GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De kinderen des Verbonds.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kinderen des Verbonds.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

Een fictie, een bloote onderstelling van ^'KA'j den mensch is deze verbondsbeschouwing van het zaad der geloovigen dus niet. Ze is, gelijk we zagen, de regel, dien God de Heere ons voorschrijft in Zijn Woord, hoe we de kinderen des verbonds te beschouwen hebben, en ze is meer dan dat, v^'ant ze is ook de regel, waarnaar Hij zelf deze kinderen des Verbonds eens oordeelen zal.

Onze Gereformeerde Kerk daarom heeft deze leer van Gods Woord in haar belijdeni.sschriften klaar en duidelijk uitgesproken, inzonderheid daar, waar ze het goed recht van den kinderdoop aan te toonen en te verdedigen had. De voorstelling toch alsof deze verbondsbeschouwing eigenlijk alleen te vinden zou wezen in ons Doopsformulier, met name in het dankgebed na den doop, maar elders niet, is dan ook geheel onjuist en toont alleen, dat wie zoo spreekt, onze belijdenisschriften niet behoorlijk kent. Wie van deze verbondsbeschouwing niet weten wil, komt dan ook niet alleen met ons Doopsformulier in strijd, maar evengoed met onze kostelijke Geloofsbelijdenis en met onzen Heidelbergschen Catechismus, want er heerscht tusSchen deze drie belijdenisschriften op dit punt een volkomen overeenstemming en de'meest zuivere harmonie.

Onze belijdenis des geloofs, die gelijk men wel eens zegt het meest calvinistische element representeert, omdat Guido de Bres, onze vrome martelaar, deze belijdenis grootendeels heeft ontleend aan de Confes.sion de Foi van de Fransche Kerken, die door Calvijn is opgesteld, bespreekt in Art, XXXIV eerst in het algemeen wat het Sacrament van den Heiligen Doop ons afbeeldt en verzegelt. Uitdrukkelijk nu wordt gezegd, dat we niet alleen »door het Sacrament des Doops in de Kerke Gods ontvangen en van alle andere volken en vreemde religiën afgezonderd worden om geheellij k den Heere toegeëigend te zijn. Zijn merk en veldteeken dragende* — wat alles de tegenstanders van de verbondsbeschouwing bij den doop onzer kinderen wel willen toegeven, — maar, vooral, zoo volgt er op, dient dit Sacrament ons als, eene getuigenis, dat Hij in eeuwigheid onze God zal zijn, ons zijnde een_genadig Vader". Inzonderheid vi^ordt er dan voorts op gewezen, hoe God door den Doop ons te verstaan geeft, dat »gelijk het water de vuiHgheid des lichaams afwascht, alzoo ook het bloed van Christus hetzelfde van binneri in de ziele doet door den Heiligen Geest.'t Is dat nu volgens onze Geloofsbelijdenis de beteekenis van den Doop, zoo wordt daarna de vraag beantwoord, met welk recht deze Doop dan aan de kinderen der geloovigen gegeven wordt, en dit antwoord luidt: omdat Christus zijn bloed "niet minder vergoten heeft om de kinderkens der geloovigen te wasschen, dan Hij gedaan heeft om de volwassenen. En daarom, zegt onze Geloofsbelijdenis behooren zij het teeken te ontvangen en het Sacrament van hetgene, dat Christus voor hen gedaan hecft.'^ De Doop is dus niet voor deze kinderkens der geloovigen een teeken en zegel van wat Christus in de toekomst voor hen doen zal, wanneer zij eerst tot geloof en bekeering gekomen zijn, maar, zooals onze Belijdenis zegt, van hetgeen Christus voor hen als kinderen gedaan heeft. En wat Hij voor hen gedaan heeft, gaat er vlak aan vooraf »Hij heeft zijn bloed voor hen vergoten om hen van de zonden te wasschen«, Daarom, op dien grond, komt het Sacrament van den Doop, die de afwassching door Christus bloed ons afbeeldt en verzegelt, ook aan de kinderkens der geloovigen toe.

