GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De kinderen des Verbonds.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kinderen des Verbonds.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

XLIII.

Hervatten we thans onze artikelenreeks over de kinderen des Verbonds, die eerst door de zomervacantie en daarna door anderen arbeid onderbroken werd, zoo moge eerst, ter gemoetkoming aan hel geheugen onzer lezers, kortelijks herinnerd worden, wat de gang van ons betoog was om tegenover de bestrijders van den kinderdoop het goed recht van den doop onzer kinderen te handhaven.

Voor ons Gereformeerden, merkten we op, ligt de grond van den kinderdoop in het Genadeverbond, dat God met ons en onze kinderen heeft opgericht; in het bevel Gods bij de sluiting van dit verbond met Abraham gegeven, om het teeken en zegel van dit verbond ook aan onze kinderen mede te deelen ; en in de belofte Gods, dat Hij wat dit teeken afbeeldt, ook aan onze kinderen schenken zal.

Wat het eerste betreft, toonden vi'e uit de Schrift aan, hoe van de eerste openbaring van dit Verbond af in de Paradijsbelofte en daarna nog duidelijker in de verbondssluiting - met Abraham ons door God den Heere geopenbaard was, dat dit Vtrbo'nd niet alleen de volwassenen, maar ook de kinderen omvatte. En dat deze regel niet alleen gold onder het Oude Testament, maar evenzeer onder het Nieuwe Testament, volgt niet alleen uit de wezenlijke eenheid van het Genadeverbond onder beide bedeelingen, maar blijkt ook daaruit, dat de Oud-Testamentische profetie uitdrukkelijk getuigde, dat het Nieuwe Verbond, dat God de Heere met de komst van den Messias zou oprichten, de rijkste genade ook voor het »zaad" des verbonds zou medebrengen.

Op dien grond, zoo merkten we in de tweede plaats op, geldt het be%)el Gods aan Abraham gegeven om de kinderen des verbonds te besnijden, als teeken van het Genadeverbond, niet alleen voor de kinderen van Israel, maar evenzeer voor onze kinderen. Wel is dit bevel bij de instelling van den doop niet uitdrukkelijk herhaald en staat in het Nieuwe Testement de doop der volwassenen op den voorgrond, maar dit is te verklaren uit het missionaire karakter, dat de Kerk in haar eerste periode vertoonde. En het feit, dat de Apostelen, zooals meermalen gemeld wordt, niet alleen de volwassen geloovigen doopten, maar ook hun gezinnen, toont, dat de kinderdoop wel degelijk reeds in de Apostolische Kerk voorkwam. Zoo is het ook alleen te verklaren, dat de Apostel Paulus in I Cor. 7 : 14 verklaart, dat de gemeente de kinderen der geloovigen als heilig beschouwde. Toch is — en daarop wezen we in de derde plaats — dit bevel Gods aan Abraham om de kinderen te besnijden, en de Apostolische praktijk om de geheele gezinnen te doopen, wanneer de ouders geloovig werden, niet de eenige en zelfs niet de voornaamste grond, waarop onze Gereformeerde Kerk haar goed recht van den kinderdoop handhaaft. Het beroep op de besnijdenis, die ook aan de kinderen toekwam, staat in onzen Heidelberger Catechismus en in ons Doopsformulier niet op den voorgrond als het beslissende moment, maar wordt eerst in de laatste plaats genoemd. De diepste grond was veel meer, dat datgene, wat het sacrament van. den Doop ons afbeeldt en bezegelt, krachtens de belofte Gods in het genadeverbond aan onze kinderen gedaan, hun ook metterdaad toekomt en dat daarom het uitwendige teeken en zegel van die genade hun ook niet onthouden mag worden.

Nu geschiedt de doop naar Christus' bevel in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; wat niet alleen zeggen wil, dat bij de bediening van den doop deze plechtige formule moet worden uitgesproken, maar veel meer dient om ons duidelijk te maken, wat de doop zelf beteekent: een ons in gemeenschap brengen met den Drieëenigen God, met Vader, Zoon en Geest. Vandaar dat ons Doopsformulier dan ook de uiteenzetting van wat de doop ons bezegelt, aan dezen Drieëenigen naam verbindt. Het doopen in den naarti des Vaders verzegelt ons, dat Hij ons tot Zijne kinderen aanneemt; het doopen in den naam des Zoons, dat Hij ons wascht van al onze zonden door Zijn bloed; en het doopen in den naam des Heiligen Geestes, dat Hij in ons wonen en ons tot lidmaten van Christus heiligen wil.

Zal de doop dus »geen ijdel of ledig teeken wezen om ons te-bedriegen«, dan moet vaststaan, dat deze drie groote weldaden van het genadeverbond, waarop de Doop als sacrament ons wijst, krachtens de belofte Gods ook aan onze kinderen toekomen.

