Correspondentie.
H. te E. Uw onderscheiding tusscten uze'lf ©n uw zaak kan ik niet aanvaarden.
Natuurlijk, dat u de hoiökhouding van uw 'zaak behoorlijk gescheiden hondt van die voor uw privéen voor uw huishouding. Maar daarmee wordt uw zaalj niet iets dat buiten uw persoion om gaat, en dat niets heeft uit te staan met uw christen-zijn.
Ze is niets anders dan het geheel van uw handelingen in de uitoefening van uw maatschappelijk beroep.
En dat maatschappelijk beroep is een „goddelijk beroep". Het is de 'vorm waarin gij uw roeping van Gods-wege in het maatschappelijk leven hebt te vervullen.
Een deel dus, en geen gering - op zich zelf niet, en óók niet in verband m©t de kracht en den tijd dien ge er aan wijdt - van den dienst dien 'God van u vraagt.
En zoo dikwijls als ge de derde bed© van het „Onze "Vader" bidt, vraagt ge daarmee, naar we in antw. 124 van den Heidelberger belijden, .dat d© Heere u óók in uw beroep ^jn wil leere doen „zóó gewilliglijk en getrouwelijk, als de engelen in 'den hemel".
Ge behoeft u van de ernstige heteekenis daarvan maar even rekenschap te geven, om te beseffen, hoe weinig daarmee strookt uw zeggen, dat uw zaak, zuiver egoïstisch moet zijn.
Dit zou beteekenen, dat gij-z'èlf, zoodra ge zaleen doet, met niets dan met eigen belang hebt te rekenen, m.a.w. dat een christen in „zaken" geen christen hoeft te zijn; dat heel ons beroepsleven zou liggen .buiten de sfeer van Gods heilig© Wet en buiten den dienst van God.
Toch is dit — hoe kan het ook anders? — niet uw gevoelen.
Want zélf zegt ge, dat bet zakén-egoïsme moet blijven binnen de grenzen der eerlijkheid.
Dit doet me dan ook vertrouwen, dat een oogenblik nadenkens, u zal doen inzien op wat h'eilloos spoor uw gedachten een oogenblik doolgeraakten.
En dan onderschrijft ge, zonder twijfel, wat ik schreef over het adverteeren in 'bladen die onchristelijke beginselen propageeren.
'G. V. D'. te R. 'kHeb uw ontboezeming met belangstelling gelezen.
Als het juist is, dat tal van gereformeerden zich des Zondagsmorgens hun n'euwsbl den laten b'zorgen, en daardoor meedoen aan het berooven van onze bestellers van hun Zondagsrust, deel ik'ten olle uw verontwaardiging daarover.
Wat mijn oordeel 18 ON^er het steunen van de liberale pers, behoef ik u na wat ik over het adverteeren in z.g.n. neutrale bladen schreef, niet meer te zeggen.
Maar 'k vrees, dat uw beweren, als zouden „sommige gereformeerden, ook leeraars, de liberale kranten op ieder gebied steunen", wat ondoordacht is.
Als u er inderdaad zoo kent, zult u goed doen met hen persoonlijk daarover te onderhouden.
Ik geef u toe, dat zulk een houding raadselachtig is. Do'ch van een poging om dit raadsel voor u op te lossen moet u me ontslaan.
D. te G. Uw klacht, dat het adverteeren van onzen kant in liberale bladen in de hand gewerkt wordt doordat men zich in zijh zaken door geloofsgenooten ziet passeeren, kan gegrond zijn. En dan is het stellig goed, dat daarop eens de aandacht gevestigd worde.
U zult me echter to'estemmen, dat het, bij de beantwoording van de betreffende vraag, niet op mijn weg lag dat te doen.
H. M. O.' te H. Dank voor uw schrijven. Tot mijn spijt kan ik het echter niet met u eens zijn. Ook in andere kringen dan de onze kan men kennissen en vrienden hebben die belang stellen in ons familieleven, en als men 'deze niet anders dan door een advertentie in een nietverwant blad kan bereiken, acht ik het een eisch van beleefdheid, dien weg in te slaan.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 december 1926
De Reformatie | 8 Pagina's