GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Hélène Swarth, „Avonddauw".

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hélène Swarth, „Avonddauw".

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

In het vorige artikel bea ik de bespreking van den bundel „Avonddauw" begonnen, met aan de haittd van verwijzingen en citaten aan te toonen, hoe daarin tot uiting komt ©en groeien naar eea andere levensovertuiging, dan die tot nu toe de dichteres Hélène Swarth kenmerkte, maar dat dit ontwikkelingsproces nog niet tot volgroeiing is gekomen. Er is nog allerlei voorstelling en gevoelen, dat uit vroegere levensoriëntatie voortvloeit, er is nog veel, dat een niet zuiver begrijpen verraadt en dat door loutering zal moeten wegvallen, wil het kiemende geloof in zijn echten glans stralen.

Aan den anderen kant echter — aan 't slot van het artikel heb ik er den nadruk op gelegd — is er tóch in dezen bundel een duidelijk getuigenis, omdat er overal glimpen zijn van levenslicht, 'omdat ielkens weer treffen klanken van het christelijk levenslied en omdat het klare bewijs gevonden wordt, dat hier zich uit het oprecht zoeken naar levensvrede van een ziel, die zich hoe langer hoe meer tot Christus wendt.

Dat aan te toonetti is het doel van dit tweede artikel, waarmee dan tegelijkertijd bewezen kan worden, dat „Avonddauw" een bundel is van 'tot dankbaarheid stemmende beteekenis.

Allereerst dan moge ik er op wijzen, dat er overal glimpen zijn van glorend levenslicht. Zoo is er het mooie vers „Rotsldip", waarin de dichteres zegt, dat ze, gedreven door een sterk verlangen „uit het dal van rouw" opfelom om de liefde Gods te ontmoeten. De tocht was moeilijk, 't pad was steil en „in de afgrond dreigde dond'renld golfgeklots", doch allesoverheerschend was het verlangen: „maar stijgen zal ik, tot ik God aanschouw" en het eind was de vervulling, toen ze „aan Gods voeten bevend nederzonk". In symbolisch en vorm 'legt hier de dichteres getuigenis af van een Godsverlangen, daf sterker is dan alle belemmering.

Elders vinden we het zich troosten in de verzekerdheid, dat straks de ziel, bevrijd van alle donkerheden, boven het „aardegraf" uitstijgen za] tot daar „waar klemt geen angst, waar klemt geen lijden meer". De dichteres spreekt daarvan in het vers „Aardbruiae blaadren" en nog eens weer in „Meinacht", waar ze vertelt, hoe „een zachte stem" het haar toefluisterde, bij de herinnering, dat weldra het aardeleven voor haax voorbij zou zijn era, het versleten kleed van haar zou, afvallen.

Een duidelijk getuigenis is ook het vers „Steramen", een van die gedichten in dialoog-vorm, die voor dezen bimdel karakteristiek zijn en waarin de strijd van het eigen hart gestalte krijgt.

— „Wil God alleen uw late liedjes geven! Laat af van 't wrokkend smarten-overpeinzeinl God eischt uw hart."...

zoo spreekt een stem, 'doch zij antwoordt:

— „hoe zou het liefde veinzen. Geslagen slaaf, die moet voor Almacht beven? "

Bemoedigend zegt dan de stem:

— „In morgenrood, waar grijze neevlen deinzen. Dra zult ge ontwaren, boven de aard verheven, Den waren zin van 't onbegrepen leven. Dra vpijkt de droom, waar donkre wanen grijnzen. Maar zij weer:

— „Hoe minde ik God, die eischt de kracht der helden Van 'tbrooze hart, zoo broos door Hem geschapen?

met andere woorden: welke verdiensten kan ik mij toerekenen, dat zulk een belofte over mi] in vervulling zou gaan?

Doch dan wijst de stem alle gedachten aan eigen verdienstelijkheid af met het woord:

— „Hij zond Zijn Zoon, uw zonden kwijt te schelden."

En dan, begrijpend, geeft zich de twijfelende vraagster over in de opwellende bede:

O teedre Heiland, weidend zacht Uw schapen. Roep 't arme lam, verdoold in dorre velden! Erbarm u! laat mij in Uw mantel slapen!

Glimpen nog slechts van glorend levenslicht, maar die toch oplichten de donkerheid van het pessimisme, dat de ziel der dichteres haar leven lang heeft versomberd.

In de tweede plaats treffen in dezen bundel overal de klanken van het christelijk levenslied.