Wat nu de eerste weldaad betreft, die de Doop ons verzegelt, dat»God de Vader met ons een eeuwig verbond der genade opricht en ons tot zijne kinderen en erfgenamen aanneemt", zoo staat het vast, merkt ons Doopsformulier terecht op, dat deze weldaad aan onze kinderen geschonken is op grond van de belofte Gods aan Abraham den vader der geloovigen en overmits mede aan ons en onze kinderen gedaan, dat Hij , , zijn verbond opricht met ons en ons zaad om ons te zijn tot een God en ons zaad na ons" (Gen. 17:3) God zelf noemt dan ook onder Israel de kinderen des verbonds zijn kinderen. Deze weWaad wordt niet eerst na den doop geschonken, wanneer de kinderen tot geloof en bekeering komen, maar gaat aan den doop vooraf. Calvijn heeft dit zoo uitdrukkelijk mogelijk uitgesproken : , , derhal ve, zegt hij, moet noodwendig èzgenade der aanneming aan den doop voorafgaan, welke genade niet slechts van een halve zaligheid de oorzaak is, maar de volkomene zaligheid. zelve aanbrengt, die vervolgens door den doop bezegeld wordt" (Calv. Opera. T. VII, 619, 676). In ons Doopsformulier wordt dan ook in het Dankgebed na den doop. God gedankt, dat »Hij ons en onze kinderen tot zijne kinderen aangenomen /ii? ^A «Zelfs voegt orfs Doopsformulier, om elk misverstand af te snijden, alsof deze «aanneming» eerst op later leeftijd geschieden zou wanneer het kind tot bewustzijn zou gekomen zijn, er aan toe, dat onze kinderen, gelijk ze zonder hun weten in Adam der verdoemenis deelachtig werden, alzoo d. i. zonder hun weten in Christus wederom tot genade worden aangenomen. En de Gereformeerde Kerken ook buiten ons vaderland hebben hierover nooit anders gedacht. De belijdenis der Hongaarsche Kerken zegt met zoovele woorden, dat »de gewoonte om de kinderen te doopen van de tijden der Apostelen af in de Kerk gebruikelijk is geweest, opdat we allerminst er aan zouden twijfelen, of God de Heere verzegelt door dit zegel, dat hun medegedeeld wordt, aan de kinderen, die Hij van eeuwigheid af uitverkoren heeft, de eeuwige aanneming tot l< inderen, hetzij dat ze vroeg komen te sterven, hetzij dat ze tot dien leeftijd komen, waarin ze waarachtige vruchten des geloofs voortbrengen, door God nl. krachtdadig geroepen op dien tijd en dat oogenblik, die Hem behaagt.

En even zeker is, dat ook de tweede weldaad, die de Doop ons verzegelt, nl. de afwassching der zonden, door Christus' bloed aan de kinderen des Verbonds (hier in eigenlijken zin bedoeld) geschonken is. Ook hierover kan, voor wie aan de belijdenis onzer Kerk vasthoudt, geen twijfel bestaan. In onze geloofsbelijdenis wordt uitdrukkelijk gezegd, als grond voor den kinderdoop, dat «Christus zijn bloed niet minder vergoten heeft om de kinderkens der geloovigen te wasschen dan Hij dit gedaan heeft voor de volwassenen«. Wanneer hieraan toegevoegd wordt: dat zij - daarom het teeken behooren te ontvangen en het Sacra-ment van wat Christus voor hen gedaan heeft 1-, dan blijkt daaruit, dat onze Belijdenis ook hier niet spreekt van een toekomstige weldaad, die hun eerst later zal geschonken worden, maar van eenweldaad die hun reeds geschonken is. In het dankgebed na den Doop wordt dan ook gedankt, dat »God ons en onzen kinderen door het bloed van Jezus Christus al onze zonden vergeven keeft< s.. En evenzoo verklaart onze Catechismus, dat »aan de kinderen niet minder dan aan de volwassenen de verlossing van de zonden door Christus bloed toegezegd wordt«. Onze Catechismus verwijst hiervoor naar Matth 19 : 14, d. w. z. naar het bekende woord van Christus: laat af van de kinderkens en verhindert hen niet tot mij te komen, want derzulken is het Koninkrijk der hemelen*. En volkomen terecht. Want wat Christus hiermede uitspreekt, is niet anders dan dat Hij niej; alleen de Heiland en Verlosser van volwassenen, maar. ook van de kinderen is. En waar Hij zijn bloed heeft vergoten voor de »zijnen«, voor de schapen, die de Vader hem gegeven heeft, daar heeft Hij dit ook voor de kinderen gedaan. De verlossing door Christus' bloed is daarom ook aan hen geschonken. Want Christus heeft door zijn bloed de gemeente gekocht, en tot die gemeente behooren ook de kinderen der geloovigen.

