GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van den Vlaamschen akker.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van den Vlaamschen akker.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Alice Nah on, „Vondelingskens" en „Op zachte Vooizekens". Ge dichten ¹).

In Vlaanderen, het land van Guido Gezelle, leeft nog altijd de geest van Gezelle.

Diezelfde inspiratieve kracht, die in het bekende „wonderjaar" 1859 bij vele van Gezelle's leerlingen van het seminarie te Rousselaere het dichterlijk talent deed ontluiken, en die bleef doorwerken, ook tóén. d'e miskende meester zweeg, diezelfde kracht leeft nog!

Nog is er in de Vlaamsche kunst die groote liefde voor het schoone land en z'ii zoete tale, nog is er de herinnering aan Vlaanderens glorieus verleden en het vertrouwen op een blijde toekomst en dat is de openbaring van den Gezelle-geest, die het Vlaamsche volk weer aan zichzelf heeft ontde'kt.

Er zijn ook in onzen tijd nog Vlaamsche dichters, die het instrument van den meester weten te hanteeren, omdat ze van hem zelf het tokkelen van de snaren hebben geleerd. Zoo iemand is b.v. Caesar Gezelle, die nog pas met z'n bundeltje „Herbloei'' ons verblijdde, zoo waren Pol de Mont of de fijne dichteres Virginie Leveling, wier werk zich tot in onze dagen heeft voortgezet — en zoo is er, als een lenteverblijden van nieuwe hoop, de jonge, gracievolle Alice Nahon. Den meester zelf heeft ze niet gekend — ze is nauwelijks 20 jaar — maar zijn nog levende geest heeft ooK haar bezield, en, als in al de anderen, het talent wakker geroepen.

Hoor hoe ze er van zingt:

Daar weet geen één den stillen troost Die dooi' m'n kale kómier bloost 't En is geen zonlicht van den oost 't En is igeen lief, dat kust en kqo-st.... Het is een oude beeltenis Van hem, die schoon van eenvoud is Fn prachtig choeg z'n droefenis... Gezelle.... m'n goede Gezelle!

Wanneei' te sterven ging de zon. De schemering heur webbe spon, Wanneer de smart mij overwon En ik die smart niet dragen kon; Dan heb ik vaak me neergezet Dicht bij" dat oud — verkleurd portret....; Daar toeven was me een schooai gebed, Gezelle.... m'n heilige Gezelle.

O geef me van uw êel gezicht De ziel, die in uw. oqgeii ligt; Oe ziel, die lijk een blom naar 't licht. Naar God en Vlaandren' stand gericht,

En leer het, zanger, leer het mij, Dpar levensvreugd en stervenstg Te dichten, simpel zoo als giji Gezelle, m'ii meester Gezelle.

Wat voora.l treft in dit fc'ristal-klare sonore verzeke, is de weemoed, het meevoelen in lijden, omdat in de jonge ziel zelf is het „overwonnen" zijn door srnart. >

En deze eigenschap is de voornaamste van al de parelfijne gedichtjes uit de beide bundels, die verschenen zijn: weemoed; geen sentimentaliteit, geen doelloos treuren of pessimistische zwartheid, maar echte weemoed, geworden ixit het besef, dat van alles wat de naar schoonheid en liefde dorstende ziel in spontaan begeeren grijpen wil, niets worden kan tot reëel bezit, omdalt de levenskracht door een knagende ziekte wordt verteerd.

Daarom is de kunst van dit Vlaamsche ineiske zoo echt, zoo vol, zoo zuiver. Want waar het pessimisme van velen onzer dichters slechts is de vrucht van al te ego-centrische belangstelling en vaii ziekelijke tobberij, da, ar is hier van de bittere werkelijkheid eener dagelijksche worsteling tusschen weten en hopen ontroerende weemoed de treffende weerslag.

