GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Eenige bezwaren tegen professor Visschers „Paradijsprobleem

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eenige bezwaren tegen professor Visschers „Paradijsprobleem

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

VIII.

De kennis van de Oude Oostersche kuituur en de kennis van de Heilige Schrift. I.

Van welk een hooge waarde de kennis van de Oude Oostersche kuituur is voor ondersclieiden wetenschappen, meenen we in ons vorig artikel kort, maar toch voldoende te hebben aangetoond.

Thans hebhen wij de vraag te beantwoorden: heeft dat kultuuronderzoek ook waartf^^foor de kennis van de Heihge Schrift?

Deze vraag is niet nieuw.,

Zij werd ook vroeger gesteld.

Maar met een geheel andere bedoeling dan tegenwoordig.

Toen had vooral de apologetiek zich van di-' resultaten van hel onderzoek meester gemaakt.

Telkens, als er weer een nieuwe vondst was gedaan, werd gejuicht: alweer wordt de Sdiri» door de opgravingen in het gelijk gesteld.

Inzonderheid de ontdekking van de meer dan 300 kleitafeltjes te Tell-el-Amarna in Egypt3 i" 1887 werd door de apologetiek gretig aangegrapsB' Zij, die de Schrift bestreden op grond van de

bewering, dat in den tijd van Mozes de schrijfkunst nog niet was uitgevonden, werden in .hun kwasi-wetenschappelijkheid aan de kaak gesteld. Daarenboven, de verovering van Kanaiin door de Israëlieten stond met spijkerschrift in deze „brieven" gegrift en ook dit werd tegen iien, , die opdit punt twi, jfelden aan de historiciteit M^ipSti^en liijbel, uitgespeeld. •: .'••'-; ;

Inderdaad storid de apologetiek hiermee stei'k.

Maar niet alle vondsl; en waren zooi evident als deze.

Vooral van Engelsche en Amerikaansche zijd^ . was men weleens voorbarig in zijn oordeel.

Men dacht herb.aaldelijk weer iets gevonden te hebben, wat steun bood aan de Schrift, terwijl bij ki'itisch onderzoek bleek, dat het ontdekte met (Ie Schrift niets te maken had.

Dat bracht dit soort van apologetiek in diserediet.

Geen wonder, dat Dr Kuyper tegenover het , , Oostersche licht" een gereserveerde houding aannam.

Hij trok zich terug op dit standpunt: uw ontdekkingen kunnen zeer gewichtig zijn, zij kunnen (U)k met de Schrift overeenstemmen, maar ons gelocf beeft zulke vondsten niet noodig, het „Oo'Stersch licht" verbleekt bij het licht, dat ons uit de Schrift zelf tegenstraalt, hoe interessant de resultaten der opgravingen ook zijn, zij' kunnen iriet iiileen niet tot het geloof aan de Schrift dwingen, maar zij kunnen er ons> tOioik niet in versterken en bevestigen. SftlSSöSIsS-

Sinds dien is men in'ónze kringen' een eenigszins gewijzigd standp'imt gaan innemen.

Zonder iets af te dingen op: wat Dr Kuyper eens leerde, heeft men de waarde van bat wetenschapj-|!(dijk kultuuronderzcek voöF de apologetiek weer meer erkend.

Dit, komt O'.a. uit in het pias verschenen prachtwerk van prof. Dr J. Ridderbos „Abraham, de Vriend Gods". '* fp|«gj; '

Als hij zich keert tegen de evolutie-theofié-'opi godsdienst-historisch gebied, schrijft hij (hl. 7): „Nu gelooven wij ook in dezen de Schrift op grond van haar eigen. Goddelijk gezag. Het geldt hier ook geene zaak, die door streng-wetenschappelijke bewijzen kan worden uitgemaakt, Hoever het geleerde onderzoek moge doordringen in het grijs verleden, het zal nimmer gelukken, langs dezen weg vast te stellen, wat vorm van godsdienst de eerste mensch heeft bezeten. Men moet hier öf gelooven wat de Schrift zegt óf gelooven aan de onderstellingen, door raenschen uitgedacht, óf an-' ders zich met een „wij weten 'het niet" vergenoegen".

