„Beschimpt”.
VAN HET LIJBEN ONZES HEEREN.
VI.
En het volk stond en zag het aan. En ook de oversten met hen beschimpten hem, zeg gende: Anderen heeft hij verlost ; dat hij nu zichzelven verlosse, zoo hij is de Christus, de uitverkorene Gods, Luk. 23 : 35.
De psalmen doen ons in Davids lijden gedurig het praeludium op Golgotha beluisteren. Of wie voelt niet het zwoegen van den man van smarte in de sombere klacht: „Mij is bangej nader tot mijn ziel en bevrijd mij; want de versmaadheid heeft mijn hart gebroken ? " e straks weer in den uitroep die deze klacht verving: „Ik heb gewacht naar medelijden, maar er is er geen, en naar vertroosten, maar heb ze niet gevonden." Vooral bij de beschimping, die Jezus hangende aan zijn Kruis onderging, kromp zijn ziel ineen. De hoon in dien schimp was zoo tergend en vlijmend. Reeds had een der twee. met hem gekruisten uitgeroepen: „Indien ge de Zone Gods zijt, verlos uzelven en ons", doch die uitroep kon nog door halfgemeende verwachting zijn ingegeven. Zucht naar zelfbehoud sprak er stellig in meê. Maar toen het volk en de priesters dit woord opvingen, siosg het om in lastering en schimp, beide in één hoon saamgemengd. Vandaar dat Mattheus meldt dat ze lasterden, en Lukas dat ze hem beschimpten. Het lasteren was, dat ze zijn Zoonschap loochenden, en het beschimpen, dat ze zelven in dit aanranden van Jezus' karakter duiveisch genoter. Z^ voelden zelf dat ze Jezus niet dieper konden wonden dan door met zijn Messiasschap den spot te drijven, en toen ze zagen dat dit den Gekruiste pijnlijk aandeed, proestten ze 't uit van helschen schik, en met hun gillend lachen gtiefden ze er Jezus nog boven op, schier trillend van leedvermaak, dat ze iets gevonden hadden, om hun slachtoffer | d nog bitterder te kwetsen.
Eerst begon het met voorbijgangers, die h lasterden, en hun hoofd schudden enuhriepen: z „Gij, di.e den tempel afbreekt en in drie dagen s opbouwt, verlos u zelven. Indien gij de Zone msp Gods zijt, zoo kom af van het Kruis." En toen dit geroep werd opgevangen, deed aanstonds heel de bent van priesters, Schriftge z leerden en ouderlingen meê, de Farizeën onder v hen vooraan, en zeide op hun beurt: „Anderen g heeft hij verlost, zichzelven kan hij niet ver sb lossers. Indien hij de Koning Israels is, dat hij nu afkome \an het Krcis en wij zullen hem l gelooven". Ea nauwelijks had hun geroep uit, d of 't begon opnieuw: „Hij heeft op God be s trouwd. Dat die hem nu verlosse, omdat Hij d het wel wil", want hij heeft gezegd: „Ik ben h Gods Zoon".
Is het niet, of ge hun conscientie er in spreken hoort? Zooals toch Koning Herodes nnerlijk onrustig was door het optreden h m van den Dooper, zoo was er onrust sinds lang wakker geworden ook in het gemoed der mannen van het Sanhedrin. De feiten van zijn wonderen lagen er toe. Ze konden ze niet loochenen, en vooral Lazarus' opwekking had heel Jerusalem in beroering gebracht. Jezus' houding bij zijn gevangenneming, en zijn rustig en ernstig optreden bij Cajaphas, had den twijfel nog gesterkt. Hij mocht toch eens de Messias zijnl Maar neen, dat kon niet, en dat mocht niet. Heel het Sanhedrin viel er mee. En daarom verhardden ze zich en verstoutten ze zich. Hij was nu in bun macht. Gebonden had bijvoor hen gestaan. Hij had niets tegen kunnen doen. Op den weg naar Golgotha was hij onder zijn Kruis zelfs neergestort. En nu hing hij daar. Nog een korte wijle en hij zou den adem uitblazen, en dan was het uit, uit voor altoos en kon het Sanhedrin weer ademhalen. En daarom was alles uit Jerusalem meê uitgeloopen naar Golgotha, niet alleen de wilde hoop, maar ook de overptiesters, de priesters, en de Schriftgeleerden en de ouderlingen en de Fa rizeeërs. En nu schouwen zij het aan. Ze zagen dat Jezus leed en bezweek, en dit deed hun goed. Nog enkele oogenblikken en hun triomf zou volkomen zijn. Dan was hij dood, en zou het uit zijn met Jezus, gelijk het na Machera uit was geweest met Johannes den Dooper.
Maar nog waren ze niet gerust geweest. Hun slachtoffer mocht nog eens op het laatste oogenblik op wondere wijze zich aan hun macht ontworstelen. Eerst vervulde dit hen met angst. Maar 'nu ze zagen dat Jezus kracht reeds begon te breken, en dat de doodstrek zich reeds op zijn gelaat afteekende, nu dorsten ze, nu kwam door het zien van ezus' inzinking hun overmoed naar boven. £n nu hoonden, lasterden, tergden ze hem, en ie terging ging in beschimping over: God is et ons en niet met u, gevloekte Nazarener. ls God u wel wilde, zou Hij u verlossen. Zoo e waarlijk de Zone Gods waart, zoudt ge u iet laten moorden aan het Kruis. Ge sterft, e zien u sterven, en in uw sterven komt ge it, niet als van God gezonden, maar s.ls een oiksmisleider. Niet bij ons de dwaling, maar ij zijt een bedrieger geweest. God is met et Sanhedrin en gij Nazarener sterft machte / oos weg als een misdadiger. Uw zon gaat voor ltoos onder, en aan ons blijft de triomf!
