GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

C. S. Adama van Scheltema.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

C. S. Adama van Scheltema.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Naar aanleiding van het overlijden van den dichter C. S. Adama van Scheltema, spraken we in het artikel van de vorige week over Scheltema's opvattingen van kunst, en van poëzie in 't bijzonder, over zijn eigenaardige eigenschappen, die hem gemaakt hebben tot een van de bekendsten onder de moderne dichters, en, ter verduidelijking, over enkele proeven van z'n werk.

Daarbij zagen we, dat de besproken genres wel karakteristiek zijn voor Scheltema's geest en vorm, maar dat we hem pas goed leeren kennen, als we zijn natuurpoëzie beschouwen. W; ant daarin openbaart zich de aanleg van dezen veelzijdigeni dichter.

In dit tweede artikel dan letten we op die natuurpoëzie in 't bijzonder.

Voor we haar echter aan enkele voorbeelden doen zien, w'illen we eerst nog ónze aandacht schenken aan het overige werk', dat dramatische gedichten, vertalingen en aesthetische studiën omvat.

Dramatisch zijn de „Levende steden", vooral „Londen" en „Dusseldorp". Dit werk hoort tot Scheltema's socialistische poëzie en is satirisch van strekking. Maar — lyricus als hij voor alles toch is — yinden we meer dan een fragment van lyrische schoonheid in deze gedichten. „Amsterdam", dat in .19'20 aan dezen cyclus werd toegevoegd, is een wijsgeerig leerdicht. Tot het dramatisch genre behooren voorts enkele blijspelen, een dorpscomedie („Groote dagen in KnoUebroek") en een „blijspel van O. W." („De vergulde krakeling"). •

We onderstrepien het even, dat Scheltema ook blijspelen geschreven heeft. Deze toch zijn zeer zeldzaam in de nieuwere nederlandsche lite-

ratuur-productie, die pessimistisch, veelal zelfs psycho-pathologisch is, en, door haar' sterk' individualistisch karakter veel meer naar binnen doet zien, in het donker van eigen onbevredigdheid, dan naar buiten, waar vroolij'k zonnelicht over menschen en dingen speelt. Maar ze hooren bij een man van bcheltema's geest, die oog heeft voor humor, die realist is in den gezonden zin van het woord. En, bij uitstek nationa.al als het blijspel is, sluit het genre bovendien precies aan bij zijn dooren-door nationaal karakter.

Van z'n vertalingen zijn vooral bekend de overzetting in verzen van Goethe's „Faust" en Ibsen's „Peer Gynt", teekenende keuze van stof weer, voor wie deze stukken kent.

Z'n aeslhetische studiën zijn meest van literairhistorischen aard en betreffen met name de verhouding tusschen den kunstenaar en het publiek, een onderwerp, dat geheel ligt in de lijn van Scheltema's dehken, immers altijd gericht opi de betrekking tusschen kunst en levensopenbaring. Het verleden jaar verschenen, .dildse boek' , ', Krmstenaar en Samenleving" vormt van dezen arbeid de hoofdschotel, en aan een nieuwe, nadere studie daaxover was hij bezig, toen hem de dood overviel.

Maar nu Adama van Scheltema als natuurdichter, zooals hij spreekt uit z'n vele, meerendeels in verscheidene duizendtallen verkochte bundeltjes: „Een Weg van Verzen", „Uit den dool", „Van Zon en Zomer", „Zwerversverzen", „Zingende stemmen", „De keerende kudde" e.d. Daarin zien we hem, zooals hij is, de stille bewonderaar van het schoone, dat allerwege rondom hem straalt uit het groote en kleine der natuur, wien alles toespreekt en tot denken stemt. In dit opzicht is er inderdaad, overeenkomst tusschen hem en Guido Gezelle, die overigens, het behoeft nauwelijks gezegd, in alles zijn tegenbeeld 'is. Maar het „mij spreekt het al een taal, dat leeft" van Gezelle, is ook Scheltema's voortdurende ervaring.

Zie eens welk een indruk op-hem maakt het zachtjes bewegen van een tak'-silhouet tegen den nachthemel:

De tak.

Als 't stil is in den avond IMI 't dorp prevelt niet mieer, Gaat aan de 'koele "hemel Een tak nog zachtjes heen en weer.

Als Eflles slaapt in het dorp En de donkere daken staan strak, Beweegt voor den sterrenhemel Zachtjes die zware tak.

En wat zegt hem nu deze zwarte schaduw tegen den sterren-lichten hemel?

En als alles zwij^gt in mij'. En alle leven is weggeveegd — Is 'tof diep in 'mijn ziel Zoo een zwarte tak zachtjes beweegt.

Verdonkerende schaduw dus ook in de rust van zijn ziel!

Een ander voorbeeld is het gedicht „De dralers".

Wandelend in het laatste avondglimmen door het stille düinland, zien ze („wij") in de verte nog een vogelvlucht naderen, althans, ze meenen, dat een zwarte stip tegen de lucht zulk' een late trek is:

De hemel begon uit te dooven — Met epen lippen wachtten wij', En zagen weifelend naar boven, En Weve' en wilden nog gelooven — Zij kwamen langzaam naderbij'.