Geheel in denzelfden geest spreekt ook onze trouwe Heidelberger Catechismus, het uitnemende leerboek, waarin onze Kerk voor de kinderen der geloovigen de waarheid van Gods Woord uiteenzet. Want op de lippen van het kind der gem.eente legt de onderwijzer het antwoord : , , Christus heeft dit uitwendig waterbad ingezet, en daarbij toegezegd, dat ik zoo zekerlijk met zijn bloed en geest van de onreinigheid mijner ziele, dat is van alle mijne zonden, ^ewasschen ben, als ik uitwendig met het water, hetwelk de onzuiverheid des Hchaams pleegt weg te nemen, gewasschen ben" (antwoord op vraag 69). Nog nader wordt dan in vraag 73 gezegd, dat de Heilige Geest den doop het bad der wedergeboorte en de afwassching der zonde noemt, - »niet alleen orn ons als door een uitwendig teeken te leeren en voor oogen te stellen, dat gelijk de onzuiverheid door het water, alzoo ook onze zonden door het bloed en den geest van Jezus Christus weggenomen worden, maar veel meer, gaat de Catechismus voort, omdat Hij ons door dat Goddelijk pand en ivaarteeken wil verzekeren dat wij zoo waaraclitiglijk van onze zonden geestelijk gewasschen zijn, als wij uitwendig met het water gewasschen worden." En als ge vraagt, hoe dan de doop, die dit alles bezegelt, aan jonge kinderen bediend kan worden, antwoordt de Catechismus niet, dat de doop voor de jonge kinderen een gansch andere beteekenis heeft dan voor de volwassenen en aan de kinderen niet verzekert, dat zij met Christus bloed en Geest gewasschen zijti, maar

verwijst de Catechismus juist omgekeerd naar de belofte Gods, die in het Verbond der genade aan de kinderen der geloovigen geschonken is, n.l. »dat hun door Christus bloed de verlossing van de zonden en de Heilige Geest, die het geloof werkt, niet minder dan den volwassenen toegezegd wordt" (vr. 14). Over de bedoeling van deze woorden kan geen twijfel bestaan. Waar de tegenstander van den kinderdoop opmerkte, dat de-kinderen nog niet gelooven konden en daarom ook geen deel hadden aan de verlossing der zonden door Christus bloed en dienvolgens ook niet gedoopt mochten worden, antwoordt onze Catechismus daarop, dat we over deze kinderen des verbonds te oordeelen hebben niet naar wat wij bij hen opmerken, maar naar de belofte, die God de Heere ons aangaande deze kinderen geschonken heeft en dat ze volgens deze belofte of toezegging Gods wel degelijk de verlossing van hunne zonden door Christus bloed en den Heiligen Geest reeds hebben. Ursinus, die onzen Heidelbergschen Catec^mus heeft opgesteld, en die natuurlijk de beste uitlegger is van zijn eigen woorden, verklaart dit in de uitlegging van den Catechismus uitdrukkelijk, dat dit de bedoeling van dit antwoord is. In den vorm van een syllogisme of sluitrede beantwoordt hij aldus' de tegenwerping der Wederdoopers. Voorop stelt hij, dat naar ieder zal toestemmen en de Apostel Petrus zelf zegt in Hand. 10 : 47, het water van den doop niet mag geweerd worden van degenen, die den Heiligen Geest ontvangen hebben. Wien de beteekende zaak: e weldaad van de vergeving der zonden door Christus bloed en de weldaad van de wedergeboorte door den Heiligen Geest, toekomt, die heeft, zegt Ursinus, ook recht om het teeken en zegel van deze weldaden, dat is de doop, te ontvangen. Dat nu deze beide weldaden metterdaad aan de kinderen des verbonds krachtens de belofte Gods in het genadeverbond toekomen en hun geschonken worden, toont hij daarna aan, niet alleen uit de beloften Gods zqoals Gen. 17 : 7, Matth. 19 : 14, Hand. 2 : 39, Jesaja 44 : 3 enz., waar God beloofd heeft de God van deze kinderen te zullen zijn en den Heiligen Geest hun te zullen schenken maar ook uit de vervulling van deze belofte, zooals deze getoond wordt in de voorbeelden van Johannes den Dooper, Lucas 1 : 15, van David, Psalm 22 : 10 en 11, en van Jeremia 1 : 5, van wie uitdrukkelijk getuigd wordt, dat zij van moeders lijf af met den Heiligen Geest zijn vervuld geweest. Derhalve, besluit Ursinus, leert de Heilige Schrift ons, dat ook de kinderen den Heiligen Geest hebben en door Hem wedergeboren worden (habent etiam infantes Spiritum Sanctum et ab eo regenerantur) en daarom mag het teeken en zegel van deze genade hun ook niet worden ontzegd. Voorts wijst hij er op, dat de Wederdoopers, wanneer zij als eisch voor den doop stellen, dat iemand eerst toonen moet een waarachtig geloovige te zijn, voordat hij gedoopt mag worden, een eisch stellen, die toch niet te handhaven is, want dat niemand met zekerheid kan beoordeelen, of een volwassene, ook al belijdt hij het geloof, werkelijk een geloovige is, gelijk uit het voorbeeld van Simon den Toovenaar blijkt. En dat het evenmin juist is te zeggen, dat een kind geen geloovige is, want al kunnen ze, zegt Ursinus, hun geloof nog niet belijden, ze bezitten toch immers den Heiligen Geest die de goddelijke auteur en werkmeester van het geloof is en dit is voor deze kinderen voldoende.

