GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER Brieven

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater,

Het bericht van het overlijden van Lodewijk van Deyssél, de laatste der „tachtigers", der litteraire beweging van het jaar tachtig der vorige eeuw, deed mij weer eens grijpen naar zijn werken.

De greep was, geloof ik, niet ongelukkig, want het was een deel niet maar van zijn „Kritieken", doch ook van zijn „Beschouwingen".

Iets van zijn kunst en beoordeling van kunst, de afgod van de „jongeren" van die tijd, doch ook iets van zijn levensleer.

Want wij mogen niet vergeten, dat de achtergrond van hun kunstproducten een levensleer, een philosophic was.

Dit hadden die jongeren voor boven de modernistische kunstenaars van onze dagen, wier werk nog wel door de staat gesubsidieerd wordt, dat zij nog iets wilden zeggen.

Zij kenden nog de stelling van Vinet, dat de poëzie gedragen moet worden door een gedachte. Zij wilden ook begrepen worden, en daartoe riepen zij ontzaglijk luid tegen wat zij decadentie in de kunst achtten te zijn. Zij wilden ook genezen, al sneden zij hun ergste patiënten finaal aan stukken. Van Deyssel mocht nog zo minachtend kunnen spreken van de gewone man, naar zijn mening niet veel zaaks, maar die toch zich gelukkig mocht leren rekenen, dat boven het gemeen de groten der wereld, de ware kunstenaars, konden opstijgen tot ongekende hoogten, — hij had op zijn manier zijn volk, zijn stad Amsterdam lief.

De huidige Podium- en Libertinage-kunst, gesubsidieerd door de staat, die de les van Thorbecke glad vergeten heeft, scheldt ook, spreekt op hoge, trotse toon, maar het valt ds gewone man toch moeilijk die kunst „woordkunst" te noemen; het „woord" op hetwelk de jongeren van na tachtig zo verliefd waren. De huidige „jongeren" stoten allerlei ruwe klanken uit, zoals de primitieve mens dit, naar men dan zegt, moet hebben gedaan, of zachte geluiden, zoals het kind, dat het praten nog moet leren.

En, zegt men: maar ik 'begrijp er niets "^^an, dan antwoorden zij: dat behoeft ook niet. Wij willen niet wat zeggen, dat begrijpelijk is, hoogstens willen wij iets doen gevoelen. In de hoogste vorm is dat „zuivere poëzie", louter klank, zoals de zuivere schilderkunst is louter kleur. Met de werken Gods hebben wij niets te maken. Wij scheppen zelf

En het einde is, zoals van alle mystiek, het niets. Zo wilden de „tachtigers" het niet. Ook zij zochten, omdat zij het boze cliché wilden vermijden, naar eigen woorden, nieuwe woorden, omdat de oude taaischat, waaruit de kunstenaar voldoende materiaal moet kunnen vinden om zijn gedachten te uiten — en als hij dit niet vermag ligt het zeker aan hem zelf —i maar het was er toch om te doen gedachten te uiten, die te kleden in het gewaad der schoonheid, zodat ook gewone stervelingen konden opgevoerd boven het platte alledaagse, dat zij geregeld om zich heen zagen, tot de verrukkelijke hoogten van echte kunst en schoonheid.

Zij, de zonen van het liberalisme, weinig wdjzer dan hun vaders, echte individualisten en intellectualisten — hoezeer zij het laatste niet wilden zijn — kwamen in opstand tegen de liberalistische vervlakking, tegen de platvloersheid der, laat ik zeggen, „officiële", door het grote publiek als kunst aanvaarde litteraire productie van die dagen. Zij walgden van de hulde, rijkelijk gebracht in courant en tijdschrift aan het middelmatig, zelfs minderwaardig talent.

Zij verlieten de bron van hun denken niet, zij trokken de rug alleen maar op voor het water, dat zij daaruit traag zagen opborrelen.

En toen stormden zij met de overmoed van een opstandige jeugd op al die gewaande kunstuitingen in, met groot geweld en het geraas van hun vaak „dikke" woorden.

Er is aan herinnerd, dat het jonge geslacht van toen hongerig begerig greep naar deze nieuwe litteratuur.

Jonge mensen houden van scherpe critiek, van grote woorden, van trotse gebaren. Alleen, als zij de eerbied kennen voor het Woord des Heren, begrijpen, of in elk geval beseffen zij, dat nederigheid gaat voor de eer en dat de Franse auteur gelijk had die zei: , , la moderation suppose la puisance". Alleen ware kracht kan bescheiden zijn in woord en gebaar. Wie werkelijk gezag uitoefent, heeft aan een wenk genoeg, om zich gehoorzaamd te zien. De ouder of de meester, die geen gezag heeft en de kracht daartoe mist, buldert van de morgen tot de avond. Als een veldheer een werkelijke overwinning heeft behaald, is het oorlogsbulletin buitengemeen sober. De feiten spreken haar taal.

Maar het ging toen als nu, wie zich gaarne „jongeren" noemen, omdat zij het recht menen te hebben ontevreden te zijn over de stand der zaken, die zij pas zijn gaan beleven, horen gaarne opgeschroefde taal en zien graag weidse gebaren.

Denk maar eens aan de gretigheid, waarmee het gebazel van een Thijs Booy thans door een hooggevoelende jeugd wordt ontvangen.

