Moderne letterkunde en Christelijke opvoeding.
III.
Wat leest ons christenvolk?
Alvorens wij' dus met ©enige doeltreffendheid het begins el vraagstuk van d© verhouding des christens tot : de kunst, ©u de opvoedkundige vraag naar de taak der maatschappelijk© en kerkelijk© leiders jnzak© de kunst, verm'ogea te behandelen, is het noodig, dat wij een nuchter oog 'hebben voor de feiten en werkelijkheden, en ons daarvan ©en zuiver en duidelijk beeld vormen. •
Somtijds zijn wij m'enschen, en vooral wij dogmatisch-gedrenkte christenmensc-hen, ©er bespiegelaars, dan werkelijkhieidzoekers, len daarom onge^ hoorzaam aan de eenvouidige redelijkheid, hierin bestaande, dat men eerst zuiver moet weten wat is, vóór mlen mag naderen tot de vraag wat wezeïi, moet.
Wie tegen dez© loigica zondigt, beloopt den euve^ len kans, dat hij wordt óf een Don Quichot, diet zij'n speer tegen ©en wiadm'olen velt, óf, wat veel gavaarlijker, ©n bij zonderlijk' voor 'de opvoeding veel noodlottiger is, hij wordt een idweper, di© paraJdijis-1 Lederen zingt ia een woestijb; een blinde profeet, die midden op het slagveld zijn eentonig liedeken murmelt: Vrede, vrede en geen gevaar!
Dit is het eerst© wat we weten moeten, nieitü hoe zou ik graag willen, dat het was, maar waJt zeggen', mij' d© feiten van hetgeen is.
De idealistisch© bril mlo©t van den neus af en het leven m)oet bekeken bij' het licht van de kaars des lichaamis, dat is heit oog.
Ik Voel de bezwaarlij'kheid van deze taak, vooral op bet door ons n, u betreden gebied, omdalt \v© niet beschikken , over gegevens van s'tatislieken en uitslagen van enquêtes. Voor zoover mij' bekend', is er nooit een algelmfe'en en indringend onderzoek ingesteld naar d© vraag: Wat leest de hedendaagp sche christen.?
Ik vrees, dat er otoder, ons zijn vele argelooaen, die aan onjderzoek geen behoefte hebben, omdat zij wanen te wie ten, en het schijint, dat deze argeloozen zich niet alleen beviniden onder de „eeiivoudigen van hart", die schuw zijki voor ©en modem sonnet, maar ook pndier de door het leven naar vonen gedrongen „voorliohtörs", 'die de haast verroeste pen vullen voor de „pers."
Toen ik voor ©enigen tijd' omlder 'djen titel „Moderne Letterkunde" ©en proeve gaf van orienteering pp dit voor den orthodoxen mensch eenigszins huiveringwekkend vreemd gebied, pogende de echt-moderne kunstenaars, Kloos , en Couperus, te belichten, van binnen uit, naar het wezen van hun eigeii werk, mocht ik ihieromtrent eenige leerzame, hoewel ietwat verontmstenlde, ervaringen ppdoen.
Ik laat idaar het feit, dat sommigen het doel van imijto. opvoedkunidig streven op literair gebied niet goeid beigriepien, len daarom tot mij' ©en zeer broederlijk verwijt richtten, (dat ik te flauw was geweest in negatieve kritiek. Ze verstonden met, dat het uitgangspunt van alle waarachtig© kritiek moet , zijln eela perlijk wet©n van de werkelijkheid; , en dat re^dte ihet enkele toonen van zekere werkelijkheden voor den nog christelijk voelenden mensdh met scherp© veroordeeling gelijk kan staan, en in ieder geval meer /werking doet dan het donderen m©t groot© woorden nit de verte, waarmee sommige gemeend hebben fhiet letterkundig gevaar te kunnen bezweren.
Maar veel erger feit dan dit eenigszins goedaardig misverstand, was de meening van andere volksvoorlichters, dat ieder schrijven over kunstenaars als Kloos en Couperus zoowel voor den schrijver als voor de lezers tijdverlies beteefcende, oiödat onder ons dit soort moderne letterkunde niet zou worden geleiien.
Een zeker predikant, overigens een fris'sche geest, met vooral op niaatschappelijk gebied een ruim vooruitstrevend hart, vroeg jzich miet droefheid fd, of het waar is, dat door de Calvinistisch© joïigeren dergelijke lectuur wordt gelezen. Hij' voor zich kan het feit niet gelooven, bijlaldien hij' vóór kort nog een jongeling .van tvrintig en ©en jongedochter van achttien jaar had ontmoet, die zich verdiepten in Van Ider Groe's ^„Toetssteen der ware en valsch© genade."