En geheel in overeenstemming nu met deze beschouwing van onze Confessie en Catechismus wordt ook in het dankgebed na den doop aangaande deze kinderen des verbonds door de gemeente gezegd: »wij danken en loven u, dat Gij ons en onzen kinderen door het bloed van Uwe? i lieven Zoon Jezus Christies alle onze zonden vergeven en ons door uwen Heiligen Geest tot lidmaten van tiwen eeniggeboren Zoon en alzoo tot uwe kinderen aangenomen hebt, en ons dat met den heiligen Doop bezegelt en bekrachtigt." Heel de beteekenis van den Doop wordt dus daarin gezocht, dat door dit Sacrament aan onze kinderen verzegeld wordt, dat zij de vergeving hunner zonde door het bloed van Christus hebben, dat zij door den Heiligen Geest tot lidmaten van Christus geworden zijn, en dat God de Vader hen tot Zijne kinderen aangenomen heeft. En waar dit niet als een zekere voorstelling of meening van enkele theologen in het leerstellige gedeelte van het Doopsformulier uiteengezet wordt, maar aan de gemeente zelf in het gebed tot God op de lippen wordt gelegd en de grond is voor al den lof endank der gemeente, daar zou dit toch ondenkbaar wezen, wanneer de gemeente niet werkelijk gelooven mocht, dat den Doop deze rijke genade Gods, waarvan hier gesproken wordt, metterdaad aan ons en onze kinderen bekrachtigde en bezegelde.