Zoo is er het vers „Adoratie", een bezingen van den Christus als vredebrenger; in „In Vaders hoede" een, zij het met een vraag van verwondering, belijden, dat aUe verstandelijk overwegen moet verdwijnen, dat de handen, die in gebed! tot God worden opgeheven, van „aardestof" gereinigd moeten zijn. 'Telkens is er het motief van denj Goeden Herder, die het verdoolde lam zoekt èn in zijn armen koestert („Arm Liam", „Herfst", „Mijn Herder"). Op meer dan één plaats wordt getuigenis gegeven van de liefde, in Christus als den zïondöverzoener 'betoond, zooals het wordt gezegd in het vers „Adoratie":

... Zijn liefde wil ik wijden De laatste liefde van 't gewond verworpen hart, Wiji Hij wilde eiken mensch van zonde en dood bevrijden, Eli Jot Zijn God en Vader in den Hemel leiden.

En ook is er de erkenning van het geloof als de kracht, di'e „de Godverloochnende oogen van'"den dwaze", verblind door „gloed der zonde en twijfels wervelwinden", het licht terugschenkt, in het vers „Geloof",

O kon uw ziel zich tot geloof verkoenen Dat God de Zoon den Dood heeft overwonnen. Om ons te geven de eeuwge levenswonnen En ons met God den Vader te verzoenen.

Klanken van het christelijk levenslied, schachter vaak nog en ook weer niet overal zuiver, maar toch afgestemd op den hlijden Evangehetoon, die de moegepeinsde dichteres met ontroering heeft beluisterd !

Eindelijk zijn er de verzen, waarin zich uit het oprecht zoeken naar levensvrede van een ziel, die tot Christus zich wendt.

Zoo „Rots der Eeuwen", met het sprekende slot:

Met brekende oogen zie ik de oude plaat. Waar. kruisbekroond, de Rots der Eeuwen staat.

Daar rept zich hijgend heen door 'tgolfgebrais. Daar klampt zich veilig vast een ziel in nood En werpt zich, moe, in de armen van het kruis. O Rots der Eeuwen! red ons van den dood!

Of „In Nachtlijk Winterwoud", waarin de dichteres zich teekent, als dolend bij loeienden storm door een donker bosch, omdat brand haar huis in puin legde. Vrees is er in haar hart en angstige gejaagdheid in liaar zoeken, totdat:

... tusschen aarde en hemel trilde goud Als van een ster —• 'kTrad nader. 'kZag een kruis.

En 'kzag den tweesprong in dat licht en koos — of koos mijn God? — mijn weg door 't warrig zwart En 'k wist dat licht mijn baken, voor altoos.

Even verder, in het vers „Ootmoed" vinden we de dichteres gebogen voor het Kruis, met de betuiging onder tranen die vallen op Christus' voeten:

Zie, aan Uw voeten strooi ik droef de scherven Van 'tafgodsbeeld, in armlijk puin gevallen En al de rozen, waar 't mee was omwonden.

Soortgelijk is de uiting in „In Zwarten Nacht":

Zij 't hart mij zwaar van tranen en van zuchten, O God, 'Wiens stem ik hoor in bladersuizen, Mij hier nabij gelijk in kloosterkluizen. Door U behoed, welk onheil zou ik duchten?

Zoo 'twas Uw wil, zal 'kniet rebelliseh toornen Om hoon van menschen en om kroon van doornen Mijn 'Heiland, 'kzijg voor 't kruis en kus

Wanneer we deze en dergelijke versregels of - versfragmenten lezen^ kan het niet.anders, oï we moeten erkennen, dat hier de bewijzen zijn van een veranderende levenshouding. Juist omdat, gelijk 'ik in het vorige artikel schreef, het Hélène Swarth is, die hier spreekt, de pessimiste, die in het duister van haar door teleurstelling gebroken leven, geen licht .en geen uitkomst zag. Het stijlgen naar de zonnehoogten van het geloof en tot het begrijpen van Gods liefde, blijft moeilijk voor haar, door — nog eens verwijs ik naar het voorafgaande stuk — de persoonlijkheid der dichteres en de gesteldheid van haar karakter, ook door het intellectualistische, waaraan haar godsdienstig denken op sommige punten nog vastzit; vandaar ook, dat er over déze verzen vaak nog schaduw valt en altijd toch' het zoeken sterker spreekt dan het gevonden hebben. Maar de bundel als geheel is een getuigenis van het dauwen des geestes, dat opkomt in den avond van Hélène Swaxths leven. En dat is reden om hem met dankbaarheid te aanvaarden en hem, in het breede oeuvre der dichteres, een plaats van groote beteefcenis toe te kennen. 'C. T.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 oktober 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

Hélène Swarth, „Avonddauw

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 oktober 1930

De Reformatie | 8 Pagina's