En ook wat de derde weldaad betreft, die de doop ons verzegelt, n.l. dat »de Heilige Geest in ons wonen en ons tot lidmaten van Christus heiligen wil«, gelijk ons Doopsformulier het uitdrukt, verklaart onze Kerk even beslist, dat dit evenzeer aan de kinderen toekomt. Als grond voor den kinderdoop toch geeft onze Catechismus op, dat »de Heilige Geest, die het geloof werkt, niet minder aan de kinderen dan aan de volwassenen toegezegd is« en beroept zich daarvoor terecht op de belofte bij de uitstorting van den Heiligen Geest op den Pinksterdag geschonken: want u komt de belofte des Heiligen Geestes toe en uwe kinderen* (Hand, 2 : 39). In het dankgebed na den Doop dankt onze Kerk dan ook God, dat »Hij ons en onze kinderen door den Heiligen Geest tot lidmaten van zijn eeniggeboren Zoon gemaakt heeft«. De inlijving in Christus' lichaam geschiedt alleen door den Heiligen Geest. Hij is het, die ons alleen tot, lidmaten van Christus heiligen kan. Die in-

lijving nu geschiedt door de wedergeboorte. En waar de doop daarom het»bad der wedergeboorte en der vernieuwing des Heih'gen Geestes« heet (Tit. 3 : 5), daar zou de doop niet aan onze kinderen bediend mogen worden, wanneer de belofte van den Heiligen Geest, die alleen ons wederbaren en vernieuwen kan, niet evenzoo aan hen als aan de volwassenen geschonken was.

Of de vervulling van deze belofte bij elk uitverkoren kind, — want daarvan is natuurlijk alleen hier sprake, — daarom reeds in de allervroegste jeugd, terstond na de geboorte, geschiedt en dus aan den doop voorafgaat, is een vraag, waarop onze Gereformeerde Kerken nooit een beslist antwoord hebben gegeven. Bij de eerste en tweede weldaad, die de Doop ons verzegelt, is dit wel zoo. De aanneming tot kinderen Gods is van eeuwigheid, rust in het raadsbesluit Gods en kan daarom bij den doop als reeds geschonken hun verzegeld worden. Evenzoo is het ook met de verlossing door Christus bloed, want Christus heeft zijn bloed op Golgotha niet alleen voor de volwassenen, maar ook voor de kinderkens vergoten, en ook dit offer van Golgotha gaat dus aan hun doop vooraf.

Maar bij de laatste weldaad : de wedergeboorte door den Heiligen Geest, waren onze Kerken altoos huiverig, hiervoor een bepaald tijdstip vast te stellen. In den Consensus van Zurich en in de Westminstersche Confessie wordt dan ook uitdrukkelijk gezegd, gelijk we aantoonden, dat de wedergeboorte geschieden kan vóór, onder of na den doop. De Heilige Geest baart ons weder, waar en wanneer Hij wil. En waar de Heilige Schrift ons desaangaande geen vasten regel geeft; daar hebben wij niet het recht een stellige uitspraak te doen. De zekerheid der belofte, die in den Doop ons verzegeld wordt, lijdt echter hier niet in het^ minst onder. Want voor elk uitverkoren kind vervult God de Heere zeker op zijn tijd de belofte, dat Hij het den Heiligen Geest schenken en door dien Geest wederbaren zal. En het is die belofte, die door den Doop aan onze kinderen bezegeld vi^ordt.

Maar even beslist als onze Gereformeerde Kerken de ^rijmacht Gods op dit punt hebben gehandhaafd, hebben ze ook beleden op grond van Gods Woord, dat deze wedergeboorte aan de kinderen des Verbonds reeds van moeders lijf af geschonken worden kan en ook, wanneer het God den Heere alzoo behaagt, geschonken wordt. Dat de wedergeboorte alleen kan gewerkt worden door het Woord'Gods, zooals de Wederdoopers beweerden, waarom zij van een wedergeboorte bij kleine kinderen niets weten wilden, daar deze voor de prediking van het Woord nog niet vatbaar zijn, is daarom steeds zoo stellig en beslist mogelijk door onze Gereformeerde Kerken weersproken. Bij volwassenen moge het in den regel waar zijn, dat de wederbarende werking des Heiligen Geestes de prediking van het Woord vergezelt, maar dit geldt niet voor de kleine kinderen, die het Woord nog niet hooren kunnen. De Heilige Geest is nooit in dien zin aan het Woord gebonden, alsof Hij buiten het Woord om ons niet wederbaren kan. Het voorbeeld, dat hier beslist, en waarop onze Keilcen dan ook steeds in haar strijd niet de Wederdoopers gewezen hebben, is dat van Johannes den Dooper, die immers reeds van moeders lijf af met den Heiligen Geest vervuld is geweest.

Dr. H. H. K. H 9

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 november 1916

De Heraut | 4 Pagina's

De kinderen des Verbonds.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 november 1916

De Heraut | 4 Pagina's