Hierin vindt men het standpunt van Kuyper lerug.

Het hybridische, tweeslachtige gevoelen van prof, \'isscher staat daarvan zeer ver af.

Doch prof. Ridderbos vervolgt; , , „Maar al berust onze kennis van deze dingen op geloof, toch volgen we met belangstelling, wat het steeds voortschrijdend wetenschappelijk feiten-onderzoek aan het licht brengt. Hierbij nu doet zich in den nieuweren tijd een hoogst merkwaardig verscjnjnsel voor. Langen tijd gingen de mannen der oaitwikkelings-leer er prat op, dat ze met een steeds toenemende reeks van feiten de juistheid hunner beschouwing kenden bevestigen. Daarna is echter iets anders aan het licht getreden. Het is dit, dat meer volledige en nauwkeurige kennis van de feiten juist lot conclusies leidt, die veelmeer overeenkomen met de door de Schrift geboden voorstelling dan met de moderne theorieën. Er zijn dan ook geleerden, die op grond va, n de later aan het licht gebraclrte feiten genoemde theorieën hebbon prijsgegeven".

Men bemerkt, hoe hier weer een duidelijke overbuiging naar de apologetiek valt waar te nemen.

Dat vindt men niet bij prof. Ridderbos alleen.

Doch feitelijk wordt dat door onze Gereformeerde geleerden algemeen gedeeld.

Dit laat zich volkomen rechtvaardigen.

In den tijd, , toen Dr Kuyper zijh ho-uding bepaalde, werd het feitenonderzoek niet zoo systematisch gedreven _als thans.

Alen stond onophoudelijk voor de mogelijkheid, (lal , jvat heden rnet de meeste stelligheid werd geponeerd, morgen werd herroepen.

Dat kon voor een apologetiek, welke zichzelf rospekteerde, nooit een vaste basis gaven.

Maar heden is de situatie geheel - veranderd.

Aan het heen en weer schommelen inzake de h'ilen is nu vrijwel een.einde gekomen.

Do kulluurhistorische feiten worden heden met (Ic grootste akribie geo'bserveerd.

De feiten blijven voor geloovigen en ongeloo-De feiten vigen gelijk.

Zij zijn op' zichzelf jieutraal.

Maar zij kunnen deir geloovige dienen om uit te wijzen, dat het. ongeloof er geen weg mee weet, maar dat zi, j in de beschouwing van den geloovige heel geschikt passen.

Natuurlijk moet men zich bij' dat kulluuronderzoek bepalen tot zuivere feiten.

Als men verder gaat loopit het mis.

Eén voorbeeld ter illustratie. '

In het bekende volksboek van James Neil, ten onzent bekend onder den titel „Palestina en de Bijbel", komen naast veel wetenswaardigheden ook dingen vcoi-, die op al te gewaagde wijzen.

De schrijver heeft waarschijnlijk ergens in de woestijn een paar buizen gevonden, die hem daden denken aan een waterleiding. Mogelijk waren het ook wel de overblijfselen daarvan. Maar nu kombineerl hij dat zoo maar met den 42sten psalm. En hij vertaalt: gelijk een .hert schreeuwt boven de waterleiding. Het is gebeurd, dat deze door niets bewezen opvatting van den kansel als rijke, diepzinnige gedachte werd verkondigd. En toch, de beste Hebreeuwsche taalkenners van 'den nieuwsten tijd, zoowel van orthodoxe als modernistische richting, blijven neg altijd vertalen: gelijk een Irert schreeuwt naar de waterstrcomen.

Men begrijpt, dat de schrijver bij hel vinden van wat aarden buizen aan "het kombineeren en fantaseeren is geslagen en dat verklaring en feit hier wel heel ver uil elkander liggen.

En hiermee zijn we genade"rd tot een anderei vraag: heeft de kemiis der Oostersche kuituur in verband met de kennis der Schrift nog een andere dan apologetische waarde?

