GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Of al het volk des Heeten progeten waren”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Of al het volk des Heeten progeten waren”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Doch Mozes leide tot hen: Zijt gij voor mij ijverende ? Och of al het volk des Heeren profeten waren, dat de Heere zijnen Geest over hen gave! Numeri XI: 29.

Mdzes stond geestelijk op hooger standpunt, dan het volk, waarover God hem de zorge had toevertrouwd. Mozes was de uitverkorene Gods, die door zijn Zender met eenig-rijije gaven gesierd was. Hij stond niet gelijk met de overige kinderen zijns volks, maar verre er boven. Hij wist, dat hij door zijn God als geheel eenig Profeet tot de leiding van 's Heeren volk was geroepen. Dit was niet slechts zoo, maar God had 't hem betuigd en verzekerd dat het zoo blijken zou. Hij stond immers boven Aaron. En Mozes zelf was zich hiervan zoo stellig en klaar bewust, dat hij niet aarzelde het ten aanhoore van geheel het volk uit te spreken: »Och_ of al het Volk profeten waren, dat de Heere zijn Geest over hen gave!"

Er heerscht alzoo bij Mozes geen twijfel of onzekerheid. Hij was innerlijk geheel doordrongen van de aangrijpende waarheid, dat hij geestelijk hooger stond dan geheel zijn omgeving. Voor een zeker deel ook Aaron, maar in voller zin was Mozes alleen de van God uitverkoren hervormer van zijn volk. Het besef van in geheel exceptioneelen zin een Profeet des Heeren te zijc, was hem diep in de ziel gegleden. Hij was er zich klaar en helder bewust van, dat hem ten deele was gevallen, wat aan geheel het overige volk onthouden was. Hij ontving die innerlijke bewerking van den geest, die straks aan geheel een reeks profeten, doch slechts voor een beperkt aandeel was geschonken. Mozes beheerschte de geestelijke positie geheel. Die geestelijk-profetische aangrijping greep bij Mozes niet, gelijk bij de latere profeten, slechts deelsgewijs plaats, maar beheerschte zijn geest geheel en al en stempelde geheel de positie waarin hij eenerzij ds tegenover zijn Gpd en anderzijds tegenover het volk verkeerde. Hem werd geopenbaard wat voor ieder ander geheim bleef. Hij doorzag in helder beeld wat de geestelijke toestand van het volk was, gelijk God het aanschouwde. Er was voor Mozes tusschen hetgeen feitelijk bestond en nu pas plaats greep, geen beduidend onderscheid. Terwijl de geheele schare van de realiteit der dingen niet anders dan de gebroken gestalte en de verbleekte gedaante opving, stond voor Mozes de realiteit, gelijk God ze zag, in klare gestalte. Hij was Profeet, hij gevoelde zich als Profeet, en in den rijkdom van inzicht, die hierdoor zijn deel werd, vond hij zich zoo verre boven de gewone kinderen van het volk verheven, dat hij een oogenblik den stillen wensch in zich voelde opkomen, of dat klare, heldere inzicht in den toestand, niet alleen zijn deel mocht zijn, maar als een gave Gods aan al de kinderen des volks mocht gegund zijn. »Och, of al H volk des Heeren Profeten waren

Feitelijk stond 't derhalve voor Mozes vast, dat over heel 't volk van Israel een geestelijke nevel hing, die aller inzicht in de heilige toekomst verdonkerde; een nevel, die in 't eind der dagen bij de opstanding der gezaligden zou worden opgeklaard, maar die voorshands nog als straf op 't volk moest blijven drukken. Eens, als de eeuwigheid intrad, zou de jammerlijke band met het zondig verleden voor Gods uitverkorenen worden verbroken, maar zoolang het uit den val geboren heden nog voortduurde, kon en mocht dit geen ongerepte existentie zijn, maar moest de val er in nawerken, en kon alleen door een geheel bijzondere genade Gods bij een enkel persoon en voor geringen tijd de bittere vloek, die na den val ontsproot, worden weggenomen,

Wat aan Mozes te beurt viel was dan ook geen uitzondering, die vanzelf voortsproot uit zyn persoon. In niets toch komt eenige reden uit, waarom Mozes een hooger persoon zou geweest zijn, dan zijn tijdgenooten en medebelijders. In zijn hoedanigheid als uit Adam gesproten mensch, deelde Mozes niets slechts ten deele, maar geheel in de bittere gevo'gen, die uit den vloek over ons menschelijkgeslacht waren gekomen. Als mensch stond alzoo Mozes met alle nakroost van den gevallen Adam gelijk, en hetgeen hem door zijn God verleend werd, om een geheel eigene en afzonderlijke positie onder Israel, en, met het oog op wat straks komen zou, mag men wel zeggen, m geheel ons menschelijk geslacht in te nemen, kon niet anders zijn dan het, uitvloeisel van een wonder^ dat God in hem wrocht. Het volle, klare inzicht in den door God beschikten loop der dingen was iets, dat niet uit Mozes opkwam, maar op geheel wondere wijze door God in hem geprent werd. Wat Mozes hierin ontving, was een geheel exceptioneele geestelijke gave, die niet uit hem zelf opkwam, maar door God in hem geprent werd, en die aan niemand door hem kon worden medegedeeld.

