GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

DR H H. KUYPER, hoogleeraar aan de V. U. te Amste'rdam, DE AARDE HET MIDDEI PUNT VAN HET HEELAL.

III.

III. Ten slotte het DERDE of laatste deel van DR. KUYPEB'S Studie, waarin hij het heeft over ide oneindige wereld der vaste sterren, die ons omeeeft" en dan, in verband met zijn onderzoek of de resultaten der wetenschap de voorsteüing der Schrift bevestigen, de vraag stslt, of »onder deze vaste sterrea ook bewoonbare werelden gevonden worden”.

In de BoEKAANKONDiGiNG vatTzijn dissertatie in het ORGAAN van DE CHRISTELIJKS VEREENI-GiNG VAN NATUUR-EN GENEESKUNDIGEN wijst de astronoom DR. W. J. A. SCHOUTEN er op, dat, terwijl men vroeger weinig aandacht schopk aan de bestudeering der vaste sterren, hierin eerst op het eind der 18e eeuw verandering kwam, toen WILLIAM HERSI HEL de grondslagen legde voor een bestudeering der vaste sterren, hun aantal, hun plaatsen en hun bewegingen. Maar, dat toch eerst in de laatste kwarteeuw deze nieuwe wetenschap tot bloei is gekomen, en dat dit voor een groot deel is te danken aan den energieken arbeid en de scherpzmnige onderzoekingen van zijn leermeester, onzen landgenoot Professor KAPTEYN te Groningen.

In aansluiting aan HERSCHEL en ook aan de latere onderzoekingen spreekt KUYPER alsnu over de VASTE STERREN.

Deze sterren dragen, zooals hij terecht opmerkt, verkeerdelijk hun naam. Want noemde men ze vroeger, in onderscheiding van de planeten, die zich om onze Zon bewegen, »vast", thans weet men dat ook zij zich bewegen.

Deze z.g. vaste sterren dan zijn die, waarvan velen voor ons aan den hemel zichtbaar zijn. Wijl zij echter op onmetelijke afstanden van onze aarde verwijderd zijn, vertoonen zij zich, ook door de grootste telescopen, niet gelijk onze groote planeten als kleine schijven, maar slechts als lichtende punten.

Het dichtste staan deze vaste sterren binnen den MELKWEG, waarover DR. KUYPEB op p. 55 spreekt.

De MELKWEG is, naar men weet, die witachtige, glanzende streep aan den hemel welke als een lichtende gordel het sterrenheelal omspant, den sterrenhemel in twee helften verdeelt: de Zuider-en de Noorder-hemel en glans ontleent aan deze lichtende punten.

Volgens de meeste Astronomen zou ons Zonnestelsel in of bij het midden van den MELK­ WEG zich bevinden.

Na een uitvoerige bespreking van de ivaste sterren" wijdt KUYPER dan ook zijn aandacht aan de NEVELVLEKKEN, waarvan men met 't bloote oog slechts enkele waarnemen kan, maar wier aantal in werkelijkheid zeer groot is (p. 56) »Deze »nevelvlekken, " zegt hij dan verder, > die als een lichtende wolk zich aan ons voordoen, bestaan voor een deel, evenals de MELK­ WEG, uit een groot aantal kleine en zeer dicht bij elkaar geplaatste sterren, die er als een bijenzwerm uitzien en daarom bijenzwermen heeten, maar voor een ander deel bestaan ze ook uit ontzaglijke massa's van gloeiende gassen”.

Na deze uiteenzettingen komt PROF. KUVPER dan tot de vraag waarover het in zijn Studie gaat, of onder dit eindeloos heir van stenen, die wij hetzij met het bloote oog, hetzij door een telescoop waarnemen, ook gevonden worden, die evenals onze aarde geschikt zijn om door levende wezens bewoond te worden? p. 61.

»Deze vraag", zegt hij »is kort en goed met neen te beantwoorden" en «daaromtrent bestaat dan ook onder deskundigen geen de minste twijfel.”

Als grond voor dit beweren voert hij dan aan, dat > al deze sterrenc niet als onze aarde en de andere planeten donkere bollen zijn, die het licht van een nabij zijnde zon weerkaatsen, maar dat zij als zonnesterren^ evenals onze zon, zelf licht uitstralen en, öm dit te kunnen doen, evenals onze zon in gloeienden toestand moeten verkeeren.

Verder wijst hij ook nog op het verschijnsel, dat zoo onder de «vaste sterren* die het eene deel van de nevelvlekken vormen, als onder de > vaste sterren» van den MELKWEG, drieërlei zijn te onderscheiden, en wel witte^ gele en roode.