Doch met het oog op de plaatsruimte; , we hier af. breken

Het rapport over het „Vrije Kerklied". III.

Hier volge dan het slot varr het liistorisch gedeelte uil het rapport:

B. De kerk der Middeleen w e n.

Over de Cliristelijke kerk in de Middeleeuwen kunnen we kort zijn. Niet, dat het niet de moeite zou Iconen, breedvoerig na te gaan, hoe het kerkl-ied zich in deze tijden heetst ontwikkeld, doch voor dit rapport is dit onderzoek van minder beteekenis, omdat de kerkelijke toestanden in de Middeleeuwen over 't algemeen voor onze Iterken niet den minsten maatstaf bieden. Bovendien zien wij, dat in deze eeuwen, onder invloed van de besluiten van het Concilie van Toledo, h.et psalmgezanig; -. als, kerklied der gemeente igeheel verdwijnt. : : •; : %•-. i-

Echter is dit feit luet alleen aan bovengenoemd concilie te wijten. De achteruitzetling en overheersching van het psalmgezang door het vrije kerklied is mede een gevolg hiervan, dat Gregorius de Groote het gemeente-gezang geheel heeft afgeschaft, en daarvoor in de plaats gesteld het koorgezang, dat het lied der gemeente .gelieel verdrong.

Bovendien was de taal van het gezang ook de kerkelijke taal, het Latijn, on het sprak vanzelf, dat dit gezang voor de niet-Latijn sprekende bevolking zijn beteekenis geheel en al ging verliezen. Al spoedig werden in het iJrevarium al meer err meer „menschelijke liederen" opgenomen, en het aantal psalmen en kerkliederen, die Schriftuurlijke liederen waren, werd hoe langer hoe kleiner. De schat der psalmen ging voor het volk, verloren. Men kende ze iriet meer, en had er geen belangstelling vooi'. En wel bezat men schoone kerkliederen, zooals b.v. Te Deum laudamus, — of Dies irae, dies iha, — of O caput ca'ueirtatum, - of Statot mater dolorosa etc., maar al deze zangen konden hot gemis van de psalmen niet vergoeden. Ook moesten do vele volksliederen van religieusen aard, die bij processies enz., werden gezongen, verre on verre bij de psalmen achterstaan, en zelfs werden deze liederen niet in den oeredienst opgeironren. Ook in dit opzicht heeft de reformatie een grooten omlceer teweeggebracht, en inzonderheid is het aan Calvijn te danken, dat het psalmgezang weer in eero is hersteld.

Bij de kerken der Reformatie wordt langer stil gestaan: ..--: „•

C. De kerken der hervorming.

In de reformatie van het kerkgezang, welke leidde tot het gezang der gemeente is Lirther, die zelf oen machtig en aan, grijpond volksdichter was, vooropgegaan. Hij gaf echter in het nieuwe gezangboek voor de gemeente niet alleen psalmen, maar ook liederen, (liij vatte Colossensen 3:16 zóó op: 2 A/uo / zijn de psalmen; dfioviAe lofzangen, van Oud en Nieuw Testament; ly& a/ de liedoren, die elk dichter ter eer van God zingt.)

Die liederen waren óf berijmde doelen van Oud en Nieuw Testament, of andere gedichten. De Luthersclie kerk is zeer rijk geweest aan Christelijke dichters (later o.a. Gerhardt, GeF.ert, e, a.), die voor den Lutherschen zangbundel de kostelijkste bijdragen op het gebied van do Christelijke poëzie hebben geleverd. In de gereformeerde kerken was Zwingli tegen olk gezang, en 'het heeft dan ook tot het jaar 1598 geduurd, voordat in den oeredienst te Zurich het zingeir is ingevoerd. Farel en Calvijn hebben echter van meetaf op het psalmgezang bij de godsdienstoefeningen aangedrongen. Calvijn heeft in Straatsburg terstond de psalmen ingevoerd naar de berijming van Clé.nent Marot, en dit later ook te Geneve gedaan. Zelfs heeft hij, evenals later Beza, enkele psalmen, welke nog onberijmd waren gebleven, op rijm gebracht. Deze psalmljurrdel is door Datheen in het Nederlandsch vertaald; de melodieën zijn geleverd door maitre Bourgeois eir maitre Pierre te Geneve.