Dat Mozes zich door het bezit van deze geheel eenige gave rijk en gelukkig gevoelde, behoeft wel geen nader betoog, en alleszins begrijpelijk is het, dat deze geheel eenige gave die hem was toebedeeld, hem bijna verlegen inaakte. Maar toch gevoelde hij zich niet als uit zichzelf boven al zijn tijdgenooten staande, maar als met hen één, en eeniglijk door Goddelijke beschikking in rangorde en roeping boven hen verheven. Dit nu kon begrijpelijkerwijs Mozes soms drukken. Het verhief hem boven alle zijn tijdgenooten, en gaf hem een geheel eenige, hoogere levenspositie, [maar juist daarom kon het niet anders of Mozes moest zich door die geheel eenige gunste van zijn God, als hij op zijn tijdgenooten nederzag, gedrukt gevoelen. De hooge positie die hij innam, was niet vrucht van een rijkere studie of omvangrijker werkzaamheid, maar eeniglijk en uitsluitend van een geheel eenige gunste, die hem van zijn God was toebedeeld, en toebedeeld niet hem ten goede, en om.hem rijker en gelukkiger te maken, maar om als dienstknecht des Heeren de zaak van zijn volk te dienen, en dat volk een hoogere positie te doen innemen. Het moest Mozes dan ook drukken, steeds klaarlijk in te zien, hoe hij de hem verleende bijzondere gaven voor de redding van zijn volk zou kunnen aanwenden. Het was hem niet om zichzelf te doen, als hij telkens weer indacht, hoe hij die zoo o verrijke gaven ten nutte van zijn volk zou kunnen aanwenden. Het was Mozes niet om eigen verheffing, maar om de eere van zijn God en om de redding van zijn volk te doen, en juist daarom kon het hem dan ook zoo spannen, dat het volk weigerde voor de macht van zijn woord te zwichten, en veelszins door afkeering van God in zijn ongeloof verhardde. En dit nu juist deed de vraag bij Mozes opkomen, waarom wat God in hem persoonlijk werkte, niet ook in 't hart van zijn volk kon worden ingegrift. Waarom, zoo vroeg hij zich af, zijn mij alleen, en ten deele ook aan Aaron, zoo rijke gaven toebedeeld, en waarom schonk Jehova gelijke gaven des geloofs niet ook aan het volk zelf op uitgebreide schaal. »Och, of al 't volk profeten waren, dat Jehova. zijn Geest over hen gave!"

Er zijn twee zijden aan dit machtig pleidooi. Tegenover den val in het Paradijs, die onder het volk van Israël zoo ontzettend nawerkte, moest redding dagen. Die redding zou in den Christus zich aandienen, maar wat in Christus de verlossing zou aanbrengen, moest in het te redden volk door een dorst naar heil gewekt worden, en dit kon alleen opkomen in Gods uitverkorenen. Van een redding ten eeuwigen leven van allen die uit vrouwen geboren zijn, was geen sprake. Reeds de Zondvloed had 't zoo geheel anders getoond, en de stellige aanzegging van den Christus dat er velen geroepen waren, doch slechts weinigen uitverkoren, sloot van zelf elke gedachte van een alomvattende toebrenging ten eeuwigen leven geheel uit. En wat nog sterker spreekt, zij die dan ten eeuwigen leven geroepen en voorbestemd zijn, treden niet van kindsbeen af op als heiligen, maar vaak eerst als diepgevallen zondaars die eerst later door wondere genade worden gered. David is en blijft hier altoos het beheerschende type. Dieper vallen dan hij kon men bijna niet, en een daarna desniettemin hooger verheven worden, was ondenkbaar. Ea toch moet Mozes bede, »Och, of al 't volk profeten waren" ook de ons bezielende roepstem worden. Het zijn niet eeniglijk de vroeg-vromen die ten leven ingaan, ook diepgevallenen kunnen door den Heere ten eeuwigen leven verkoren zijn. De uitslag is Godes. Bij dèn gang door het leven moet echter onze bede en onze zielsbegeerte zich naar heel onze omgeving uitstrekken. Omdat iemand diep viel, mogen we hem niet van ons stooten. Bekeering blijft steeds mogelijk, en het is hierop dat ook onzerzijds voor heel onze omgeving moet worden aangedrongen, eerst door ons voorbeeld, dan door onze bezielende roepstem en ten slotte door den ernst van ons gebed.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 mei 1920

De Heraut | 4 Pagina's

„Of al het volk des Heeten progeten waren”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 mei 1920

De Heraut | 4 Pagina's