GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het zedelijk karakter der Reformatie gehandhaafd tegenover Rome - pagina 124

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het zedelijk karakter der Reformatie gehandhaafd tegenover Rome - pagina 124

Rede bij de overdracht van het rectoraat aan de Vrije Universiteit

3 minuten leestijd Arcering uitzetten

114 Luther bij Psalm 32 : 1 de woorden van Paulus uit Rom. 1 : 17 aan en verklaart ze aldus: „sed per Euangelium suum ipse de coelo revelavit et quomodo ab ista ira salvi fieremus, et per quam iustitiam libraremur, scil. per Christum:' (W. A. 3, 174). Er kan dus wel geen twijfel over bestaan, dat Luther, toen hij dezen commentaar schreef, reeds wist, dat de justitia Dei in de Psalmen de misericordia Dei beteekende, gelijk hij dan ook reeds bij Psalm 4 uitdrukkelijk zegt, dat de misericordia en de justitia Dei „utreque similes sunt" (W. A. 3, 43). Nu zou dit bewijs op zichzelf nog niet afdoende wezen, indien hier niet bijkwam, dat de inhoud van dezen commentaar doorloopend ten doel heeft, om te doen zien, dat de justitia Dei, gelijk Luther reeds bij Psalm I aanteekent, ons niet kan geschonken worden „nisi prius iustitia nostra omnino cadat et pereat" (W. A. 3,31); dat we daarom „nullam iustitiam, nullum meritum, nullam dignitatem (nostram)" mogen „allegare, sed nudam et solam misericordiam dei et gratuitam benignitatem, que nihil in (nobis) invenit" (W. A. 4,42), en Luther hier reeds allen nadruk legt op de justitia imputata (W. A. 3, 171), op het „Justus ex fide vivit" (W. A. 4, 325), en uitdrukkelijk verklaart, dat het geloof niet ons werk, maar Gods werk in ons is (W. A. 3, 54. 55). Indien Luther, gelijk hij zelf in 1516 zegt, vóór zijn bekeering in den „error" verkeerd had, dat de mensch „per bene operari, veluti virtutibus et meritis suis ornatus" voor God rechtvaardig moest worden, en hij eerst bij zijn bekeering tot het inzicht was gekomen, dat de „justitia Dei in Christo nobis est gratis donata", dan moet deze bekeering dus reeds vóór dezen Psalmencommentaar hebben plaats gevonden, want alle eigengerechtigheid wordt hier zoo beslist mogelijk bestreden. Hoe Luther tot dit nieuwe inzicht gekomen was, deelt hij voorts zelf bij Psalm 1 mede; het was de Apostel Paulus, die hem deze waarheid had doen verstaan, die aan de Doctoren van zijn tijd geheel onbekend was geworden: „Et hec est disputatie profundissimi theologi Apostoli Pauli nostris hodie theologis quod ignotissima", waarbij hij zich dan o.a. op Rom. 5, 20 beroept (W. A. 3, 31). Hieruit nu volgt, dat Luther, reeds voordat hij zijn publieke voorlezingen over de Psalmen begon, den brief van Paulus aan de Romeinen voor zich zelf moet bestudeerd hebben en door den invloed van dezen brief tot dit andere inzicht gekomen was. Zoo wordt het dus duidelijk, waarom Luther later verklaren kon, dat eerst, nadat door Rom. 1 : 17 het licht over de justitia Dei hem was opgegaan, de weg hem ook was ontsloten (via aperta erat), om de Psalmen te begrij-

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1910

Rectorale redes | 192 Pagina's

Het zedelijk karakter der Reformatie gehandhaafd tegenover Rome - pagina 124

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1910

Rectorale redes | 192 Pagina's