In de gereformeerde kerken nam van den aanvang af do psalmodie de voornaamste plaats in. Calvijn verbiedt niet om gezangen te zingen, maar acht de psalmeri veel beter en stelt ze veel hooger, omdat zij door den Heiligen Geest geïnspireerd zijn. Dit sluit natuurlijk niet uit, dat ook andere gezangen, uit de Schrift in den oeredienst gebruikt worden; in den psalmbundel van Calvijir b.v. waren ook opgenomen do lofzangen van Maria, Zacharias, Simeon, etc. Zoo is in de gereformeerde kerken het psalmboek het officicele gezangboek der kerk geworden, In Zwitserland zong men, ook in het Duitsch-sprekend gedeelte, alleen de psalmen. In Frankrijk was alleen, de psali-no: die in gebruik, al moet hieraan toegevoegd, dat in de acta der Fransche synodes .geen enkele bep.ahng over het psalmgezang voorkomt of een uitspraak, dat alleen do psalmen mogen gezongen worden; wel staat vast, (hu alleen de psalmbundet van Geneve werd gebruikt. Wat Schotland betreft, werd reeds in d: ^ liturgie vair John Kno.\, het zingen van psalmen voorge; schreven, doch in The first and Secoird .Rook of Discipline komt geen - bepaling voor, dat .illeen de psalmen mogen gezongen worden, fn Engeland daarentegen werd op de Westminster synode wel bepaald, dat alleen de psalmen in de gereformeerde kerken zouden gezongen worden.

De kerken van Nederland hebben terstond de berijming van Datlu'en ingevoerd en bepaald, dat alleen cle jjsalmon zonden gezongen worden (acta convent van Wosel n, 31), Op de syirode van Dordreciit 1674 (acta, art. 43) komt do vraag ter sprake, of ook andere geestelijke liederen zullen gezongen worden, en deze vraag wordt aldus beanl; woord, dat alteen het psalmgezang w'ordt gehandhaafd. De synode van Dordi-echt 1578 stolde vast, dat men alleen de psalmen zal gebruiken, , .achterlatende de gezangen, dewelke in do Heilige Schrift niet worden gevonden'', l'^venzoo oordeelt de synode van Middelburg 1581 (art. 51). Zij behandelde cle vraag, of het niet goed zou zijn enkele uitgelezen lofzangen uit den Duitschen bundel achter onzen psahnbundel op te nemen, uiaar zij sprak nit, dat dit niet raadzaam was. In gelijken geest besliste de synode van 's Gravenhage 1586.