Na al wat hij reeds doorworsteld en doorzwoegd had, moet deze schimptaal het hart van Jezus, zooals 't in Psalm 69 heet, letterlijk gebroken hebben. Zooals er in dezen Psalm bij staat, Jezus voelde zich „verzwakt". Dat kon niet anders. Ge hebt in 't lijden van uw Heiland t met zijn menschelijke natuur te Aosu, Wel was hi van eeuwigheid in de gestalte Gods geweest, maar willig had hij zichzelven vernietig, en was nu in de gestalte eens menschen, en in die menschelijke natuur had hij zich nogmaals vernederd, de gestalte eens dienstknechts aangenomen hebbende, en was hij gehoorzaam geworden tot in den dood, ja, tot in den dood des kruises.'Als er dan ook in Psalm 69:21 staat: De versmaadheid heeft mijn hart gebroken, ik ben verzwakf', dan was dit nu volle werkelijkheid. Hij had reeds zooveel geleden. Zoo aldoor. Zonder een enkele oliedrup in de wonden zijner ziel. Reeds toen hij Gethsemané binnen ging, sprak die verzwakking in heel zijn houding. Dat bedroefd zijn tot den dood toe wees reeds op een andere gemoedsgesteldheid dan men gewoonlijk bij hem had waargenomen. En wat was daarop niet gevolgd? Jezus had „gewacht op medelijden" maar er was er geen; hij had gewacht op vertroosting, maar had ze niet gevonden. Slag na t slag was op zijn reeds half verbrijzeld hart neergekomen. En daarbij kwam de lichamelijke uitputting. Van nachtrust was geen sprake geweest. Ze badden Jezus in het Sanhedrin laag mishandeld. Ze hadden Jezus bespuwd en geslagen. Gestriemd en gegeeseld. De doornenkroon hem in het hoofd gedrukt, dat het bloed er uit leekte. Jezus kon bijna niet meer. En toen moest hij nog den zwaren kruisbalk zelf torsen, tot hij er halverwege reeds mee neerstortte. En daarop was toen de bitter wreede smart van de kruisiging zelve gevolgd, onder alle ter doodbrenging de hardste. Zoo zonk Jezus in. Zijn kracht verging. Het leven nam af. De dood g naderde. Allen, die om 't kruis stonden, konden s het hem aanzien, dat hij bezweek. En toen, op d dat oogenblik, dreef satan dat volk en diek priesters aan, om den stervenden Jezus te k hoonen en te tergen. d
Inzinking en verzwakking maakt zoo uiterst prikkelbaar en ongeduldig. Wat men in zulk een oogenblik van inzinking ons aandoet, doet zoo dubbel pijn. Het vermogen om weerstand te bieden, is dan zoo diep gedaald. Al wat 't hart zeer doet, jaagt dan aanstonds het bloed naar het gelaat. Alle hoon vlijmt en treft dan den overprikkelden n lijder zoo ongelooflijk diep. En dit nu onderging ook onze Heiland. Hij voelde in zich de Goddelijke mogendheid, maar moest zich bedwingen. Hij wist dat zijn Vader hem twaalf legioenen engelen kon bijzetten, maar hij mocht er niet om bidden. Hij mocht sijn menschheid, zijn menschelijke natuur geen oogenblik loslaten. Met vol menschelijk besef moest hij de vernietiging blijven willen, en gehoorzaam blijven tot den einde toe. Teug na teug moest uit den drinkbeker gedronken worden. En ook die hoon moest in zijn zwakheid doorstaan, tot de laatste kracht hem begaf, en hij ineenzonk en het sterven begon. En toen kwam dit duivelsche spel, om Jezus in zulk een oogenblik aan te tasten in zijn Godheid, te tergen in zijn Zoonsschap, te hoonen in zijn vertrouwen op zijn Vader. Het gevoeligste wat aangeraakt kon worden. Als hij gewild had, hij had van hét Kruis kannen afkomen, en zijn lasteraars dood ter aarde neer werpen. Msarjazus mocht het niet willen, en hij wilde het ook niet, doordat hij de inspraak van zijn menschelijke natuur bedwong. En juist op dit punt van zijn hart zet nu de beschimping haar vlijm in. Ze leggen het er op toe, dat Jezus, door niet van 't Kruis af te komen, voor aller oog zelf bewijzen zal, dat hij geen Messias, geen Godsgezant, niet de Zone Gods is. Als hij niets tegen doet en zich niet verweert, zal hij zelf het zegel op hun tergend beweren hebben gedrukt. Dan zal hij sterven, niet als de held uit Juda's stam, die vopr de eere Gods in den doodgaat, maar wegsterven in zijn schande en zijn versmaadheid. Neen, niet ons medegevoel kan uitputten, wat Jezus onder die beschimping in zijn hart geleden heeft. Maar iets gist, iets vermoedt ge er toch van. Het moet bij dit geroep op de bangste wijs in Jezus' hart gestormd hebben. Het Kruis was bitter, maar veel bitterder nog dan dit Kruis moet dat machteloos aanhooren van dien schimp, dat zien van die helsche tronies, dat opvangen van dat sissend spotgelach geweest zijn. En toch, Jezus o eed niets tegen. Jezus doorstond het, doorleed r et in stille gelatenheid. Ook dezen doorn liet r ij diep in zijn hart drukken, niet voor zichzelf, aar voor ons.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 2 april 1911
De Heraut | 4 Pagina's