Eloquentia Divina : het stijlprobleem der oude christenen - pagina 31
Rede uitgesproken ter gelegenheid van den Dies Natalis der Vrije Universiteit
althans wat de Sermones betreft, tot Schrijnens opvatting overhel (Vgl. mijn: De invloed van Augustinus'Bijbelstudie op zijn literatuurbeschouwing, Geref. Theol. Tijdschr. 1935, p . 385 e.v.), meen ik, dat de vraag van den oorsprong der rhetorische antithese bij Augustinus zijn aesthetische waardeering dezer figuur niet behoeft te beïnvloeden. — ^^) NORDEN, a.w. II, p . 507 e.v.; vgl. COMEAU, p. 61 e.v.; BARRY, p . 182 e.v. — °^) COMEAU, p . 64. — ^*) BARRY, p . 256. — ^^) K. SVOBODA, L'esthétique de
Saint Augustin et ses sources, Brno 1933, p . 197. — ^'') Vgl. b.v. ep. 166, 13; contra advers. leg. I, 8. — " ) SVOBODA, p. 195. — =*) de mus. VI, 12, 34 e.v.; de lib. arb. II, 16, 41. — *'>) SVOBODA, p. 196; AUG. de Gen. c. Man. I, 21, 32; de ver. rel. 40, 76; ep. 18,
2. — "») de lib. arb. II, 16, 42. — " ) SVOBODA, p. 199. — ""•) de civ. Dei XVI, 8: „Deus
enim creator est omnium, qui ubi et quando creari quid oporteat vel oportuerit, ipse novit, sciens universitatis pulchritudinem quarum partium vel similitudine vel diversitate contexat." •— ^') de ord. II, 2. Vgl. KARL HOLL, Augustins innere Entwicklung, Abh. der Preuss. Akad. der Wiss. 1922, Einzelausg., Berlin, 1923, p . 20. — «*) de ord. I, 18. — "') B.v. de quant. an. 80; de ver. rel. 29; enarr. in Ps. 27, 6; 44, 1; 144, 13; 148, 3; 148, 9; 254, 5; Serm. 27, 6; de civ. Dei XI, 23; XVI, 8; ench. 11, 15. — ««) de gen. ad litt. XI, 15, 20. — <") de civ. Dei XI, 18; vgl. BALMUS, p. 152. — ««) a.p.:
„Sicut ergo ista contraria contrariis opposita sermonis pulchritudinem reddunt: ita quadam non verborum sed rerum eloquentia contrariorum oppositione saeculi pulchritudo componitur." •— "") de mus. VI, 38. — '°) de ord. II, 34. — " ) de ver. rel. 30. — " ) Ep. 166, 13. — " ) contra ep. fund. 41, 47. — " ) de mus. VI, 10, 26. — " ) de mus. VI, 13, 38. — '") Ep. 166, 13. — " ) SVOBODA, p . 138: „Signalons qu'
Augustin aime a mettre, ici (c. Faust. XXI, 6) et ailleurs, trois principes l'un a cóté de l'autre, en partie pour arriver a la trinitée sacrée, en partie pour faire une figure de rhétorique (rgixcoXov).
— '*) Vgl. o.a. BALMUS, p. 164 e.v. — " ) Vgl. NORDEN II,
p. 528. — '") Citaten bij NORDEN II, p . 531 e.v. — «i) CALV. Instit. I, VIII, 1. Vgl. LÉON WENCELIUS, L'esthétique de Calvin, Paris, p. 346 e.v.
29
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 oktober 1939
Rectorale redes | 34 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 oktober 1939
Rectorale redes | 34 Pagina's