De gewone uitvlucht, dat dit alles wel gezegd wordt in onze belijdenisgeschriften en ons Doopsformulier van »onze kinderen" d. w. z. van de kinderen des verbonds in het gemeen, maar dat we dit daarom nog niet mogen toepassen op die bepaalde kinderen die gedoopt worden, gaat niet op, want nog daargelaten, dat ik dit kind niet zou mogen doopen, wanneer ik niet te gelooven had, dat God het in genade had aangenomen, blijkt bovendien uit ons Doopsformulier duidelijk genoeg, dat deze onderscheiding niet opgaat. Niet alleen, dat in het gebed vóór den doop uitdrukkelijk gezegd wordt: dit uw kiftd, waarmede het te doopen kind door de gemeente aan God wordt voorgesteld als Zijn kind, maar ook in het gebed na den doop, wordt wederom van dit kind, dat nu gedoopt is geworden, gesproken en door de gemeente gebeden. dat. God het met Zijnen Heiligen geest altijd wil regeeren, opdat het Christelijk en Godzaliglijk worde opgevoed en in den Heere Jezus Christus wasse en toeneme, en opdat het Gods vaderlijke goedheid en barmhartigheid, die Hij aan dit kind bewezen heeft, moge bekennen". Want hoe zou de gemeente kunnen bidden, dat dit gedoopte kind in Christus mocht wassen en toenemen, wanneer ze niet mocht aannemen, dat het door den Heiligen Geest tot een lidmaat van Gods eenig geboren Zoon geworden was ? Hoe zou er sprake van kunnen wezen, dat God dit kind door Zijnen Heiligen Geest altijd zou willen regeeren, wanneer de gemeente niet mocht gelooven, dat de Heilige Geest aan dit kind geschonken was ? En hoe zou de gemeente kunnen vragen aan God, dat dit kind de vaderlijke goedheid en barmhartigheid, die Hij het bewezen heeft, moge bekennen, wanneer de gemeente niet uitging van de gedachte, dat Hij dit kind tot Zijn kind had aangenomen? Elk van deze uitdrukkingen in dit slotgedeelte van het dankgebed slaat terug op hetgeen in het begin van dit gebed aangaande , , onze kinderen" beleden is, en het is juist op grond van deze genade Gods, die door God aan onze kinderen is geschonken en die door den Doop ons is bezegeld en bekrachtigd, dat de gemeente voor dit gedoopte kindeke thans vraagt en bidt, dat het deze genade Gods, die hem bewezen is, moge bekennen en in Christus moge wassen en toenemen.

Hoe dit alles nu te rijmen is viet de leer der uitverkiezing, die onze Gereformeerde Kerken even beslist handhaven, bespreken we in ons volgend artikel. Thans was het er ons alleen om te doen, klaar en duidelijk te doen uitkomen, hoe onze Gereformeerde Kerk in haar belijdenisschriften deze verbondsbeschouwing van de kinderen der geloovigen hebben uitgesproken en gehandhaafd. Gehandhaafd niet alleen bij den doop, wanneer het er om ging het goed recht van den kinderdoop te bepleiten, om dan na den doop bij het opwassen dezer kinderen des Verbonds dit alles weer practisch te verloochenen, maar evenzeer, wanneer de Kerk nu later deze kinderen des verbonds gaat onderwijzen. Immers heel onze Catechismus, het kostelijke leerboek onzer Kerk, dat juist is opgesteld om deze kinderen der gemeente te onderwijzen in de waarheid Gods, gaat van deze verbondsgedachte uit en legt daarom op de lippen dezer kinderen de uiting van de heiligste geloofstaal i). Reeds de eerste Zondagsafdeeling bewijst dit. De vraag, waarmede de Catechismusonderwijzer begint, luidt , niet: wat o kind, is de eenige troost van den Christen, om dan het kind te laten antwoorden : des Christens eenige troost is, dat hij met lichaam en ziel, beide in leven en sterven, het eigendom van Christus is, maar op den man af: wat is uw eenige troost. En het kind des verbonds antwoordt daarop: dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmaker Jezus Christus eigen ben, die met zijn dierbaar bloed voor alle mijne zonden volkomenlijk betaald heeft.« Dat is het, waarom in het dankgebed na den Doop door de gemeente gebeden wordt, dat die gedoopte kinderen bij het opwassen bekennen en belijden mogen de vaderlijke goedheid en barmhartigheid, die God de Heere aan ons en onze kinderen - bewezen heeft.

In den Catechismus van Geneve staat dit nog duidelijker uitgedrukt, doordat boven elke vraag staat: de onderwijzer en boven elk antwoord: het

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 juni 1915

De Heraut | 4 Pagina's

De kinderen des Verbonds.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 juni 1915

De Heraut | 4 Pagina's