Treffend inderdaad. Wiant als uit deze gedichten somberheid sprak', waar een zoo jong en hopend leven altijd weer voelt de nijpende omknelling van den dood, we zouden het kunnen begrijpen! Maai van somberheid, van pessimisme is er juist geen spoor! De stille gelatenheid van den weemoed spreekt overal, legt teerzachte kleuren over elk tafreel, tempert de helle hitte van de zomerzon, neemt weg de vale effenheid van den grauwen winterdag. Dat maakt deze eenvoudige onopgesmuk'te poëzie zoo buitengewoon en fijn, dat doet u bij het lezen denken aan het zingen van een vogeltje, zonder eenig gewild-effect, drang slechts van de ingeschapen natuur.

Wie daarvaxi lezen wil, neme uit het eerste bundeltje „Vondelingskens" de gedichtjes: „O, kind'ren van mijn droomen", „Rozen", , , Armoe", , , Weemoed", „Stervens-pijn" of uit het latere „Op zachte vooizekens": „Deemster-vrage", „Avondliedekens", „Verlangen". Of beter nog, hij léze beide bundelkens gehéél, want 't is de grondtoon van alle dichtjes, telktens • weer.

Niet .beter kan ik doen, dan enkele „verzekes" hier over te nemen. Dan blijkt tegelijk wa, t fleurig klanken-gespeel boven den grond-toon van weemoed uit ritselen k'an, en welke eigenschjalppen bovendien deze kunst sieren. •

Het Vlaamsche buiterdcind bemerkt ge overal, in tallooze natuurdichtjes („Dopheide", „Aan 't verre dorpken", Lupinen", „Nacht-kapel"), maar ook' in verzen over 't Vlaamsche volk GjDrij blommen", „Fantazia'''). 't Is 't eerste wat ge ziet in het aardige motto-dichtje van , , Vondelingskens"

'k Vond z' in Vlaandren, waar geen hand Zegent d" idealen..... Waar. men, als een vreemde bant D' eigen zoete tale.

In 't vertellen van wat wind. 't Rits'len van de hagen .... In de 'kijkers van een kind., 't Scheem'ren van de dagen ...

'k Vond z'in 't eigen stil gedacht.... In wat bloemen-zegen ....; 'fcVond ze, sptelend langs de gracht Van verlaten wegen . •. • .

Zoudt ge weelde vragen toch Van die schaam'le cfingskens.....? . 't Zijn geen rijke kindren ...., och, 't Zijn maar vondelingskens.....

Er leeft in dit jonge meisje ook, diep en innig, wat het wezen is van de echte-vrouwenziel, de moederliefde. Lees maar de vele verskens over kinderen, waarvan deze proeve: (fragment)

Kindje:

lijk albasten bloeme Ligt uw teer gezichteke En uit elk' azuren kijker Blinkt een blauw gedichteke.

Kon ik vatten, kindje, Vaip. die dichtjes, rhytine en rijtn; Mocht ik, van uw broze wereld. Raden het subtiel geheim.

'k Durf u haast niet kassen.... — Raakt men witte bloemen aan —? Schendt men dan de sneeuwgedachtjes, Die ©r door uw kopken gaan?

Straks, als ge zult siuimren. Kind, dat ik zoo geren zie, D, an misschien zal ik u zoenen. Lijk men kust ©en relikwie.

En dan de devotie! roomsch natuurlijk, maar als zoodanig echt. Zie slechts weer de dichtjes: „Godslampje", „Allerzielen", „Ridden", „'t Is d'ure der Getijen", of: i •

Geloof:

Daar droomt iets in uw oogen, '\Ven gij ten hemel ziet; Diaar zingt iets in uw zuchten. Heel verre, van verdriet....

Daar suist iets in uw stemme. Een troost, dien 'fc zelden vond In wOiOrden, die gedijen Uit menschelijken mond.

Diaar juicht iets in uw vreugde En, zoo ge wel eens schreit, Dian lacht er doior uW tranen Zooveel gelatenheid....

o Lieve, zeg me stille, Is dat soms verre schijn Van de eindelooze weelde. Héél dicht bij Hem te zijn?

Ontroerend is het, de stille berusting te zien in dit 20-jarig 'kind, wier ontviankelijke ziel zoo veel schoonheid voelt in 't leven, die ze toch nimmer de hare zal kunnen noemen. Daarvan spreken: „O, blijf niet aan' me denken", „Avondklacht", , , M'n Jeugd".