Echter werden in het Oosten en het Noorden des lands door de bevolking gezangen in den kerkediensfc gezongeir, terwijl de remonstrantsche s"node van 1612 te Utrecht zelfs een gezanghundel met 58 gezairgen uitgaf. \Vel kwamen spoedig achter de psalmen de , , Kenige Gezangen" voor, waarvan sommige voor den eoredienst, en andere slechts voor het huiselijk gebruik bestemd waren. De synode van Dordrecht; 1618 —1019 bepaalde, dat alleen gezongen mochten worden, behalve de psalmen: de berijming van de Tien Geboden, van het Onze Vader, van do Twaalf Geloofsartikelen, de lofzangen van Maria, Zacharias, en Simeon, — het gezarrg: , , 0, God, Die onze Vader zijt", werd vrijgelaten, maar alle andere gezangen werden voor den kcrlredienst verboden. Zelfs wilden sonrmige puriteinen b.v. in Engeland, zoover gaan, dat aUeen de onberijmde psalmen mochten gezongen worden. Daartegenover staat, dat in andere gereformeerde kerken, b.v. in Duitschland, Bohemen en Polerr spoedig naast de psalmen gezangen Averdon iirgevoord en het vrijekerklied alom ingang vond. i'^chter moet 'hieraan terstond deze opmerking worden toegevoegd, dat de invoerirrg van gezangenbundels en van het zingen van gezangen in den oeredienst overal plaats vond in een periode van geesteliiko inzinking on religiouso verslapping, en voorts, dat dit èr toe .geleid heeft, dat de psalmeir op den achtergrond geraakten of zelfs geheel werden afgeschalt. Zoo is het gegaan in Frankrijk, Zwitserland en Duitschland, waar bijna of geheel geen psalmen meer worden gezongen. In Hongarije, i-Sohemen en Engeland heeft men psalmen en gezangen naast elkander. In Nederland is in 1805 een gezangenbundel ingevoerd, \vaaraan later vorvolg-bun-(jels zijn toegevoegd. Deze invoering g.af aanleiding tot heftig verzet, vooral toen de synodo van het hervormde kerkgenootschap het gezang verplichtend stelde; dit verzet - is een van de' oorzaken der Afscheiding geweest; het ging echter meer tegen het beginsel dan tegen den inhoud der gezairgen, al zijn er tal van •gezangen, die geen gereformeerden geest ademen.

Tenslotte zij nog opgomcrkt, dat in de eeuw der reformatie de oppositie legen, de gezangen met nanie in onze gereformeerde kerken, ging togen de Roomsche of Remonstrantsche liederen, doch dat men nimmer absoluut de gezangen veroordeeld heeft. Ook Voelius wil van zulk, een veroordeeling niet weten, en beroept zich Ie op het feit, dat de berijming van de psalmen ook menschenwerk _ is, on 2e. op de omstan-• digheid, dat in de verschillende gereformeerde kerken naast de psalmen do gezangen voorkomen (b.v. de „eenige gezangen"). Uit dit alles volgt, dat de gereformeerde kerkeir nimmer het vrije kerklied in beginsel hebben veroordeeld, of uitgesproken hebben, (lat de „gezangen" in strijd zijn met de Heilige Schrift. Wel hebben de synodes van de 16e en 17e eeuw voor den oeredienst niet de gezangenbundel willen invoeren, en de' ps.; ilmodio als hot gereformeerde kerklied gehandhaafd, maar er is geen sprake van, dat zij hot zingen van gezangen principieel ongeoorloofd achtten. Alleen is in onzo kerken steeds hierop den nadruk gelegd: Ie dat God slechts één psalmbundel in de Heihge Schrift heeft gegeven, n.l. dien van het Oude Testament, en dat die ook voor de gemeente van den nieuwen dag bestemd was; in het Nieuwe Testament ontbraken de dichterlijke boeken, en dit feit is niet zonder beteekenis; — 2o. dat do psalmen in geestelijke diepte de gezangen overtreffen; — 3o. dat in de psalmen meer uitko; nt de band met de kerk allei' eeuwen, en 4o. dat de invoering van do gezangen altjd den psalmbundel verdrongen heeft, zoociat het menschenwerk gesteld is boven het werk Gods.

Men ziet, dat ook in dezen onvoltooiden en omgekorrigeerden vorm belangrijke historische gegevens worden geboden.

Men meene echter niet, dat men hieruit reeds de konklusies kan opmaken.

Dat zou al te haastig zijn geoordeeld.

Ds B. van Schelven.

Daar is een patriarch gevallen.

Ds B. van Schelven is gegaan in de rust.

Tot het laatste oogenblik toe stond hij in den dienst van zijn Heiland en Heere.

Nog wilde hij, ook tot eigen zielsvertroosting, den lijdenden Christus verkondigen.

Maar de verhoogde Christus spirak: het is genoeg, de ure is gekomen, waaropi Ik u naar Mijn belofte tot Mij trek.

- Onverwacht kwam dit sterven en tocih ook weer. niet . onverwacht.

