GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het zedelijk karakter der Reformatie gehandhaafd tegenover Rome - pagina 130

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het zedelijk karakter der Reformatie gehandhaafd tegenover Rome - pagina 130

Rede bij de overdracht van het rectoraat aan de Vrije Universiteit

3 minuten leestijd Arcering uitzetten

^m^masmimsi'immmi'm

120 dit vraagstuk nauwelijks aangeroerd en waar Luther het doet, is er van een reformatorisch beginsel geen sprake, maar houdt hij zich trouw aan de leer der Roomsche Kerk. Hij leert nog uitdrukkelijk, dat de fides, waardoor de mensch gerechtvaardigd wordt, „non est sine charitate et spe", dat het is de „fides, quae per dilectionem operatur, qua justificati sumus" (W. A. 9, 72); de fides is hem alleen het fundament, waarop de constructio van de „opera et merita" moet oprijzen (p. 93); hij spreekt nog van een „meritum decongruo" en een „meritum de condigno" (p. 72); en wel zegt hij, dat de genade Gods aan onze werking vooraf gaat, maar de mensch moet deze genade dan toch aannemen en bewaren; de mensch wordt niet veroordeeld, „quia non habet gratiam aut habere non potest, sed quia oblatam et exhibitam non acceptat, vel acceptam non custodit et non comitatur ducem gratiae"; terwijl omgekeerd de zaligheid der beati niet daarop berust, „quia habent gratiam praecise, sed quia eam acceptant et consentiunt eam habere" (p. 71). Wanneer Luther een enkele maal van Lombardus afwijkt, zooals bij de vraag, of de dilectio infusa de Heilige Geest zelf is (p. 42), en of de concupiscentia tot het wezen der erfzonde behoort (p. 75), verdedigt hij tegenover Lombardus de gangbare opinies der Scholastieken. Wel blijkt uit deze annotaties, dat Luther toen reeds een ernstig gevaar zag voor de Theologie in den overheerschenden invloed van de philosophic (p. 29); hij noemt Aristoteles zelfs een „rancidus philosophus" (p. 43); ook waarschuwt hij tegen al te subtiele quaesties, die de Scholastiek behandelde (p. 62) en hij verklaart zelfs eenmaal, dat „licet multi inclyti doctores" anders dachten, hij toch hun gevoelen verwierp, „quia non habent pro se scripturam sed solum humanas rationes" (p. 46), maar dit alles laat zich ten deele verklaren uit het nominalistische standpunt, waarop Luther toen stond, en dat uit deze annotaties duidelijk blijkt. Hij verwijst niet alleen meermalen naar Occam's Theologie (p. 33, 91), maar aanvaardt zelfs de sterkste consequenties van het Nominalisme, zooals blijkt uit zijn antwoord op de vraag, waarom Christus niet zondigen kon: „Christus non potuit peccare propter identitatem personae divinae quae est super omnem legem Unde si contra totam legem fecisset, non tarnen peccasset" (p. 88). Doch hoe belangrijk dit alles ook moge wezen voor de dogmatische ontwikkeling van Luther, het raakt niet het groote soteriologische dogma, dat Luther tot een breuke met de Roomsche kerk gebracht heeft. En waar van een nieuwe opvatting van dit dogma in deze annotaties geen spoor te ontdekken valt, zooals ook KÖSTLIN-KAWERAU,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1910

Rectorale redes | 192 Pagina's

Het zedelijk karakter der Reformatie gehandhaafd tegenover Rome - pagina 130

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1910

Rectorale redes | 192 Pagina's