Alzoo twee beweringen naast, Ja laat ons gerust zeggen absoluut tegenover ^elkander. De stoutste fantasia kan g©©n grooter antipoden scüeppen dan deze twee: Kloos — Van. der Groe. Toevallig heb ik de twee m, assieve idieellges van het genoierade boek van Van der Groei in mijln boekenkast staan. Ik heb ook eens gepoogd erin te lezien, maar het niet verder gebracht dan (tot de ©Ifde bladzij.. Ik neem aan, dat de jongeling lein de jongedochter, die in dezen Toetssteen ijk^erig Jaaen, werkelijk bestaan (hoewel ik de .mogelijkheid veronderstel, dat ideze twee gevallen eigenlijk als één geval moeten worden beschouwd, onJdat deze jongeling en jongedochter een verloofd paartje vormlden), maar ik verklaajr over dez© m'ededeeling in dezelfde mate verwonderd te zijln gewlaeist, 'jals nija valderlijk© opponent h©t was over mijln .Kloos-en Couperus lezende jongelingsschap. En vooral Joieh ik mij! verbaasd over de gevolgtrekking. Diat ©r jeugdmenschen bestaan, di© s'nfi^aak hebben in Van 'der Groe, is op zichzeK niet wonderbaarlijk. Het is bovendien verblijdend. Wianneer ik voor ons jong© volk beslissen mocht, dan zou ik izeggen: Liever'Van der Gr o© dan C'Ouperus 1 Liever Bmytegelt dan Kioos ( Liever godsdienst, al wordt d© materie in voor onzen smaak moeilijk te genieten vorm opgédiischt, dan kunst^ waardoor dte ziel, ondanks 'dan êelsten schoonheidsvorm, gevaar loopt |te wordjen vergiftigd.
Maar, waarde volksvoorlichter, zet even uw slaapmuts af, — wi| hiebbien niat meer te beslissen. D© jeugd heeft al gekozen. De Calvinistische jongelingsschap heeft niet, — ik stem het u toe, — in groote massa zijh ïziel aan 'Kloos en Couperus verplatad (ik heb z© trouwens ook alleen als uiltstekende typen gekozen), maar dat ze uit de wateren ider moderne literatuur hebben gedronken, — van Eeden, Helene Swarth, Samuel Falkland, Boedier—Bakker, Jan Feith, Bruss© (om' maar enkelen, voor den voet op, ta noemen) — meer dan uit de bronnen der duisgenaamd© „olde schrievers", kan alleen verborgen zijb. voor argeloozlen, dj© aan dj© vrorkelijkheid voorbijgaan.
En nu wil ik niet op dit voor de christelijke opvoeding zoo gewiditige pteit volstaan met ©en gemakkelijke bewering te 'stelien tegenover ©en goedkoop© verzelkering, — ik wü hier op' dez© zaak nader ingaan en trachten aan te toonen, dat ik aeg hetgeen ik weet.
Er zijn onider ons christenvolk zeer verschillendie schakeeringan van gestrengheid in 'de beschouwing van de verhouding tot „'het leven." Er heersdhen Vooral op sommige geïsoleeride dorpen van ons godsdienstig .Nederlanid, nog gewoonten, Öie men de resten zou kmin> en noemten van het ultra-purilanismie uit vroegere eeuw. Er zijja nog mieösohen (ik ken persooinlijk efakele exemplaren), die op den Zondag de gordijjaen eluiteti, alsof het een sterfhuis is; di© Wiatndelen, lachen, vermaak en sport, per Be zoolde noenieö.; 'die alle bo©ben, zelfs de christelijke, die een romam-vorm hebben, als contrabande buiten sluiten, len naast hun bijbel niet anders lezen dani Fruytier's „Sions Worstelingein" en den beroemdem „Donderslag der goddeloozen."
Ook aan de kinderen woiidt dezelfde, of anders in het geheel géén eisdh gesteld.
Ik heb ©ens een ouden, vro'men, broe'dier ontmoet, di© in oprechtheid getuigen kon: ik' lees niets landers dan mijta, bijbel.
En in zeker opzicht hieb ik dien eenzamen heilig© benijd.
Men zal mij' ©cht©r toestemmen (ook de dootr! mij' .geciteerde volksvoorlichter zal zelfs in dit oordeel meegaan), dat deze strenge puriteinen laiet het vertegenwoordigend typ© zijn van het Jiedendaagsche christelijk, letter^etenid, publiek.
Reeds vóór jaren, toen er van modern© letteTr kutajde nog geen knopje in den bongerd was ontbot, las mieta. in de meeste christelijk© gezinnen niet meer de „zware" w©rken van Erskine en Van der Groe, maar, jndien het stichtelijke lectuur w^l, idetn lichtere^ kost van Spurgeon en van Funckfe, ëa natuurlijk, toen IKiuyper's ster opging, de gansoh zeer populaire, en 'in den vorm bekoorlijk frissche, overdenkingien en beschouwingen, die uit zijn mieesterpen vloeiden.
Maar behalve deze direct-Büchtelijke lectuur las ons letterlievend calvinistisch (en ook ander chris'telijk) volkje nog heel wat meer en heel wat andets.
Verhaaltjes lezen was volstrekt geen zonde.
Ik stem toe, óók om de stichting, las men jd© letterkundig-waardelooze boeken van Gerdes, Hesb'a Stretton, en in den nieuweren tij|d Maltzahn, — maar dat van achter 'den dorst naar stichting langh zamerhand leen anidere begeerte uit haar schuilhoek kwam, een begeerte naar ontspanning en kunst, bleek daaruit, dat in de christelijlda gezinnen ook meer paganistisohrgetinte schrijvers, als Dickens, Van Lennep, Oltmans, Walter Scott, hun intocht deden.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 oktober 1920
De Reformatie | 8 Pagina's