Velen zullen bij het vernemen van dit verschei-

den. lol zichzelf Iteljben gezegd: zóó liad ik lK> t mij eigenlijk • ook gedacht.

In liocveel D, s van Schelven zich gedurende de javen van zijn emeritaal enk o: il; zag, liij ontzag zich niet genoeg.

Aan gronte vergaderingen Oiiittiok liij zich, in kleinere vtnd men hem zoO' het maar even mogelijk was op zijn post en toen hij eigenlijt niet meer kon ontvouwde hij des Zondags nog het Wocu'd des Heeren.

Ik heb hem nog niet lang geleden gehoord. Pas was hij hersteld, [let beklimmen van het podium viel hem moeilijk. Bij den katheder gekomen zocht hij naar adem. Doch toen. hij de handen zegenend over de gemeente tiad uitgebreid, schoen de kracht hem vernieLiwd. Hij preekte zonder een tussohenzang op' te geven v"'0rl. De dieast duurde niet kort. Jiaar hij hield de gemeente. Kalm en waardig bouw^dc hij den oenen steen op den anderen. Geen schakel ontbrak. Niet tegen de dwalingen uit den tijd van zijn jeugd, of uit dien van zijn mannelijke kracht of uit een grijs verleden, maar tegen die van hel heden waarschuwde hij met kracht. Hij improviseerde geheel met buitengemaene helderheid van geest. Hij was niet oud meer. Hij leefd.j in zijn tijcl zooals menig prediker, twintig o> t derlig jaar jonger, dat niet meer vermag. Totdat na het , , amen" in zijn stoel gezeten, de vermoeidheid zich op zijn gelaat afteekende.

Eerbied voor zooveel geesteskracht moest, wie hem kenden, vervullen.

Doch daarop volgde dan vaak een hoofdschuddend: hij vergt van.zichzelf te veel.

Maar wij weten van hem, den bedachizame, dat hij zich voor zijn God verantwoord voelde.

En zouden wij dan achteraf mogen oordeelen: hij had het'niet mogen doen?

De geschiedenis onzer vrijgemaakte kerken kan niet worden geschreven zonder aan Ds il .van Schelven menige bladzijde te wijdon.

Met Kuypej' en Rutgers homogeen, rustte gelijk ook op anderen op hem de last om midden in de praklijk van liet kerkelij'k leven staande de refcnnatie van 'cSli lo! in de lijnsle vertakking door te voeren.

En onder die getrouwen, zoaider wie, van menschelijke zijde bezien, het werk dier reformatio was docdgeloopen, was hij facile prinoeps. Tegen zijn logische denkkracht, legen zijn praktischen zin. tegen zijn docjrkneed zijn in belijdenis en kei'kenorile, legen zijn wonderbaarlijke zelfbAeersching, tegen zijn liaarfijn berekenen van de gevolgen van eiken stap, welken men wilde doen, kon niemand hunner opbieden.

Indien onze kerken een hiërarchie huldigden, zon hij voorzeker tot den top daarvan zijn geklommen.

Maar hieraichie en Ds van Schelven stondeu tot elkander als vuur en w.ater.

De kerkelijke hiërarchie was voor hem het monsler, dat men rusteloos verwondingen moest toebrengen.

Hij was tegen eiken maatregel, welke oorzaak kon worden van een hiërarchisch inslnipisel, geka.nt.

Hij wendde voortdurend het hoofd afwisselend naar links en naar rechts of er niet ergens een hiërarchisch luchtje riekte.

Hij achtte het zijn roeping tot het laatste toe aan bet genootschap, welks juk hij had afgeschud, zijn hiërarchische zonden voor te houden.

Toch is in hem bewezen, hoe in een kerk, welke de hiërarchie heeft afgezworen, de onderscheiden gaven, door den Geest aan de dienaren van Christus verleend, tot haar recht mogen komen.

Het is in hem bewezen, dat znlk een kerk niet door valsche egaliteit een. doodschen, esnvormigen indruk maakt; dal er ook in zulk een keik plaats is voor leiders en voor hen, die zich gaarne en dankbaar laten leiden; dat in zulk een kerk niet uilerlijke waardigheid en meclianische macht, maar veelvormige genade een geestelijk kolonistisch perspektief aanbrengt.