Echter — het was niet te loochenen, dat daar, bij die „tachtigers", was waarlijk genie: daar was in hun werken schoonheid; daar was wezenlijke kunst. En talrijk zijn de schone bladzijden, die zij nalieten en die wij ook thans nog even goed kunnen genieten als toen wij jong waren. Daar is in de lof van het „woord" door Van Deyssel stellig ook rhetorica, daar is een ietwat te veel, maar wie komt niet onder de bekoring van deze woordkunst?

En zo is het ook bij Van Eeden, Gorter, Verwey.

Alleen, als wij thans de geweldige scheldpartijen weer eens lezen, het wreed geraas der woordopstapeling, dan is wel niet steeds alle genot verdwenen, want daar zijn mensen die mooi kunnen schelden, doch wij zijn toch voortdurend geneigd tot de kunstenaar te zeggen, wat een mijner vrienden een onzer redenaars toevoegde, toen deze zich naar het spreekgestoelte begaf — „schreed"'zegt men deftig in zulk geval —: •goede vriend, wij zijn niet doof.

Van Deyssel's critieken lezend kwam mij weer het oordeel van Vinet over Victor Hugo's beelden- en woordenovervloed in de gedachte. Bij Hugo, zegt hij, verdringen de woorden en beelden zich voortdurend aan de drempel van zijn geest; zij stoten elkander weg, zij buitelen over elkander heen. Voor mijn arme hoofd is dajt te veel.

Het is als een vochtig vuurwerk in rook en damp, als het in donderend geraas zijn laatste vlamscheuten uitspuwt, zodat, die het zien en horen, de ogen zouden willen sluiten en de oren stoppen.

Niemand wist ook de kunst der tachtigers hoger te waarderen en luider te prijzen dan zij zelve en het is wel niet mogelijk van groter hoogte neer te zien op het „aards gewemel" dan zij het vermochten van hun Oljonpus, waar zij dan als „goden" troonden. Wie werd dan niet klein en nietig gezien ?

Van Peyssel zegt van Goethe's , , Wahrheit und Dichtung": „heel aardig verhaaltje". En voorts: „er is meer gelatenheid daji bewondering en schoonheid. Maar — het is tóch het Individu tegenover de mensheid, nu niet die hatend, maar stil lachend medelijden met haar hebbend, haar niet „au sérieux" nemend. De indruk is van een zachte Reus, met de mensheid als een troep kinderen om zich heen."

Van Deyssel achtte zich zelf ook een reus, maar dan waarlijk niet „zacht" als hij te lijf ging, die hij niet mocht. Hij en zijn vrienden doen ons dan meer denken aan de cycloop Polyphemus uit Odysseus' reisverhaal. Die reus met dat schrikkelijke éne oog, en vreselijke wreedheid; die elke dag een paar van de arme Grieken, die in zijn hol waren verdwaald, greep, ze tegen de grond te pletter sloeg, en verslond.

De slachtoffers van deze moderne reuzen hadden dit op die Grieken voor, dat zij konden zeggen: die gij gedood hebt, leven nog en rekenen zich gezond. „Les gens que vous tuez, se portent assez bien".

De hoogmoed der tachtigers was groot. Men krijgt, hen volgend, er enig idee van met hoe grote verwaandheid en hoogmoedig gebaar de liberale vaderen luisterden naar Groen van Prinsterer.

Wij kunnen er ook thans nog van genieten, als wij de redders der maatschappij, politici en sociale en schoolhervormers van deze dag mogen zien en horen, of van hen lezen. Het is een en hetzelfde geslacht. De kleinkinderen der revolutie leken op hun grootvaders; alleen met dit verschil, dat die grootvaders de deftigheid beminden en zij het ongeneerde voor grootheid hielden.

Maar het was mij meer te doen te spreken over de levensleer dier jongeren en over de gang van hun denken en profeteren, dan over de litteraire waarde hunner werken. Op de achtergrond van hun poëzie en proza stond een wijsbegeerte, zoals men het thans zegt: een levens- en wereldbeschouwing.

Kunst en wijsbegeerte zijn steeds nauw verbonden. En wat wij thans zien is een verder voortglijden op het heilloos pad, dat door de kunstenaars van na tachtig werd ingeslagen.

Men roemde toen: de ziel wordt weer gekend. Ja, maar het was niet dan hetgeen de heidense Grieken overkwam: toen de schoonheid niet meer boeien kon, verzonken zij in de mystiek, het sluitstuk van alle paganisme. Het ging van Plato naar Plotinus, het eind van de totale verachting der „stof" en van het „lichaam", waarin de hogere ziel als in een kerker huisde, maar door eigen kracht zich kan verheffen tot de extase van het „goddelijke". Het was de verachting van Gods werken in schepping en herschepping, het opstijgen van de menselijke hoogmoed, hoger dan ooit, de volle boze vrucht van de val des mensen; het luisteren naar de leugen des satans: gij ^ult als God zijn. Een zich tomeloos aan die leugen overgeven. En de diepste ellende. Spreekt de mysticus dan niet zelf van de , , ijsvelden van het mysterie"? Het behoud en de zaligheid gezocht in het niets. Daarover een volgende maal.

Met hartelijke groeten en heilbede, uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER Brieven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 1952

De Reformatie | 8 Pagina's