GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

W. de Merode, De Verloren Zoon.¹)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

W. de Merode, De Verloren Zoon.¹)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Wie het werk kent van den onder ons terecht gewaardeerden dichter Willem de Mérode weet, dat daarin een bijzondere voorkeur leeft voor het Verloren-Zoonmotief. Telkens weer, in bundels, in tijdschriften, vinden we verzen, die aan de Verloren-Zoon-gesohiedenis herinneren. Soms zijn ze rechtstreeks de behandeling van eenig fragment uit de gelijkenis (b.v. in den bundel „De Overgave") maar vaak ook zijn ze beelden uit het heden, naar het genoemde motieJ! bewerkt. Een vers als „Terug" (uit „De Donkere Bloei") met een vader die „de pet op 't hoofd, las traag de krant", een moeder, die .^, morrelde in het koffiekooltje en naaide aan broertjes blauwe kamizooltje", een zoon, die „door den kier der blinden" naar binnen gluurt — zulk een vers kan bezwaarlijk ^ een lyrische vertolking van de gelijkenis worden genoemd en is toch onmiddellijk als een Verloren-Zoon-geschiedenis te herkennen. En wie zich herinnert de bijdragen van dezen dichter aan „Stemmen des Tijds" of „Opwaartsche Wegen" weet ook daarin het. telkens terugkeerend motief, direct of zijdelLn.gs ontleend of toegepast.

Wanneer men zich afvraagt, wat daarvan de verklaring is, ka.n als antwoord gelden wat Kuitert zegt (in zijn boekje „Willem de Mérode" ^)) over den dichter in 't algemeen, dat, als een zeker type in zijn werk herhaaldelijk voorkomt, „zijn neigingen, dus inzonderheid de psychische factor die het grootst is in de vermenigvuldiging tot het product dat we ziel noemen, hem tot die bepaalde uitbeelding hebben gebracht". Met andere woorden: in zulk een element van het werk leeft een specifieke trek van de dichterziel, er ia een direct verband tusschen zulk een motief en de psychische gesteldheid van den dichter. En de levenshistorie van de Mérode bewijst de juistheid van deze diagnose.

Van verschillende zijden is dan ook de verwachting uitgesproken, dat te eeniger tijd een afzonderlijk werk over de gelijkenis van den Verloren Zoon van dezen dichter tegemoet gezien kon worden en in de laatste jaargangen van „Stemmen des Tijds" hebben we, om zoo te zeggen, daarvan de voorbereidende werkzaamheden kunnen zien.

Thans ligt die arbeid, voltooid, voor ons, en om meer dan een reden is het de moeite waard, de aandacht van onze lezers er op te vestigen.

De eigenaardigheid van !? , ijna al de Mérode's verzen over dit onderwerp is, dat ze niet lyrisch-beschrijvend, maar persoonlijk-ontledend zijn. Niet over den vader, den broeder, den verloren zoon zelf wordt verteld, maar ze spreken immer zélf, openbaren, wat er omgaat in hun ziel. Minder dus het verhaal zelf, dan de psychische achtergrond is hoofdzaak en zulks is in overeenstemming met het karakter van 't oorspronkelijke, immers een gelijkenis, maar vooral ook, het sluit geheel aan bij wat de eigenlijke drijfveer is, die telkens hem tot deze materie voert: het persoonlijk element.

Intusschen, deze inslag op het onderwerp maakt de bewerking niet makkelijker. Want bij de soberheid van het Bijbelverhaal, dat slechts in enkele trekken wordt gegeven, moet de dichter zelf het beeld opbouwen; hij moet, om zoo te zeggen, de gegeven omtrekken vullen. En daarbij is de consequentie niet denkbeeldig, dat hij eigen gedachten leggen zal in de ziel der figuren, dat hij dus een schaduwbeeld geven zal dat niet congruent is aan het eigenlijke verhaal. Typisch b.v. is het dat de moeder van den Verloren Zoon, die 'in de gelijkenis niet genoemd wordt, omdat heel de actie verloopt tusschen den zoon en den vader, bij de Mérode een belangrijke plaats inneemt: zij is zelfs de laatst-optredende in dit „modern oratorium". En omgekeerd van de feestviering in het vaderhuis, die de essentie vormt van de gelijkenis, blijkt hier nauwelijks iets.