Iets als loutering ligt er in het:

'tis goé .... 'tis gcê Vraag niet, o kind, waaraan e'n hoe Die weemoed .over uw vreugde vlot Men moet in ieder groot genot

Een plekske schaduw lezen; Daar m.oet aan iedre bloem een traan, Aan iedre zon een ondergaan, Aan iedren dag een avond wezen.

en ook' in het gedachtenvolle avondliedje:

't Is goed in 'telgen hert te kijken Nog even, voor het slapen gaan, Of ik van dageraad tot avond Geen enkel hert heb zeer gedaan.

Of ik geen oogen heb doen schreien. Geen weemoed op een wezen lei; Of ik aan liefdeloiozo menschen Een woflirdeke van liefde zei.

En vind ik in het huis mijns herten. Dat ik één .droefenis ^enas Dat ik mijn armen hei3 gewonden Hond am een hoofd, dat eenzaam was .

Dan voel ik op mijn jonge lippen. Die goedheid lijk een avondzoen .... -

't Is goed, in 'telgen hert te kijken En zóó z'n oogen toe te doen.

Hier spreekt zoo klaar die bewogenheid met het lot van anderen, die typisch, is voor tvele gedichtjes van deze jonge lijderes, omdat ze uit eigen droeve ervaring weet, hoeveel troost er ligt in meeleven en meelijden.

Nog op een genre moet ik' ten slotte wijzen, omdat het zoo duidelijk toont, da, t het pessimisme deze jonge ziel niet heeft verdonkerd, maaï dat de tinteling van het gewone leven haar volle belangstelling heeft. Naïef-geestig noemt de dichteres deze dichtjes „afgeleerd". En dat zijn ze ook', moment-opnamen, genre-schilderijtjes, maaj fijn als zonnegoud. Zie eens deze herfst-impressie:

Achter d' oude kloosterwomng Hing wat rOiOde zon.... Onder goud getinte linde Bad een jong© non ....

Heur gelaten OiOgen droomden Onder blanken doek Naar de zwart' ©n roode letters Van 't getijden boek ....

Langs de wegskens was geprevel Van wat blaren bruin ....; Aan beur voeten bogen schrale Violieren schuin....

Als 'n dood' illuzie, die ze Lairg vergeten had " Viel er, op heur jonge handen. Een verschrompeld blad.

Hier leeft alles wat Vlaamsch en tegelijk ook alles wat kunst is!

En niet minder teekenend is het pittige:

De kinderen van „de Soeteweij".

Ze trekken ter schole ten hallever acht, — Het dorpje ligt ver van 't gehucht, — Om 't even, of liefelijk 't zonneke lacht. Voor wind noch voor regen beducht. Met blauw-baaien rokskens

De blinkende blokskens ^) Van 's Zaterdags versch gevernist. Zoo trekken ze zwijgend De koppekens nijgend. Door regen, door sneöuw of door mist Dan spreken die boerengespeelkens, geen woord Ee grooteren trekken de kleineren voort , , Klikkeideldakker" zooi kloefen de rijen Op blokskens voorbij' langs de grauwe kasseien. 2)

Wie nu met a, andaoht deze, in inhoud zeer verscheidene, maar in artisticiteit wondervol h'armonieerende, dichtjes gelezen heeft, behoef ik! de beide bundeltjes niet meer aan te bevelen. Ze zijn een rijfe bezit, voor ieder, die de bekoring kent, van echte kunst, en het smaakvol u.iterlijk is met het innerlijk volkomen in overeenstemming.

Het zal onzen lezers bekend zijn, dat bewonderende menschen in Noord en Zuid geld verzamelen, om Alice Wahon in staat te stellen naar het Zwitsersche hoogland te gaan, om daar genezing te zoeken. Van Jharte hopen we, dat dit pogen slagen zal en onder Gods zegen, dit brooze leven behouden mag worden.

Dichters als Alice Nahon zijn zoo noodig in onzen tijd!

'C. T.


1) Uitg, A. W. Sijthoff's Uitg.-Mij Leiden, 6e en 3e uitgave.

¹) klompen. ²) klinkers, keien.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 januari 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

Van den Vlaamschen akker.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 januari 1924

De Reformatie | 8 Pagina's