Er lag al zilver op de baren — Verlangend hielden wij de wacht, En bleven in den hemel staren — Tot er alleen nïaar sterren waren. En omi ons heen de stille nacht.

Toen rezen wij in 't kille duister, En daalden naar de zee omlaag — En voor de golven en hear luister En bij heur eeuwige gefluister Zweeg in ons in'enschenhart een vraag —.

De vraag, die in het hart blijft, de zwarte takischaduw over de zielerust, ze teekenen dezielfde stemming van den dichter: weemoed; de s'tilte rondom hem maakt hem ook stil, en in dat zwijgen vermenigvuldigen zich z'n gedachten. Dat is de echte Adama van Scheltema, de stille bewonderaar, die luistert en kijkt, en dan, haast ongemerkt, de impressies van z'n gemoed uitspreekt in zachtklinkende versmelodieën. Zóó vindt men hem telkens in z'n bundels, die in hun titels dikwijls die stemming .dragen: „Eenzame liedjes", „Zwerversverzen".

Karakteristiek zijn in dit licht z'n vele gèdiohten over den Herfst: de herfstkleuren, die spreken van stervende zomerpracht zijn immers zoo diep-weemoedig. Men leze maar eens z'n „Herfstaivond", „Heristkleur" of, het hiervolgende „Herfstliedje":

De takken zijn dun, ik ruik de run, van de eiken;

De berken zijn wit, op een bank zit ik te kijken.

Daar kleutert het licht — Wat mlooi gezicht — Door de takken naar boven:

't Is alleniaal louter goud, o! Je zoudt er wel van willen rooven!

De wind zit in de Gele linde Wat te vertellen;

Kijk die kastanje: daarvan kan Je De blare' al tellen. O! o! daar begint die woelige wind ze te vergaren — —

Goud! goud! is het ooft, over mijn hoofd RoUen de blaren.

(Men vergelijke in aansluiting aan wat we boven zeiden omtrent de overeenstemming tusschen Scheltema en 'Gezelle, dit gedichtje eens met Gezelle's „Bladerval").

En wat bij dat wegdwarrelen der bladeren de dichter gevoelt in z'n ziel, dat vertelt:

„Nazomer."

Vaag drijft door de open deur De bleeke avondwind Een bitter killen geur Alsof de herfst begint.

Vaag, als een vallend blad, Daalt • door mijn leegen geest Herinnering aan wat Wel eenmaal is geweest.

't Is of mijn hart verstomt En of ik stil verga, 't Is of de herfst al komt — Hij komt weldra — weldra!

De herfst, die komen gaaf, zegt hem, dat het leven straks sterven zal, het leven, dat bottend en bloeiend begon in de lente, dat fleurde en. geurde in zomerzon. En dat maaïk't hem zoo stil, ' zoo weemoedig. Hij wil dat leven behouden, en hij ervaart telkens weer, dat het léven niet te behouden is; hij wil alles mooier en beter maken en ziet slechts mislukking. Hoor eens, hoe hij' daarover 'klaagt in het bekende gedicht, „de beukenhaag", in deze strophe:

En eiken Mei keert haar geloof Terug aan 't eeuwig gj*oene leven En vol van bloot en teeder loof Staat zij weer in de zon . te beven, — Dioch, kiemt en getirt en wuift zij weer. De tuinman snoeit en snij'dt haar neer.

Ziehier dan de oorzaak, van Scheltema's weemoedige stemming, waarin ten slotte al z'n vroegere heftigheid en strijdlust, z'n humor ook', is opgelost: in nieuwe hoop: gloort het leven altijd weer op en als het-dan „geurt en wuift", komt weer de snoeiende tuinman, dat is, komt weer de desillusie, die alle verwachtingen beschaamt.

En met deze analyse is tegelijk! het beslissende verschil aangewezen, dat , ons van dezen, overigens buitengewonen, kunstenaar scheidt: wij zien èn de groeiende belofte èn de vernietigende desillusie van het leven onder ander aspect, waar we door het geloof deze smaxtelijk'e tegenstelling opgeheven zien.

En, waar Adama van Scheltema bij het gezicht van een te avond huiswaarts k'aerende kudde denkend aan het einde van zijn.'levensdag zegt:

Gij gaat als zij', illusies van dit leven — Van hoop', geloof en liefde en roemi en macht, Gestalten, die mij zachtkens gaat begeven;

Gij gaat als ziji, want spoedig fcoimit de nacht Dat al wat ik gedacht hebi en bedreven Héénvaagt als eene hulpelooze klacht,

daar staat tegenover deze somberheid der desillusie de zekerheid van den christen, dat die het zaad draagt dat men zaaien za\ wel al weenende gaat, maar dat hij voorzekter met gejuich weder'komen zal, dragende zijne schoven.

Naschrift: Onder vriendelijken dank ontving ik onder letters S. v. D. N. f 6 en onder letters C. G. R. f 1 voor Alice Nahon.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 mei 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

C. S. Adama van Scheltema.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 mei 1924

De Reformatie | 8 Pagina's