GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het zedelijk karakter der Reformatie gehandhaafd tegenover Rome - pagina 127

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het zedelijk karakter der Reformatie gehandhaafd tegenover Rome - pagina 127

Rede bij de overdracht van het rectoraat aan de Vrije Universiteit

3 minuten leestijd Arcering uitzetten

117 war", gelijk Boehmer t. a. p. het uitdrukt; of gelijk Köstlin-Kawerau zegt, toen reeds bijzondere aandacht geschonken had aan „den für ihn so hochbedeutsamen Ausspruch Röm. 1 : 17" en „mit Augustin Christum unsere Gerechtigkeit und Heiligung nennt" (p. 89). Aangezien Luther nu uitdrukkelijk verklaard heeft, dat Rom. 1, 17 het middel was geweest tot zijne bekeering en hij eerst na zijne bekeering het werk van Augustinus de Spiritu et litera gelezen had, „postea legebam Augustinum", en daar ptaeter spem gevonden had, „quod et ipse iustitiam Dei similiter interpretatur" (E. A. var. arg. 1, 23), zou hieruit volgen, indien Luther metterdaad reeds in deze annotaties van 1509 het gevoelen van Augustinus kende en overgenomen had, dat zijne bekeering dan ook vóór 1509 moest gesteld worden. Maar al schijnt deze conclusie logisch juist, toch kan kwalijk ontkend, dat ze meer een noodsprong is, om aan de moeielijkheid te ontkomen, waarop DENIFLE, Luther P, p. 397, noot 1 wees, dat Luther reeds lang vóór zijne bekeering de exegese van Augustinus van Rom. 1, 17 zou gekend hebben en zijn bekeeringsverhaal dus een leugen is, dan dat ze de vrucht zou zijn van een ernstig onderzoek der bronnen zelf. In de eerste plaats toch is het niet juist, dat Luther op de beide plaatsen, waarheen men dan verwijst, nl. de aanteekening bij Sent. 1, 19 en bij Sent. 3 , 13 (W. A. 9, 43 en 90) over de justitia Dei in Rom. 1 : 17 zou spreken, of het gevoelen van Augustinus zou aanhalen. Luther zegt hiervan zelfs niet één enkel woord, en het blijkt ook hier weer, hoe de een den ander eenvoudig naschrijft zonder de bronnen te hebben nagezien. Op de eerstgenoemde plaats, bij Sent 1, 19 bestrijdt Luther het eigenaardige gevoelen van Lombardus, dat „de dilectio diffusa in cordibus nostris" de Heilige Geest, of God zelf zou wezen. Nu had Lombardus voor dit gevoelen zich beroepen op den Apostel Johannes en op Augustinus, die beide gezegd hadden, dat God de liefde is, en Luther merkt naar aanleiding hiervan op: „Quando Augustinus dicit, quod dilectio est deus, non intelligetur exclusive i. e. quasi dilectio sit tantum deus. Sed concendendo quod dilectio sit deus, sed non tantum." Toch wil Luther Lombardus niet geheel in het ongelijk stellen en daarom laat hij er op volgen: „Sed est etiam dilectio creata. Sicut Christus est fides, justitia, gratia nostra et sanctificatio," wat geen citaat is uit Augustinus, maar een aanhaling uit 1 Cor. 1 : 30, en eenvoudig dient, om aan te toonen, dat in dien zin ook de dilectio creata God kan genoemd worden. Met Rom. 1 : 17 heeft dit alles echter niets te

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1910

Rectorale redes | 192 Pagina's

Het zedelijk karakter der Reformatie gehandhaafd tegenover Rome - pagina 127

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1910

Rectorale redes | 192 Pagina's