De verklaring, die de nieuwere astronomie van dit verscnijasel geeft en welke verklaring DR. KUYPER op p. 62 en 61 weer vrij uitvoerig bespreekt, komt in het kort hierop neer, dat de witte sterren, en dat zijn meest die welke in den Melkweg voorkomen, sterren zijn, die zich nog in den meest gloeienden toestand bevinden ; dat gele sterren, waartoe ook onze zon behoort en die meest bij het middelpunt van den Melkweg voorkomen, die zijn, welke reeds meer tot afkoeling zijn gekomen, en dat de roode sterren een nog verder stadium van verkoeling aanwijzen.

«Gaat nuc, zoo voegt hij hieraan toe, «dit proces van verkoeling nog verder door, dan zou zulk een ster ten slotte haar lichtglans verliezen en een donkere bol worden, evenals onze planeten, maar dan met dit onderscheid, dat bij haar geen zon zou wezen om haar te verlichten en te verwarmen, en op zulk een ster zou niet alleen een eeuwige nacht heerschen, maar ook een toenemende koude, "totdat het absolute nulpunt bereikt zou zijn«.

«En men vermoedt, dat er in het heelal tal van zulke donkere, geheel afgekoelde zonnesterreii zich bevinden» (p. 63).

Zijn conclusie is dus, dat noch bij de lichtgevende, noch bij de donkere sterren sprake kan zijn van een bewoonbare wereld. „Hier vindt men een gloed en hitte, die alle organisch leven zou dooden; daar een koude, waarbij geen levend wezen het kan uithouden”.

«Intusschen”, zoo schrijft PROF. KUYPER op p. 64, «is hiermede de zaak zelf nog niet uitgemaakt" en dan volgt de bespreking van wa hij niet onaardig noemt de laatste reddingsplank waaraan de voorstanders van tde veelheid der bewoonde werelden zich vastklemmen”.

Wat de geachte Schrijver hier bedoelt is dit:

De «voorstanders van de veelheid der bewoonde werelden" meenen hun theorie te kunnen redden door te verwijztn naar het feit, dat onder de planeten, die om onze zon wentelen althans éen bewoonbaar is en wel onze aarde. En, om dat alle vaste sterren «zonnen" zijn, beweren zij dan, dat ook om die andere zonnesterren planeten wentelen, waarvan althans sommige bewoonbaar moeten zijn. Bij het groot aantal vaste sterren zouden er, ook indien om elk van dezen maar één planeet wentelde, die de vereischte voorwaarden voor het léven aanbood, toch millioenen bewoonbare werelden zijn.

Hiermede ware wat de Schrift leert, door de wetenschap niet bevestigd, maar weerlegd.

Terecht merkt DR. KUYPER daar echter bij op, dat de voorstanders van de veelheid der bewoonde werelden «hier den vasten bodem der waargenomen feiten verlaten en zweven op het slappe koord van onbewezen hypothesen". Hun redeneering is dan ook metterdaad vrij zwak.

Zij berust op een «analogie”.

Maar met analogieën moet men uiterst voorzichtig wezen.

Het fnuikende toch voor dè heeren voorstanders van veelheid der bewoonde werelden is, dat «niet één onderzoeker bij deze andere zonnesterren ook maar iets van zulk een planetenstelsel heeft bespeurd” (p. 64).

DR. KUYPER toont zich een geschoold denker wanneer hij, de waarde van dit zijn argument niet overschattend, schrijft: «Of het in de toekomst gelukken zal, door nog meerdere volraaking onzer teleskopen of door andere instrumenten er achter te komen, of deze sterren door planeten omgeven zijn, kin niemand zeggen." (p-64). Maar zooveel waarde heeft het voor hem enons, als Schriftgeloovigen, dan toch, dat het uitnemend dienst kan doen tegen de bewering, als zou wat de Schrift leert door de wetenschap weerlegd zijn.

Ik ben hiermede aan het einde van mijn taak om, door een overzicht van den inhoud dezer brochure, de aandacht onzer lezers op haar te vestigen, gekomen. Voor wat in de laatste bladzijden staat en in hoofdzaak resumtie is, moet ik naar het stuk zelf verwijzen.

PROF. KUYPER heefc met DE AARDE HET MIDDELPUNT VAN HET HEELAL zijn medechiistenen aan zich verplicht.

De lezing er van zal, omdat het Schriftgeloof er zoo krachtig in verdedigd wordt, hun in c^at geloof sterken en, omdat niet-de wetenschap, maar wat zich onder den schijn van wetenschap aandient, er met onmiskenbaar talent eii goed gevolg in werd aangevallen, hen bewaren van door die schijn-wetenschap te worden ontrust.

- Ten zeerste kan ik dan ook het zich aanschaffen van deze dubbele Aflevering van SCHILD EN PIJL, waarvan de lezing, fraai gestileerd als zij is, ook een estethisch genot biedt, aanbevelen.

Voor geringen prijs is bij den uitgever J. H. KOK te Kampen ook deze Aflevering afzonderlijk verkrijgbaar.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 maart 1919

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 maart 1919

De Heraut | 4 Pagina's