„Wat oordeelt gij uw broeder”.
Maar gij, wat oordeelt gij uwen broeder? Of ook gij, wat veracht gij uwen broeder? Want wij zullen allen voor den rechterstoel van Christus gesteld worden. Rom. 14 : 10. Onder de kinderen der menschen, en vooral onder de gedoopten, bijna geen soorivttsdail doch daa ...
„Nu heeft God de leden gezet”.
Maar nu heeft God de leden gezet, een iegelijk van deze in het lichaam, gelijk Hij gewild heeft. I Cor. 13 : 18. De onderlinge op elkaar inwerking van de leden in het mystieke Lichaam van Christus wordt beheerscht door drieërlei vetscbii onder die leden. Er is ten ...
„Gelijk Hij gewild heeft”.
Maar nu heeft God de leden gezet, een iegelijk van deze in het lichaam, gelijk Hij gewild heeft. I Cor. 12 : 18. Elk kind van God is op een eigen manier bewerktuigd, en die ons bewerktuigd heeft, is God. Dat rekent van onze Schepping af, ja, van vóór onze Schepping ...
„Mitsgaders hunne kinderen na hen”.
En Ik xal hun ecnerlei hart en eeoerlei weg s^ven, om Mij te vreeien alle de dagen, hun ten goede, mitsgaders hunnen kinderen na hen. Jeremia 32 : 39. Voor den bouw van den heiligen Tempel is het niet genoeg, dat de thans levende geloovigen de hon verleende gaven e ...
„Het Hoofd niet behoudende”.
En het Hoofd, niet behoudende, uit hetwelk het geheele lichaam, door de samenvoegselen en samenbindingen voorzien en samengevoegd zijnde, opwast met Goddelijken wasdom. Colossensen 3 : 19. Op allerlei marnier drukken we onze gewaarwording uit, als 't joiste verband ...
„Zitten op twaalf tronen, oordeelende de twaalf geslachten Israels”.
En Jezus zeide tot hen: Voorwar ik zeg u, dat gij, die mij gevolgd zijt, in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des menschen zal gezeten zijn op den troon zijner heerlijkheid, dat gij ook zult zitten op twaalf tronen, oordeelende de twaalf geslachten Israels. Mattheus I9 : 28. ...
„Jerusalem, Jerusalem !”
VAN HET LIJDEN ONZES HEEREN. II. Jeruzalem, Jeruzalem, gij die de profeten doodt, en steenigt, die tot u gezonden zijn, hoe menigmaal heb ik uwe kinderen willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs eene hen hare kiekens ...
„Mijn begrafenis.”
VAN HET LIJPEN ONZES HEEREN. III. Want als lij deze zalf op mijn lichaam gegoten heeft, zoo heeft zij het gedaan tot eene voorbe: reiding van mijne begrafenis. Mattb. 26 : 12. Niet zoo onnatuurlijk dringt sich bij het in leven ...
„Bedroefd tot den dood toe.”
VAN HET LIJDEN ONZES HEEREN. IV. Toen zeide hij tot hen: Mijne ziel is geheel bedroefd tot den dood toe; blijft hier en waakt met mij. Matth. 26 : 38. Op heel den lijdensweg is er geen klacht over Jezu ...
„Verloochend.”
VAN HET LIJDEN ONZES HEBEEN. V. Maar hij zeide: Ik zeg u, Petrus, de baan zal heden niet kraaien, eer gij drie maal zult verloochend hebben, dat gij laij kent. Luk. 22 : 34. Wat moest onze Heiland, toe ...