Vooral ook valt het op, dat de scherpe tegenstellingen, die de gelijkenis zoo marquant maken dat ook zonder nadere verklaring ieder haar bedoeling begrijpt, hier zijn weggebleven. De overvloed in het vaderhuis tegenover den honger in den vreemde, de zwijnendraf tegenover het gemeste kalf, de lompen tegenover het bruiloftskleed en den ring, ze vormen, de bouwlijnen van de gelijkenis en ondanks hun soberheid geven ze tegelijk aan de contouren der personenbeelden. In de Mérode's dichtstuk zien we ze niet: daar staan, elk op zichzelf, voior ons de vader, de zoon, de moeder, de broer; en in wat zij zeggen aJs openbaring van eigen zielsgosteldheid moeten de aianwijzingen gevonden worden voor het eigenlijk gebeuren.

Metterdaad is dus de Mérode's behandeling een fantasie op en niet een dichterlijke vertolking van de gelijkenis geworden.

Hieruit volgt, dat we bij een beschouwen van zijn werk niet moeten uilgaan vaJi een zeker parallelisme met het Bijbelverhaal, dat we bij het lezen van 't onderwerp-zonder-meer meenen te zullen zien. Want, wat we boven zeiden blijkt hier het geval: door het persconlijk-ontontledende is de ik-vorm ook in directen zin de eigenlijtheid van het dichtwerk geworden. Feitelijk wordt hier een behandeling geboden van het Verloren-Zoon-motief op den grondslag van het Verloïen-Zocin-verhaal.

Nu moet, ter voorkoming van misverstand, aanstonds hieraan worden toegevoegd, dat het oeuvre als kunstwerk daarom niets minder behoeft te zijn en ook niets minder is. Te allen tijde is aan den dichter het recht toegekend de stof, waaraan hij zijn impressie dankt, vrijelijk to bewerken en zeker geldt dat recht in onzen tijd, die aan de expressie, d.i. de voi-mgeving. de uiting, schier nog meer waarde hecht, dan aan de impressie, den indruk. En als dus de Mérode, geïnspireerd door de gelijkenis van den Verloren Zoon, een naar eigen zielsgesteldheid gevormde verbeelding geeft van het Verloren-Zoon-motief, is dat uit artistiek oogpunt vclkomen goed, te meer, waar die verbeelding zelf ook werkelijk artistiek en schoon is.

We bedoelen met onze opmeAing dan ook niet een be^ zwaar in te brengen tegen het dichtstulc zelf, het dicht-• stuk dus als uiting van literaire kunst, als proeve van christelijke kunst ook; we willen alleen er op wijzen, dat we ook hier, als overal in de Mérode's werk, krijgen een behaaideling van het Verloren-Zoon-motief,

78 terwijl men, afgaande op de aanwijzing van het onderwerp, verwachten zou een behandeling van het Verloren-Zo'On-verhaal.

Het is onze bedoeling, de lezers van dit fijne werk iets naders te doen zien, door citatie van enkele gedichter, cl versfragmenten. Want met dezen verzencyclus van de Mérode is onze christelijke kunst weer belangrijk verrijkt en dat willen we niet slechts met woorden uitspreken, doch ook in feiten doen opmerken.

De ruimte, die we thans nog over.hebben, is daartoe echter niet toereikend. We maken dat dus liever onderwerp van een volgend, afzonderlijk artikel. En' dan benutten we de gelegenheid, die we nu „vrij" krijgen, om met nadruk ook te wijzen op de uitgave zelf. Want zoio goed als we ons verheugen in elke vermeerdering van onze christelijke kunst, zoo zeer is het óók een verheuging, als dati zulk een aanwinst eveneens naar het uiterlijk een kunstwerk is.

En dat nu kan ten volle van deze uitgave worden getuigd: een kunstwerk, beantwoordend aan de hoogstgestelde eischen van moderne typografie. In de bekende Erasmus-Mediaeval van S. H. de Roos gezet door Nijpels te Maastricht, op zwaar carton-papier gedrukt en in een fijnen, witten band met zwartstempel gevat, is deze uitgave luxueus in den goeden zin van het woord. En de drie houtsneden van Dirk Boode zijn al mede even voortreffelijk: waar de Verloren Zoon zit bij den voederbak der zwijnen, spreekt ieder deta; il van de gebrckenbeid, de verscheurdheid en waar hij, tot den va.der teruggekeerd, dezen omhelst, leeft in elke lijn de bewogenheid van het smartvolle berouw. Inhoud, verzorging en verluchting vormen hier dus een volkomen harmonieus geheel, dat een woord van bijzondere erkennina: verdient.


1) Uitg. van JJ. M. „Holland", Amsterdam.

2) R. Kuitert, serie „Uit Nieuwe Tijden" No. 1 (ed. Wolters, Groningen).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 december 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

W. de Merode, De Verloren Zoon.¹)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 december 1928

De Reformatie | 8 Pagina's