GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

In de school der wijsbegeerte.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In de school der wijsbegeerte.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vader van het pessimisme.

III.

Als een vroolijke, kwistige, lentezon, steeg dö roem van den nieuwen profeet.

Schopenha.uer zelf voelde dit 'koesterend licht niet als een gunst van ringsom, maar als een weerglans van zijn eigen heerlijkheid'. De werelden mensch-verachter concentreerde al den hartstocht van de liefde, waarvoor hij vatbaar was, op zichzelf. Hij was zijn eigen zon, en schiep er een zeker behagen in 'de kleine planeten, die zich orn hem heen wentelden, te bestralen met zijn gloed. :

Nu eens vergelijkt hij zich met den klassieken afgod, Zeus, die op een troon zit boven al de kleinere goden.

Hoewel een minachter van het christendom, verbindt 'hij ook den naam van Jezus aan den zijnen, zeggende, dat op hem de Geest der waarheid rust. Evenals Jezus, — zoo profaneert hij in ergerlijken spot, — heeft hij zijn slapende discipelen wakker geschud.

Inderdaad bedoelde hij zijn filosofie als een nieuwe religie.

Het doel van alle religie is den mensoh. een antwoord te geven op de raadselen, en hem te verlossen van de jammeren, des levens. Welnu, , wat kan 'den armen mensoh in dit tranendal (zoo meende Schopenhauer) in dit heilsproces meer dienstbaar zijn dan de leer, dat alle ongeluk voortspruit uit de aanvaarding van den wil om te leven? Hoe Ikan hij beter zijn ziel bevrijden vaai de martelende plagen, dan door te loochenen den wil om te leven?

Schopenhauer gelooft, en verwacht, dat zijn wijsbegeerte voor het „beschaafde" Westen zal worden wat 'het Boeddhisme was voor het Oosten.

Het is dus geen charletannerij, wanneer hij zijü leerlingen apostelen en evangelisten noemt, en de vriendenkringetjes als zijn „gemeenten" beschouwt.

In deze is 'hij (droevig) consequent.

Adam von Dosz kHjgt, om zijn smeujig karakter, 'den eeretitel: Apostel Johannes.

Frauenstadt wordt, om zijn gloeienden ijver, de aarts-evangelist genoemd.

Weigelt wordt vergeleken met Paulus, die te Athene den onbekenden god predikt.

Een kring van vereerders in Hamburg heeti de gemeente der Thessalonicensen.

Wanneer Schopenhauer hoort, dat de apostelen en evangehsten met elkaar contact houden en samen vergaderen, zegt hij: „Dit wederzijds bezoeken van elkander bevalt mij. Ik vind het ernstig en grandioos: Waar twee of drie in mijnen naapi vergaderd zijn, ben i'k in het midden van".

Als eindelijk het bericht hem bereikt, dat in Bohemen een dweper eiken morgen het portret van den groeten meester omkranst, en een andere vereerder, in Oostenrijk', het plan heeft in zijn villa een kapel voor hem te stichten, aanvaardt Schopenhauer deze hulde als een eeredienst, die bij zijn glorie piast. . ,

Waarom wij deze stuitende bijzonderheden-vermelden ?

Opdat de lezer de gelegenlxeid hebbe zich een duidelijk beeld te scheppen van hetgeen de apostel Paulus den „geest der wereld" noemt (1 Cor. 2:12), en wat hij verstaat onder . „de wijsheid der wijzen", die God doet vergaan, en „het verstand-der verstandigen", dat God teniet maakt (1 Cor. 1, : 19).

Zie dezen wijsgeer, één van de allergrootste „onderzoekers dezer eeuw", door den modernen mensch verwelkomd, vereerd, aangebeden, als een Messias; zie hem, den ontdekker van het wereldgeheim, den prediker van het nieuwe evangelie, dat aan de martelaars van het „zijn" de verlossing belooft; lals een toonbeeld, ja, van de „religieuse" macht der wijsbegeerte opi de zielen der menschen, die Gods wijsheid hebben verlaten, maar tevens van de armoede van zijn eigen glorie, van de dwaasheid zijner eigene wijsheid!

De kerngedachte, het zwaartepunt, van zijn leer, voorzoover ze tevens levensleer was, bestond in de „ontdekking", dat dit leven in geen enkel opzicht de moeite van het leven waard is; dat er aan dit leven niets te verbeteren valt; en dat daarom de eenige uitkomst is: niet meer te willen leven.

En wat doet deze prediker van het pessimisme

Zicht vastklemmen aan het leven als een schip'breukeling aan de omgeslagen reddingsboot, en, wanneer hij weer iets van het leven te genieten krijgt, dit verguisde en vervloekte leven indrinken met den wellust van een proever, die geen dropje wil laten verloren gaan.

In een brief aan een vriend sdhrijft hij: „Mijh pijnlijke bezorgdheid is, dat ik niet de helft te weten kom van hetgeen over mij geschreven wordt. Ik bid u mij alles mede te deelen wat gij ontdekt". En kort voor zijn 'dood: -„Het eenige waaraan ik behoefte heb is: te lezen wat de menschen

van mij zeggen (Notizen über ftiiahi!") Nu, aan' Notizen mankeerde jhet niet. lederen dag stond de be'ker van roem overvloeiende.