Niemand heef! het ooit betwisi, dat Ds van Schelven schier onvergelijkelijke praesidiale talenten bezat.

Daarom werd hij door verschillende meerdere kerkelijke vergaderingen, oo'k door vereenigingen, waarvan hij bestuurslid .was, tot voorzitter gekozen.

Verschillende malen was hij praeses eener Generale Synode. En wnj doen aan de verdiensten van anderen stellig niet te kort, indien wij het uitspreken, dat hij door weinigen werd geëvenaard, laat staan overtreffen werd. Wijlen Ds H. Hoekstra deed ondanks zichzelf hem edele konkurrentie aan. Deze deed in voorzichtigheid voor Ds van Schelven stellig niet onder. Een bijzondere mate van wnjs beleid was ook hem geschonken. Maar alles tegen elkaar afgewogen, moest deze het toch tegen zijn Amsterdamschen ambtsbroeder afleggen.

Ook als bij geen praeses was, behield hij toch zekere leiding.

Wanneer een Synode in een moeilijke situatie verkeerde, kon men erop aan, dat hij met een voorstel zcu komen. Liefst echter wachtte hij tot anderen voorstellen hadden ingediend. En dan bleek meestal, dat hij het verlossende woord sprak.

Over een kwestie het laatst het woord voeren, was hem haast tot gew^oonte geworden. .Men hecfl dat vaak taktiek genoemd. Ik geloot', dat men daarin wel. gelijk heeft.

Ds van Schelven, was inderdaad een groot taktikus. Dat was een van de charismata, welke God hem had geschonken, maar waarvan het charismalisch karakter nog al eens wo^rdl geloochend. De slangenvcorzichtigheid, door Christus zelf als noodzakelijk vcov Zijn discipelen geprezen, komt daarin uit. M'aar zcodra iemand blijk geeft die te liezitten, wordl hem gemis aan duivenoprechtheid verweten. En dat meestal door hen, die zc-lf niet in die laatste deugd uitblinken en in de eerst» bi, j een ander ten achterstaan. Dat heeft ook Ds van Schelven moeten ondervinden.

Doch zij, die in nauwer kontakt met hem traden - - al waren zij het ook niet altijd met hem eens — konden aan zijn oprechtheid niet twijfelen. lu niets zocht hij zichzelf. Het was hem steeds om de eer van den Koning der kerk te doen. Hoeveel verdriet het taktiscl» charisma hem ook moge hebben gebaard, hij mocht het niet prijsgeven, omdat het een charisma was. En hij heeft er velen mee gediend, die tot hem om raad kwamen. Wanneer tlie nog eens achter elkander konden gaan staa.n, zij zouden een lange-rij vormen, waarop de sociaaldemckraten voor hun optochten jaloersch zouden zijn. Eenvoudigen en vooraanstaanden, zij klopten hij hem aan en werden met dezelfde minzaamheid, welke men achter dezen, zoo schijnbaar onbewogen man, niet zocht, ontvangen.

Hij zocht er vooral zijn levensdoel in do ovei'winning van '8(5 door te zetten. Angstvallig waakte hij er voor, dat geen beginsel, toen zoo moeizaam veroverd, zou verloren gaan. Hij voelde zich blijkbaar vóór alles geroepen om te „bewaren".

Intens leefde bij in de kerkelijke worsteling van den laatsten tijd mee. Toen hij nog dienstdoend pr(^dikant in Amsterdam en er nog geeir schisma in het zicht was, zeide hij eens tot mij: ik zou nog gaarne' wat blijven leven om te zien hoe die verschillende geesten in onzo kerken zich openbaren. Hij vreesde, dat het op' de eene öf and.'re wijze moest nitloopen. op een konflikt. Maar hij vreesde niet, 'dat onze kerken IKI niet zoudon doorstaan, als er maar zouden zijn. die het beginsel trouw blijven.

