GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een Pinksterzang van Gezelle.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een Pinksterzang van Gezelle.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Enkele malen reeds deden we uit de Fe& stlie^ deren van de stichtelijke dichters onzer letterkunde een keuze, om ter gelegenheid van het Plinksterfeest ook deze rubriek van ons blad van het Plinksterwonder te doen spreken, 't Waren riïeest verzen uit den kring, die in de 18e eeuw zich toelegdie op de verrijking van het kerkgezang, den kring van Ahasverus van den Berg, Bruining, van Winter, Bosch e.d. Belijdende poëzie dus, die de stemmitrg der ziel vertolken wilde bij de gedachte aan het Pinkslerwonder en den rijkdom der Pinkstervertroosting, in 18e eeuwsche bewoording vair min of meer didactisch karakter.

Daarnaast nu willen we ditmaal onzen lezers een geheel andersoortig Pinkstervers voodeggen, een zuiver persoonlijk gedicht, door het luiden der Pinksterklokken geïnspireerd en daarom veel meer dan de vorige een stemmingsvers.

‘t Is het dichtje „Cinxen"" van Guido Gezelle.

Het dateert uit zijn laalsten levenstijd Pinkster 1898 (hij stierf November 1899) en is gemaakt te Kortrijk, vlak voor zijn vertrek uit de hem lief geworden parochie naar Brugge, waar hij Bestierder werd van het Engelsche klooster.

‘t Was een tijd vaai zomerbloei en zonnefleur, een tijd, waarin de schoonheid der iiatuur den natuurdichter bij uitnemendheid boeide, zooals verschillende gedichten uit zijn „Rijlmsnoer" bewijzen en bovendien maakte de gedachte aan het komende scheiden van een plekje, dat hem dierbaar geworden was, den dichter teruggetrokken. Hij was liefst alleen, alleen met z'n gedachten en z'n liefde.

Ook op dezen Pinksterdag zat hij alleen en in die stilte, die ook een stilte was VOOT zijn ziel, na de dagen van spanning om het opi handen zijnde vertrek, begon het luien van de kerkklok tot hem te spreken

‘t Is stille, Cinxeiidag, en, over 't pleksfcen vloers, van waar ik henen zie ea schouwen kan daarboven, de hemelsblauwe lucht, en hoore ik niemendal, 't en zij, voorbijigeschoven, een langzaam bellen, dat, herhalende eens en nog zegt: „Komt te kerkewaard, met mij den Heere loven.''

‘t Is stille en kerkewaard vervoere ik mijn igedacht, vervoere ik heel en al mijn' innewaardste wezen, tot voor Uw voeten. God, die uit het duister graf zijt heerlijk opgerezen; die in Uw kerke rust en daar, in 't hoogste blauw terwijl het kloksken luidt, mij Uwen naam laat lezen.

De klokkenzang deed op dezen Pinksterdag alzoo de Pinkstergedachte VOOT den dichtergeest oprijzen: Christus, op den Paaschdag heerlijk uit het graf opgestaan en straks glorievol ten hemel gevaren, heeft zich of). den Pinksterdag in de Kerk woning willen maken onder de menscherr, rust daar, dat is, blijft daar, om van jde menschen aauge^ beden te worden.

Een Roomsche gedachte, zeker, maiair die aanstonds verruimd wordt door wat volgt. Want iu het opzien naar den 'blauwen zomerhemel las de dichter in het tintelend azuur den name Gods, en daardoor zag hij de Kerk grooter en wijder, dan de plaats, waar het altaar zich bevindt en zijn gedacbten heengetrokken waren, besefte hij Gods alomtegenwoordigheid in haar vollen rijkdom, en hij vervolgde:

O, groote kerke Gods, o hemelwelven, daai' het minste mensch van al, biji nachten of biJ! dagen, U in de sterren kan aanschouwen, groote God, zoover zijne oogen dragen, en in de blauwe lucht des hemels!... Kerke Gods gewijde kerke, wie zal U te schenden wagen?

Zoo luidt de Cinxen-meditatie van Guido Gezelle! Als steeds in zijn poëzie groeit hier uit het gevoel voor de openbaring Gods in de wonderen d*r schepping, de aanbidding, maar, in de stemming van den Pinksterdag, komt hier in 't bijzonder de gedachte aan de Kerk, die op den Pinksterdiag ontstond, naar voren. Wel wordt niet gesproken van de uitstorting van den Heiligen Geest en van de wonderen en teekenen, die met de fcerkinstitueering gepaard gingen en baar bezegelden, maar het „eeuwiglijk' bij mij blijVen", de-Troost vaa de komst des Geestes, ruischt toch door dit dichtje heen, en is het lofaccoord ervan door' den jubel van Gods grootheid, die in het blauw van d€(ii hemel geschreven, staat.

Een geloofslied, geïnspireerd door klokkenzang!

Onwillekeurig rijst daarbij' voor ons geestesoog de figuur van een man, óók alléén met zichzelf tot wien óók de roepstem der kerkklok uitgaat, maar dan op den Paaschmorgen: Faust!

En ook hij hóórt de stem, die tof hem komt.-.maar, zijn wederwoord is het bekenide: de boodschap hoor ik wel, alleen mij ontbreekt het geloof!

Juist door zUlk een tegenstelling blijkt de rijkdom, die in Gezelle's Pinksterzang ligt, opgesloten.

Hem ontbrak het geloof niet en daarom verstona hij ook de boodschapt die hij hoorde, vond hij ool^ den troost, dien de Pinksterdag schenkt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 mei 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

Een Pinksterzang van Gezelle.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 mei 1925

De Reformatie | 8 Pagina's