Alleen één ding hinderde den potator: dat het geluk zoo laat kwam. Juist nu voor hem het leven zoo ongeveer tóch. a, annemelijk werd, zag hij den dag nabij, dat het hem door onmeedoogenden dood zou worden afgenomen.

Het morgenrood van zijn succes zag hij samenvallen met het avondtood van zijn „tijdperk".

O, hoe bejammert hij het feit, dat het gelulb pas komt nu de krachten vergaan en de slopende dood bezig is hem tot losla.ten te dwingen!

Met bitteren weemoed citeert hij het rijmpje (uit een volkslied): „Und als das Brod gebacken war, da lag das Kind a, uf dem Totenbahr!"

Kuno Fischer, die met meesterhand de tra.giek van dit levenseinde beschrijft, maaikt de ironische opmerking: „Plato had de ijdelheid (Scheinwerte) der wereld todh dieper doorzien en grondiger overwonnen dan Schopenhauer, die de zucht naar roem den „hartstocht des ouderdoms" noemde. Plato toch zeide, dat de roemzucht het laatste kleed is, dat de mensch aflegt. Schopenhauer heeft dit kleed nooit afgelegd. In en met dit kleed is hij gestorven".

Wonderlijk genoeg heeft de zwartkijker tot aan zijn sterfdag toe een onverstoorbare gezondheid genoten. Ja, genoten is hier het juiste woord, want in zijn brieven prijst hij' zichzelf als een bevoorrechte, diaar hij de twee voornaamste levensgoederen bezitten mag: gezondheid en geesteskialmte!

Ook heeft de man, die steeds tegen het einde opzag, als een terdoodveroordeelde tegen de executie, een buitengewoon gemakldelijken „overgang" gehad. Hij heeft den dood zelfs niet „geproefd". Op 21 Sept., 1860, vond men hem, schijnbaar ingeslapen, in zijn studeerkamer, op de sofa gezeten. Een verlamming had de kruik aan de springader gebroken.

Aan de „apostelen" had hij zijn werken ver-, maalct. Zijn vermogen, in onmogelijke hoeken en gaten verstopt, liet hij na aan zijn huishoudster, de reeds genoemde actrice en aan den hond. Do poedel 'kreeg een jaargeld van 300 gulden.

Alzoo stierf Arthur Schopenhaner. Men heeft, en terecht, de vraag gesteld, of het geheéle leven van dezen man niet één doorloopende komedie geweest is?

Geloofde Schopenhauer in wat hij anderen verkondigde ?

Hier staan we voor een Idarakterprobleem, één van de moeilijkste en merkwaardigste, in de geschiedenis der wijsbegeerte.

De tegenstelling tusschen leer en leven was frappant. Ze 'kon haast niet sterker. Bijna alles wat hij gepredikt heeft met de pen, heeft (hij pria'ktisch verloochend. Zelfs de vrouwenhaat, waaraan hij een groot deel van zijn populariteit heeft te danken. Wanneer de kunstenares, Elisabeth Ney, een buste van den filosoof modelleert, is hij zóó ingenomen met deze jonge dame, dat hij baar als logé in zijn huis opneemt en haar overstelpt met „hoflijkheden".

Toch zijn we er niet af met te zeggen, dat Schopenhauer een huichelaar was.

Van de waarheid van zijn wijsbegeerte is hij overtuigd geweest. Wij wezen er reeds op', dat 'liij een gevoel had, alsof ze uit zijn ziel, geboren was. Hij beschouwde ze als een openbaring. Zijn verstand kon niet anders dan het. pessimisme erkennen als de eenig redelijke wereldbeschouwing.

Alleen heeft hem ontbroken de heldenmoed en de karaktersterkte om hetgeen zijn genie had „ontdekt" te 'verwerkelijken in het leven.

Schopenhauer was zich van deze antithese zelf heel goed bewust.

Zijn beeltenis ziende, zei hij eens: „Mijn intellectueel gezicht bevalt mij, maar mijn zedelijke fysionomie niet!"

Ook gaf hij gaarne toe: „Een heilige ben ik niet".

Kuno Fischer merkt zeer treffend op, dat het voor een mensdh als Schopenhauer onmogelijk was een pessimist te zijn, omdlat hij te veel bezat van de begeerlijke aardsche schatten om het leven te kunnen haten. Vooral het feit, dat hij een genie was, heeft hem dit belet, want „een genie kam niet anders dan scheppen en hopen".

Maar de voornaamste grond van de tweeslachtigheid en disharmonie van dit leven, ligt toch in de karakterzwaikte, ja, laat ons maar zeggen karakterloosheid, van den mensch, Schopenhauer!

De genialiteit verontschuldigt hem niet.

Genieën zijn dan alleen schoon als ze ook helden zijn.

En ten slotte zouden we willen vragen: Is de filosofie het, eenige terrein, waar de jammerlijke tweespalt tusschen leer en leven gevonden wordt?

Ook de rehgie, helaas, ook het christendom, kent de geloovers, die geen daders zijn van het woord, omdat dit geloof slechts hun verstand'; heeft veroverd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 december 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

In de school der wijsbegeerte.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 december 1923

De Reformatie | 8 Pagina's