Hij heeft hel konflikt nog gezien. Hij lieefl in die moeilijke dagen nog een aktief aancleel gehad in den strijd. Maar hij heeft gelijk zoovele anderen ook den smaad van zijn beginseltronw moeien dragen. Wat heni anoniem - --natuurlijk! — werd ges(.hreven, zij Gode geklaagd. Het is te hopen, dat die smaders, toen de tijding van Van Schelvens dood hen bereikte, om vergeving hebhen gezucht lot onzen God.

Kort voor zijir dood trof hem een zware slag. Zijn dochter in Zuid-Afrika werd weduw-e. En zijn oudste z: ; on, prof. Dr A. A. van Schelven .getuigde ervan aan het graf, hoeveel zorg dit wek!e in zijn toch al zoo zwakke hart. Onbewogen naar het uiterlijk, maar innerlijk.... Zon men zich wel in iemand zóó vergissen als in den onbewogene?

Wakende vond zijn Heere hem, toen Hij hem opriep.

De lendenen omgord.

De lampen brandende.

Zijn leven, ofschoon de iiiystiek daarin niet de meest naar buiten' sprekende trek was, was een leven van godzaligheid.

A'oor onze kerken in het gemeen, voor de kerk van Amsterdam in hot bijzonder, voor de Vrije Universiteit; voor het Christelijk onderwijs en voor zooveel andere terreinen in het koninkrijk Gods heeft hij boven mate gearbeid.

Wij missen hem.

Maar bovenal wordl hij gemist door zijn gade en al de /zijnen, die hij zoo oprecht en taktvol liefhad.

Mogen zij in deze dagen ervaren, dat 's Heeren vertrooslingen ook bij de pijnlijkste verliezen nooit te klein zijn.

En wij, wij wachten niet op eenige hiërarchische zaligverklaring.

Onze Heiland sprak: zalig is de dienstkneclit, dien de Heer vindt alzoo doende.

In onze gedachten leeft hij als de zalige Van Schelven.

Averechtsche konklusies.

In de hitte van den kerkelij ken strijrl vroegen twee broeders plaats voor een ingezoirden stuk, waarin zij hel voor hun predikant opnamen.

Wij waardeerden hun. bedoeling.

Toch moesten wij hun stuk weigeren.

Wij gaven daarvoor ook de redenen op' in ons blad.

Ons eerste bezwaar was, dat de naam van den broeder, tegen wien hun stuk gericht was werd genoemd en wij dit niet wenschelijfe achtten.

Ons tweede, dat zij achter de sciieeve vooTstsllingen, welke die broeder aangaande de handelingen van zijn d.ominee gaf, boos opzet zochten, hem alzo; ) van. laster v^erdachten. Dit nu konden wij niet billijken.

Docli ziet, nu komt die broeder zich bij ons beklagen, dat men uil onze motiveering heeft afgeleid, dat hij tot ^ijn werk ongeschikt zon zijn — hoewel wij over zijn maatschappelijken arbeid in het geheel niet hadden gerept — en dat wij hc-m een lasteraar zouden hebben gend.^^^*rwijl wij daartegen juist opkwamen. ' '

Wij willen hier nu ten overvloiede nog verklaren, dat beide konklusies door ons van de Itand woeden gewezen.

Zijn houding tegenover zijn toenmaligen predikant keuren wij oo< k nu nog ten sterkste af. M'aar van boos opzet verdenken wij hem niet. Dat hij een lasteraar zou zijn, hebben wij gezegd noch bedoeld. , En wij hebben geen reden om te betwijfelen, dat hij' zijn bekwaamheid voor zijn. beroep, nog altijd bezit. ': ^^^M

Wij willen met deze verklaring echter cedent scheppen.

Voor averechtsche konklusie-trekke.ij nemcii vvij gcenerlci verantwoordelijkheid op ons.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 maart 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

Eenige bezwaren tegen professor Visschers „Paradijsprobleem

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 maart 1928

De Reformatie | 8 Pagina's