Zending.
DE TOEKOMST.
I.
De heer A. T. Pierson, uit een van wiens leerredenen pas-in dit blad onder het Persoverzicht een deel werd gegeven, heeft een hoogst belangrijk opïtel gewijd aan de toekomst der zending, of liever het zendingstijdperk dat hij ziet komen.
De tijd nadert, zoo zegt hij, dat de kerk Gods op onzen zendingstijd t^^. terugwijzen, gelijk wij 't doen op de zwake "beginselen een eeuw geleden, hamelijk verbaasd en beschaamd dat belijders van den Christus ooit zoo weinig hun schuld aan, hun plicht jegens de verlorenen begrepen.
We Verwonderen ons thans dat een man als de beroemde Carey, bij zgn zendingsplannen een eeuw geleden, stelselmatigen en zelfs boos-e aardigen eb-tegenstand vond in overigens trouwe dienaren des Woords, zelfs in zijn eigen kerk; dat ven zijn geestdrift en toewijding tien jaar lang bijna verstikten onder de onverschilligheid en weerstand. Höe verontwaardigd zouden we thans zijn jegens een man als de predikant Sydney Smith, die al zijn scherp vernuft wette om door te dringen in dat »nest van gewijde schoenlappers'' (de zendelingen) dat hij door zijn onheiligen spot dacht »uit te halen"; een man die met schimp en spot, bij 't profane af, den heldenmoed bespotte van mannen en vrouwen »welker de wereld niet waardig was, " wijl zij zich vestigden onder menschetende wilden. Zij moeten, zei Smith, vooral zorgen een snede »koud zendelingsvleesch" in voorraad te hebben als er eens reizigers komen aan die gastvrije kusten'! En dat zei een Christelijk leeraar! In het Engelsche parlement werd getuigd tegen het uitzenden van predikers naar Indie.
Immers ze zouden er die «weldadige godsdienststelsels" in verwarring brengen, die zedeleer, welke immers de Voorzienigheid voor het welzijn der Hindoes had bestemd 1 Een rechtzinnig geestelijke dorst in 's lands raadzaal beweren, dat het gebod van Christus niet op de evangelisatie van Indië toepasselijk was.
Een toestand als 100 jaren pas geleden is ons nu ondenkbaar; toen er nauwelijks één Protestantsch Zendinggenootschap was, en de kerk betwijfelde, zoo niet verloochende het gebod van uit te gaan in de wereld, predi kende het Evangelie aan alle schepselen. Alle hervormde kerken saam gaven toen voor de Zending slechts ƒ 12000 per jaar uit; en eigenlijk bestond heel het Zendingslegertje uit de Moravische broeders. Er bestond haast geen, hoogstens één. Zendingstijdschrift voor Mahomedaansche landen deed de Zending niets; in Oost-Azië evenmin als in Afrika.
Niemand dacht er aan een begin te maken.
Hoever we_ sinds dien tijd zijn vooruitgegaan, behoeft' niet aangetoond. De geheele wereld is arbeidsveld der Zending geworden; elke levende kerk drijft het Zendingswerk.
Maar hoever zijn we nog van het punt waar we zijn moeten, hoever nog van de volkomen volbrengmg van des Heeren gebod! »Wij hebben'', zegt de heer Pierson, lang nagedacht over het komend Zendingstijdperk en staren met blijde hoop in de naaste toekomst met de verwachting van groote veran deringen in de wijze van arbeiden. Op het gevaar van voor opgewonden en dweepziek te worden gehouden, geven wij stoutweg de trekken aan die, gelooven we, de toekomstige evangelisatie der wereld zal dragen. Ik herhaal nog eens het woord: Aanvatten is het ware motto der kerk van Christus."
De wereld mag ons niet beschamen, door meer ijver te toonen, voor wat vergaat dan wij voor de onverderfelijke kroon en erfenis.
Natuurlijk moet, als wij eenigszins het ideaal der zendingsgemeente zullen nabijkomen, alle ware vooruitgang beginnen met eik belijder afzonderlijk.
Nooit kunnen wij de lieden in massa bekeeren; de zielen komen een voor een tot het koninkrijk; nooit twee in één geboorte. Als elk waar geloovige zich als een met den Heere beschouwt in het werk der Zending; zich degelijk en voortdurend van de nooden der wereld en de vorderingen des werks op de hoogte houdt; den strijd volgt en doet als gold het een krijg, door het leger zijns lands gevoerd, dan is de eerste grondsteen gelegd voor de stichting van een degelijk ingericht Godsgebouw. De heerschende onbekendheid met de Zending moet onverschilligheid kweeken. Waar oprechte vroomheid is, zal de kennis den ijver ontsteken.
Ten tweede behoeven we het gebed van elk en dat naar regel en orde, voor een bepaalde plaats en bepaalde personen, nu het eene straks het andere. Niets geeft b. v. aan de Chineesche Zending meer kracht dan dat haar honderden zendelingen weten, hoe elke week elk hunner met name in 't gebed wordt gedacht en met vermelding der bijzondere omstandigheden.
Uit zulk een kennis en zulk bidden bij elk afzonderlijk, zal zich al 't andere vanzelf ontwikkelen. De man die het arbeidsveld kent en voor den arbeider bidt, is de man wiens gave zal uit-en wiens gebed zal opwaarts gaan. Geven, stelselmatig mild en evenredig geven, zal iets natuurlijks worden, als geest en hart saam de koorden der beurs losmaken.
Z.oo zal het huiselijk leven worden doordrongen van den zendingsgeest. De kinderen zullen voor den Heere en de zending worden gewonnen en zelfverloochening voor Christus hun ten voorbeeld zijn.
Doch is het persoonlijk en huiselijk leven vernieuwd en verlevendigd, we b ehoeven ook een nieuw kerkelijk leven. Het geven zal gemakkelijk zijn, evenzoo het gebed, het uitzenden van arbeiders, het zelf gaan als elk lid der kerk voor medewerking tot den zendiagsarbcid is {«rvrmd.
ffoe moet nu de kerk het Zendingwerk aanvatten ? — vraagt de heer Pierson. Zien we eerst achter-dan voor ons, dan zouden wij gelooven nog meer te kunnen beproeven en verwachten dan een eeuw geleden. De wereld waagt het uiterste om tijdelijk gevrin; waarom zou de kerk 't niet wagen, als dat het woord ware, voor haar Heere.
De heer Pierson gelooft dat de kerk der toekomst vooral een Zendingskerk zal zijn, die haar leden opleidt om te getuigen voor alle menschen. Bijdragen en bidden zal evenzeer een deel zijn van het kerkelijk leven als ter kerk gaan of ten Avondmaal. Van elk lid zal verwacht worden dat hij het laatste bevel van Christus opvolgt.
Elke kerk zal twee arbeidsvelden hebben, een in eigen kring, een daar ginds, een dubbel pastoraat, de prediker hier en den zendeling beide evenzeer van 't noodige voorzien.
Het kan zeer goed zijn dat het getal zendelingen voor " elke kerk bepaald wordt door het zielenlal en de geldelijke kracht.
Het zal een oneer zijn voor een kerk zijn honderden leden te hebben en niet althans één zendeling. Een levende band tusschen de kerk hier en 't arbeidsveld daar ginds is noodzakelijk. Het brengt die twee nader en vermeerdert de belangstelling in den algemeenen arbeid. Wij hebben ervaren dat het hebben van een zendehng door een kerk haar alle Zendingswerk dierbaarder maakt. Wij verwachten echter dat de kerken •saam zullen werken. Op wat wijs deelen wij een volgend maal mede.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 10 januari 1892
De Heraut | 4 Pagina's