisjes en vrouwen, vergeleken met de jongens en mannen, „luiden van de selve beweging", dit betekent allerminst, dat zij zich nu maar ook samen naar alle mogehjke taken zouden gaan toebewegen. Dit leidt niet tot de vrijmaking van de vrouw, maar tot haar knechting.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 november 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

VROUWENARBEID onder het aspect van dwingende feiten en bevelende nornnen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 november 1951

De Reformatie | 8 Pagina's